47
De Voorzitter. Burg. en Weth. zouden dan echter veel verder kunnen
gaan dan de Raad wil. Zij zouden het doel, dat men beoogt, op die wijze
kunnen voorbijstreven.
De heer Van der Lith. Ik herhaal: zooals de heer De Goeje nu zijn
voorstel heeft gewijzigdheb ik geen bezwaar tegen zijn tweede artikel.
Tegen het eerste stem ik echter, zelfs als het woord «houden" er uit ver
wijderd wordt. Ik ben toch niet overtuigd dat wij bevoegd zijn een gepa
tenteerd bedrijf te verbieden.
Het eerste artikeldoor den heer De Goeje voorgesteldthans luidende
als volgt:
«Niemand mag binnen deze gemeente een bordeel vestigen zonder schrif
telijke vergunning van Burg. en Weth. Deze vergunning kan ten allen
tijde worden ingetrokken.
In het adres ter verkrijging dezer vergunning zal de aanvrager zijn naam
en voornaam opgeven, alsmede de straat en het nummer van het buis,
waar hij voornemens is het bordeel te vestigen of over te brengen",
wordt niet voldoende ondersteund en kan dus geen punt van beraadsla
ging uitmaken.
Het tweede artikel luidt aldus:
«Geen huis van ontucht zal mogen gevestigd worden in de nabijheid
van kerkenscholen of huizen van opvoeding."
De heer Van der Zweep. Ik zou wel eens willen weten wat deze be
paling zal baten als de bestaande etablissementen kunnen blijven.
De Voorzitter. Bij mutatiën kan het artikel zeer goed dienst doen.
Van tijd tot tijd verwisselen die huizen wel van eigenaars of bewoners.
Het is dus wel te voorzien dat er successievelijk verandering zal plaats heb
ben. Er is steeds getracht het politie-toezicht gemakkelijker te maken
door zoo veel mogelijk voor die huizen eene buurt aan te wijzen.
Dit gedeelte van bet voorstel van den heer De Goeje wordt hierop aan
genomen met 9 tegen 5 stemmen.
Tegen stemden: de heeren DriessenDe Fremery, De Laat de Kanter,
Van der Zweep en Van Iterson.
Artt. 156164 worden goedgekeurd.
Negende Hoofdstuk. Begraven en vervoeren van lijken.
Artt. 145149 worden goedgekeurd.
Tiende Hoofdstuk. Brandpolitie.
Artt. 170174 worden goedgekeurd.
Art. 175. «Het is niet geoorloofd petroleum in grooter hoeveelheid dan
van 500 liter te vervoerenzonder voorafgaande kennisgeving aan Burg. en
Weth. en zonder inachtneming der door henin het belang der openbare
veiligheidgegeven voorschriften."
De heer Wilhelmy Damsté. Ik zou dit artikel wel willen laten verval
len althans wat betreft het vervoeren van grooter hoeveelheid dan 500
liter. Ik vind die bepaling nog al belemmerend voor den handel en zie er
ook het nut niet van in. Ik stel dus voor het artikel te doen vervallen.
De heer Van der Lith. Belemmert de noodzakelijke voorafgaande ken
nisgeving?
De heer Wilhelmy Damsté. Dat en de bepaling van de quantiteit.
De hoer Van der Lith. De vaststelling van de quantiteit kan m. i. tot
geene belemmering aanleiding geven alleen de voorafgaande kennisgeving.
Is dat nu zulk een groot bezwaar?
De heer Wilhelmy Damsté. Dat is werkelijk een groot bezwaar. Ik
wil trachten het met een voorbeeld op te helderen. Stel een handelaar in
petroleum, die denkt slechts 400 liter noodig te hebben voor den marktdag,
welke slechts duurt van 9—12 uur. Doch later blijkt dat hij 800 liter be
hoeft; dan zou hij om vergunning voor het vervoer te erlangen, alweêr
naar Burg. en Weth. moeten zenden. Buitendien geloof ik dat het artikel
niet is uit te voeren. Wanneer een doorschieter of andere schuit door de
gemeente gaat, kan zij ook petroleum vervoeren. Wie weet, hoeveel
vaten in het schip verborgen zijn? Ik houd niet van het vaststellen van
wetsartikelendie niet uitgevoerd worden.
