51 De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van 5 Juni worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: ^re3 van K. Vilders c. s. over de plaatsing van een urinoir in de Maria-Gijzensteeg. Dit adre9 luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Kdel-Achtbare Heeren 1 Geven met den rneest verschuldigden eerbied te kennen, Karei Vilders, goud- en zilversmid, wonende op de Haarlemmerstraat, Wijk VI, n°. 260, en mede-onderteekenaren allen bewoners van de Haarlemmerstraat en Maria Gijzensteeg 1° dat zij steeds met groot genoegen kennis nemen van de door den Raad genomen wordende maatregelen ter bevordering van de openbare ge zondheidzindelijkheid, zedelijkheid enz. in deze gemeente; 2 dat, hoewel op verschillende punten der stad waterbakken geplaatst zijn, in de Maria Gijzensteeg er zich nog geene bevindt; 3 dat de mnur van de R. Katholieke Maria- of zoogenaamde Mon-Père kerk in genoemde steegdoor niet weinig personenvooral op de markt dagen tot waterplaats gebruikt wordt 4® dat zulks de reuk- en gezichtsorganen van de bewoners in en bij die steeg, zoomede van de voorbijgangers, alleronaangenaamst aandoet. Redenen waarom zij eerbiediglijk de vrijheid nemen UEdel-Achtbaren bescheiden lijk te verzoeken dat het UEdel-Achtbaren goedgunstig behagen moge in de Maria Gijzensteeg voornoemd, een waterbak te doen plaatsen. Leiden, 10 Juni 1879. 't Welk is doende." [Volgen de onderteekeningen.] Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te renvoyeeren aan Burg. en Weth. ter beschikking. 2 Missive van G. Walch, houdende aanneming van de benoeming tot onderwijzer 2de klasse aan de jongensschool 1ste klasse. Deze missive luidt als volgt: »Velp, 8 Juni 1879. Edel-Achtbare Heeren! Bij dezen betuig ik U mijn' dank voor het vertrouwen, dat gij in mij blijkt te stellendoor mij te benoemen tot onderwijzer in uwe gemeente. Den len Augustus a. s. kan ik mijne betrekking aanvaarden. Gaarne zou ik uw gevoelen kennen omtrent den tijd van in dienst treden. "Met hoogachting heb ik de eer te zijn, Edel-Acbtbare Heeren Aan den Edel-Achtbaren Raad der Uw Dw. Dienaar, gemeente Leiden. G. Walch." 3°. Beschikking van de Ged. Staten, dd. 3/9 Juni, B. n®. 1245 (3e afd.), in zake bet 4e suppl. kohier der plaatselijke directe belasting. Dit stuk is van den volgenden inhoud »De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland, Gezien de reclame, waarbij vrouwe H. H. Eicbraan Jansen, te Zoe terwoude, bij deze Vergadering, krachtens art. 265 5 der gemeentewet, zich in beroep voorziet van den aanslag, haar betreffende, op het 4e sup pletoir kohier voor de plaatselijke directe belasting in de gemeente Leiden voor het dienstjaar 1878; Ge|et op het daarop ingewonnen berigt van Burgemeester en Wethouders der gemelde gemeente, dd. 10 Mei jl. n°. 430, op het daarbij overgelegd extract uit het verhandelde in de zitting van den Raad dier gemeente dd. 8 te voren, alsmede op de overige ter zake betrekkelijke stukken en bescheiden; Gehoord het rapport der leden van de betrokken afdeeling dezer vergadering; Gezien de artt. 245, 265 en 266 der Gemeentewet, alsmede de artt. 7476 van het Burgerlijk Wetboek; Overwegende dat op meervermeld suppletoir kohier reclamante is opgeno men in de 11e klasse, naar een belastbaar inkomen vnn ƒ5100, tot een aanslag van ƒ140.25, en wel voor een tijdvak van twaalf maanden; dat reclaiuante9 bezwaar tegen dien aanslag daarop is gegrond dat zij gedurende 1878 te Leiden geen hoofdverblijf heeft gehad, noch aldaar in 1878 gedurende een tijdvak van 3 maanden werkelijk heeft verbleven, waarom de vernietiging van den aanslag, als in strijd met de,gemeentewet wordt verzocht; Overwegende dat bet gemeentebestuur daarentegen van oordeel is dat de reclamante te regt is aangeslagen, omdat zij niet geacht mag