De Voorzitter. Wat het bezwaar tegen de aanvrage betreft, daarover
vernam ik nooit iets. Had er werkelijk oponthoud plaats, dat echter
door de spoedige aanwezigheid van de politie niet het geval is, men zou
daar zeker wel uwe vergadering op gewezen hebben bij gelegenheid van deze
herziening der politie-verordening. Tot dusver zijn echter, zooals ik
zeide, ook bij mij geene klachten ingekomen.
De heer Hartevelt. Ik wenschte te vragen, of schippers, die met eene
lading petroleum de stad doortrekkenook vergunning noodig hebben
De Voorzitter. In den regel wordt daarvan kennis gegeven.
De heer Hartevelt. In het artikel staat dat het vervoer verboden is
zonder voorafgaande kennisgeving aan Burg. en Weth. Vroeger geschiedde
dit aan de politie. Hoe blijkt nu van die kennisgeving P Krijgt men daar
van een bewijs?
De Voorzitter. De politie houdt in den regel het toezicht. Daarom
is het voornamelijk te doen. De woorden «Burg. en Weth." zijn gebruikt
in verband met de quaestie der delegatie van macht.
De heer Van der Zweep. Indien de politie geen lust heeft om de
permissie te geven, wordt dau de handelaar verplicht zijn petroleum thuis
te houden
De Voorzitter. Ziet de politie dat de vergunning in billijkheid noodig
is, dan wordt deze niet geweigerd. De bepaling van art. 175 strekt voor
namelijk om toezicht te houden.
De heer Van der Lith. Er is geene permissie noodig, alleen eene
kennisgeving vóór het vervoer. Deze wordt vereisclit om Burg. en Weth.
in de gelegenheid te stellen toe te zien op de inachtneming der door hen
in het belang der openbare veiligheid gegeven voorschriften. Eene vergun
ning is nooit noodig.
De heer Van der Zweep. Dan is het artikel overbodig.
De heer Van der Litii. Door dit artikel weet het bestuur dat het ver
voer plaats heeft en Iaat het surveilleeren.
Artikel 175 wordt goedgekeurd met 12 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Van der Zweep en Wilhelmy Damstó.
Artt. 176182 worden goedgekeurd.
Art. 183. «Behoudens het bepaalde bij de Wet van 2 Juni 1875 (Staats
blad n°. 95), ten aanzien van rookerijen, smelterijen, kokerijen van vernis
enz.is het verboden
1°. in windmolens, op de werkzolders eenig werktuig te plaatsen, het
welk door vuur verwarmd of waarbij vuur gebezigd wordt
2°. licht brandbare stoffen binnen dan afstand van zeven decimeter van
ovenseestensmidsen of andere vuurplaatsen te leggen
8®. te vlassen of te hekelenanders dan bij vollen dagop den vloer
en zonder gebruik van vuur;
4°. vaatwerkelders dan op daartoe door Burg. en Weth. goedgekeurde
of aangewezen plaatsen te heeten
5°. rookhokken voor spek en vleesch op bovenverdiepingen te plaatsen,
anders dan onder goedkeuring van rooimeesters
6°. pek te smelten na zonsondergang en op andere dan door Burge
meester en Wethouders goedgekeurde of aangewezen plaatsen;
7°. zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, met brandende
toortsen of fakkels over straat te gaan
8°. gedoofde kolen of uitgebrande doppen anders te bewarendan in
behoorlijk gesloten metalen of steenen voorwerpen;
9". vuur ongedekt over de straat te dragen
10°. zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, in onbewoonde
huizen of erven vuur te bezigenvan 1 April tot en met 30 September
van des avonds zes tot vijf uren des morgens, en gedurende de overige
maanden van drie uren des namiddags tot 's morgens zes uren
11°. haardasch te bewaren of te storten
a. binnen gebouwenanders dan in metalen of steenen voorwerpen
b. in de open lucht, anders dan in putten of gemetselde bakken, op een
afstand van minstens tien meter van eenig gebouw gelegen
12°. olie, vernis of drukinkt binnen de gemeente te koken, zonder ver
lof van Burgemeester en Wethouders en zonder de noodige voorzorgen
door hen vast te stellen".