worden haar hoofdverblijf naar elders te hebben overgebragt en zij gedurende 1878 ter plaatse in een ter barer beschikking gehouden geheel gemeubeld huis meer malen heeft vertoefd en meer bepaaldelijk van 2 tot en met 31 December van dat jaar aldaar heeft gewoond Overwegende met betrekking tot de feiten: dat reclamante in het laatst van 1877 afschrijving van het bevolkings register te Leiden heeft verzocht en bekomen en zich toen te Zoeterwoude met der woon heeft gevestigd en aldaar sedert is verbleven, met uitzonde ring van de 29 laatste dagen van 1878 gedurende welken tijd zij en ook nu en dan gedurende dat jaar te Leiden heeft vertoefd; Overwegende in regten: met betrekking tot de vraag of reclamante geacht kan worden in 1878 te Leiden haar hoofdverblijf te hebben gehad, dat, volgens art. 75 van het Burgerlijk Wetboek verandering van woon plaats stand grijpt door de werkelijke woning in eene andere plaats, gevoegd bij het voornemen om aldaar bet hoofdverblijf te vestigenwelk voornemen volgens art. 76 van dat wetboek, wordt bewezen door de aldaar omschreven verklaringen of uit de omstandigheden moet worden opgemaakt, terwijl art. 245 6 der gemeentewet bepaalt dat in het algemeen het hoofdverblijf met betrekking tot hoofdelijke omslagen niet uitsluitend naar de verklaringen vermeld in art. 76 B. W.maar naar omstandigheden moet worden beoordeeld Overwegende dat feitelijk vaststaat dat rcclnmante, in het laatst van 1877 tot op dien tijd hoofdverblijf te Leiden gehad hebbende, beeft gevraagd en bekomen afschrijving van het bevolkingsregister dier gemeente en zich als- toen werkelijk met der woon te Zoeterwoude heeft gevestigd; dat evenzeer buiten geding i9 dat reclamante sedert en gedurende ruim 11 maanden van het jaar 1 878 te Zoeterwoude heeft gewoond, slechts nu j en dan de gemeente Leiden heeft bezocht en bij die gelegenheden voor enkele oogenblikken in haar huis aldaar heeft vertoefd en meer bepaaldelijk van 2—31 December 1878 aldaar is verbleven; Overwegende dat, moge reclamaute ook al nu en dan te Leiden feitelijk gedurende korter of langer tijd zijn verbleven, daarin nog geenszins het bewijs ligt dat zij haar hoofdverblijf aldaar heeft behouden den zetel van haar vermogen gehad of het voornemen tot terugbrenging daarvan heeft getoond gehad te hebben dat ter bevestiging dier stelling niet weinig kracht is gelegen in het feit dat ook het gemeentebestuur van Leiden zelf ten duidelijkste heeft getoond te deelen de opvatting dat reclamante werkelijk die gemeente met der woon heeft verlaten dat toch eerst twee maanden na den afloop van het dienstjaar ten aan zien van reclamante aanslagsregeling heeft plaats gehadniettegenstaande er sedert het primitieve kohier nog drie suppletoire kohieren zijn opge maakt, welken tijd men zeer zeker niet zoude hebben laten voorbij gaan, wanneer de verandering van hoofdverblijf door het gemeentebestuur niet ware aangenomen geweest als feitelijk te hebben plaats gehad; Overwegende dat, wat er verder ook moge zijn van enkele omstandighe den, waaruit het gemeentebestuur heeft getracht te bewijzen dat inderdaad de reclamante moest worden beschouwd haar hoofdverblijf alsnog te Leiden te ^hebben gevestigd voor deze Vergadering geen reden bestaat om, in strijd met den feitelijken toestand, en niet minder in strijd met de opvat ting van het bestuur zelf, zooals die zich laat opmaken uit de handeling van het niet regelen van den aanslag gedurende het jaar, waartoe die be trekking heeftthans met het gemeentebestuur aan te nemen dat vrouwe H. H. Eichman—Jansen inderdaad haar hoofdverblijf te Leiden heeft; Overwegende dat mitsdien de grondslag vervalt, waarop de aangevallen aanslag berust, terwijl ook niet is beweerd, veel min bewezen, dat recla mante ter plaatse gedurende meer dan drie maanden van het jaar heeft verblevenzoodat ook op dien grond reclamante niet belastingschuldig is Hebben besloten: të verklaren dat vrouwe H. H. Eichman—Jansen ten onregte in de plaatselijke directe belasting over 1878 in de gemeente Leiden is aange slagen en te^ bepalen dat die aanslag mitsdien moet worden geroyeerd. Dit besluit, alsmede het bovenaangehaald suppletoir kohier te doen toe komen aan Burg. én Weth. der gemeente Leidenmet verzoek van den inhoud daarvan mededeeling te doen aan den Raad. 's Gravenhage3/9 Junij 1879. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Fock, Voorzitter. F. Tavenraat, Griffier. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden." 4°. Dispositie van de Ged. Staten, dd. 10/13 Juni, G. S. n°. 42/2, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit van 29 Mei tot af- en over schrijving op de gemeeotebegrooting dienst 1878. 5 Idem als voren, dd. 10/17 Juni, n*. 37, houdende goedkeuring vau de rekening der dd. Schutterij over het jaar 1878. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze stukken voor kennis geving aan te nemen. 6 Adres van G. Aalbertsberg om continuatie in zijne betrekking van stads-heelmeester. 7°. Adres van B. Den Houter, om eene stoep te leggen voor het huis aan de Oude Vest, n°. 151. 8°. Adres van C. F. Timmer, houdende verzoek om ontslag uit hare betrekking van hulponderwijzeres aan de meisjesschool 2de klasse. 9°. Adres van P. J. Van Ëelde c. s.houdende verzoek dat de vacantie aan de meisjesschool lste klasse moge worden verlengd. Dit adres luidt als volgt »De ondergeteekenden docenten aan de hoogste klassen der gemeentelijke meisjesschool lste klasse te Leidenzijn zoo vrij bij dezeBurg. en Weth. en leden van den Gemeenteraad te wijzen op het wenschelijke zoo voor leerlingen als docenten tot verlenging der groote vacantie. Bij al de nadeelen der lagere school, aft: verplichting om ook op voor hen vrije uren in het gebouw te blijvenhet groote aantal lesurentalrijke klassen en daarmeê gepaard gaande overstelping met corrigeerwerklage traktementen en korte vacanties, wordt van hen verwacht en gevorderd mid delbare akte of daarmede gelijkstaande bekwaamhedendus meerdere ont wikkelingwant in hoofdzaak staat het gegeven onderwijs gelijk met dat, wat gegeven wordt op middelbare scholen met vijfjarigen cursus, minus de hoogste klasse. Rust en vrijheid zijn voor hen niet minder gewenscht en noodig dan voor de leerlingen. Wat deze betreft, ook door een groot aantal der ouders inzonderheid van leerlingen uit de boogste klassen, wordt eene langere vacantie gewenschtdit blijkt uit het feitdat zij zeiven die verlengenen niet voor September kan men zeggen dat de klassen weder voltallig zijn. Geregeld met den nieuwen cursus beginnen kan men dus niet, en zoomen dit doetis het ten nadeele van de nakomenden. En de ouders, die korte vacanties verlangen, moesten zij niet bedenken, dat een rusttijd noodig i9 ook voor onderwijzenden. Zou het verder onbillijk zijnzoo deze schoolofschoon stedelijke inrichting al9 de andere en lagere genoemddoch waar het onderwijs hooger staatbij dispensatie naar de letter, maar inderdaad uit billijkheid, in dit opziehtwerd losge maakt van de werkelijk lagere? In dezen tijd van petitiën en requesten meenden ondergeteekendendat die weg ook voor hen de aangewezene wasom hunne wenschen kenbaar te maken. P. J. Van Eelde. S. F. Spengler. J. Vlaanderen. J. C. Renssen. Dr. J. C. L. Sicherer. G. M. Kosters. Aan Burgemeester, Wethouders en leden van den Gemeenteraad te Leiden." Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burg. en Weth. 10". Adres van de Commissie voor de Volksvoorlezingen, om eene toelage voorde bloemententoonstelling, tot goedmaking van de kosten van zaalhuur. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1879 | | pagina 23