De heer De Laat de Kanter. In punt 5 van dit artikel staat«rook
hokken voor spek en vleesch op bovenveidiepingen te plaatsen, anders dan
onder goedkeuring van rooimeesters." In verband hiermede merk ik op,
dat rookhokken vallen in de wet van 2 Juni 1875 en dus niet mogen
worden geplaatst dan met vergunning van Burg. en Weth. en onder de
daaraan te verbinden voorwaarden. Daarenboven is in art. 176 nog be
paald dat op bovenverdiepingen geen vuurplaatsen, bestemd tot uitoefening
van een bedrijf, nering, handwerk of kunst, mogen worden opgericht,
zoodat ik geloof dat het veiliger is in het onverwerpelijke artikel de 5de
bepaling weg te laten.
De heer Van der Lith. Wenscht de heer De Kanter terug te komen
op het aangenomen artikel 176?
De heer De Laat de Kanter. Neen; in art. 176 2°. is echter be
paald dat het verboden is vuurplaatsen op bovenverdiepingen daar te stellen.
De rookhokken, in art. 183 sub 5 genoemd, vallen 1°. in de wet van 2
Juni 1875 en 2°. reeds in art. 176.
De heer Van der Lith. Het laatste argument moet ik rescontreeren
met de bemerking dAt juist daarom van de wet van 1875 in het artikel
is melding gemaakt, omdat, wanneer een feit reeds in die wet strafbaar is
gesteld, wij blijken daarop attent to zijn geweest. Het is een soort van
noodklep. Hier is quaestie van de goedkeuring van rooimeesters, in de
wet van 1875 niet. Dat wordt behouden.
Het voorstel van den heer De Laat de Kanter, om bepaling 5 te doen
vervallenwordt met algemeene stemmen aangenomen.
Art. 183 wordt goedgekeurd.
Artt. 184186 worden goedgekeurd.
Art. 187. «Ter verzekering van de nakoming der in deze afdeeling vast
gestelde bepalingenwordt aan de ambtenaren der politieden directeur
van het brandwezende markt- en de rooimeestersde bevoegdheid toege
kend om met inachtneming der voorschriften van art. 3 der wet van 31
Augustus 1858 (Staatsblad n°. 83), de woningen of andere panden der
ingezetenen en de vaartuigen der schippers of schuitenvoerders ten allen
tijde binnen te treden.
De voornoemde beambten maken van alle overtredingen dezer afJeeling
op den ambtseed, proces-verbaal op."
De heer De Fremery. Bij het reglement houdende bepalingen omtrent
het gebruik van gas door particulieren, laatstelijk in 1877 gewijzigd, is
bij art. 4 aan den directeur van de gasfabriek opgedragen te zorgen dat
in geval van brand de toevoerkranen worden afgesloten. Nu wensch ik
om daaraan geraede uitvoering te kunnen geven, bij art. 187 ook aan
den directeur der gasfabriek de bevoeghcid te geven om de woningen binnen
te treden. Daartegen kan geen bezwaar bestaan, omdat aan dien ambtenaar
bij verordening die verplichting reeds is opgelegd.
Het voorstel van den heer De Fremery, om achter de woorden «ambtenaren
van politio" te voegen: «den directeur der gasfabriek", wordt m<t algemeene
stemmen aangenomen.
Art. 187 wordt, aldus gewijzigd, goedgekeurd.
Artt. 188193 worden goedgekeurd.
Elfde Hoofdstuk. Bouwpolitie.
Artt. 194—196 worden goedgekeurd.
Art. 197. «Geene gebouwen mogen binnen deze gemeente worden opge
richt dan met steenen gevel en steenen zijwanden. Ook mogen zij niet
anders dan met pannen, leien, tegels of andere niet brandbare stoften ge
dekt zijn.
De tegenwoordige gebouwen, welke niet overeenkomstig deze bepalingen
zijn ingericht, moeten, bij herstelling of vernieuwing, daarmede in over
stemming worden gebracht. In buitengewone gevallen alleen, kan door
Burg. en Weth. vrijstelling van het opvolgen dezer bepalingen gegeven
worden.