De Voorzitter deelt mede dat een pensioen ad f 374.40 is verleend aan
den eervol ontslagen beambte bij de gasfabriek W. Oudsboorn.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van H. Dietrich, tot verbreeding der stoep voor zijn kof
fiehuis aan d6 Vischmarkt n'. 2.
2°. Verzoek van Van Driel, om stoepen te leggen voor zijne huizen
in de Zonneveldsteeg nos. Ié en 15 en twee keldergaten te maken voor
het pand n°. 15.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van Burg. en Weth.
'6°. Adhaesie-adres aan den Baad betreffende de subsidie-verleening enz.
voor de in 1880 te houden landbouw-tentoonstelling.
Dit adres is van den volgenden inhoud
'Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De Ondergeteekendenallen voorstanders van landbouwtuinbouw en
veeteeltmet genoegen begroetende het voorstel door hceren Burg. en Weth.
gedaan (Handelingen van den Gemeenteraad, 1879, n°. 100) om, naar
aanleiding van een schrijven van het Bestuur der Afdeeling Leiden en
Omstreken van de Hollandscbe Maatschappij van Landbouw, den Gemeen
teraad in overweging te geven reeds thans te besluiten om op de begrooting
voor 1880 eene som van ƒ2000 uit te trekken, ten einde de mogelijkheid
te openen om in September 1880 de algemeene vergadering van de Hol-
landsche Maatschappij van Landbouw met de daaraan verbonden Tentoon
stelling te Leiden te houden
Verklaren dat zij zich daarmede ten volle vereenigen en verzoeken U
met aandrang daartoe te besluiten.
Leiden, Mei 1879. 't Welk doende enz."
[Volgen de onderteekeningen.]
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit adres aan te houden
tot de behandeling van het daarbij bedoelde onderwerp.
Aan de orde is:
T. Benoeming van een onderwijzer 2e klasse aan de jongensschool
le klasse.
(Zie Ing. St. n°. 104.)
De heeren Van WensenDriessen en Scheltema worden door den Voor
zitter uitgenoodigd met hem het stembureau uit te maken.
Wordt benoemd G. Walch met 12 stemmen, zijnde 2 biljetten in blanco
gelaten.
De heer Juta komt ter vergadering.
II. Kekening van het Stedelijk Werkhuis over 1878.
(Zie Ing. St. n°. 105.)
De Voorzitter. Daar er geen voldoend aantal leden tegenwoordig zal
zijn, indien de Commissarissen zich verwijderen, moet dit punt worden
aangehouden.
III. Idem van de dienstdoende Schutterij over 1878.
(Zie Ing. St. n°. 106.)
De heer Scheltema is bij de behandeling van dit punt niet tegenwoordig.
De rekening wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
IV. Idem van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en
Vrouwenhuis over 1878.
(Zie Ing. St. n°. 107.)
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
V. Verzoek van M. Van Steen om eene waterloozing te leggen.
(Zie Ing. St. n°. 108.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan.
VI. Idem van II. Marlijn om een hardsteenen stoep te leggen.
(Zie Ing. St. n°. 109.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan.
VIL Idem van het Bestuur van Rijnland, om baggerspecie te bergen.
(Zie Ing. St. n°. 110.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan.
VIII. Concept-Verordeningen betreflende de regeling van het gym
nasium.
(Zie Ing. St. n*. 102.)
De Voorzitter. In de eerste plaats is nu aan de orde het amendement van
den heer De Goeje op art. 16, waarover in de vorige vergadering de stemmen
hebben geslaakt en dat strekt om uit bet artikel weg te laten de woorden
«buiten de leeraren van het gymnasium". Ik heropen daarover de beraad
slagingen.
De heer De Laat de Kanter. Ik zou wel wenschen voor te stellen
omalvorens tot herstemming over te gaan over het amendement van den
heer De Goeje, eerst de discussie over art. 16 zelf te heropenen. De
amendementen, door den heer Van Iterson ia de vorige zitting daarop voor
gesteld, zijn toen onafgedaan gebleven, daar het wenschelijk werd geacht
eerst de opinie van Curatoren omtrent een en ander te vernemen. Wij
hebben nu een zeer uitvoerig nader rapport van Curatoren ontvangenen
wat zij daarin gezegd hebben staat ook in nauw verband met het amende
ment van den lieer De Goeje. Ik acht het dus beter de discussie over art.
16 te heropenen en derhalve tevens over de amendementen van den heer Van
Iterson en over hetgeen Curatoren gezegd hebben. Wij zullen dan bij de
herstemming over het amendement van den heer De Goeje eene zuivere
stemming verkrijgen. Als motie van orde stel ik daarom voor de discussiën
over art. 16 te heropenen.
De heer Van der Lith. Er kan zeker geen bezwaar tegen bestaan de
discussiën over art. 16 te heropenenals de leden van de Baad daar prijs
op stellen.
De Voorzitter. Ik stel dan voor de discussiën over art. 16 te her
openen, ook naar aanleiding van hetgeen daaromtrent door Curatoren
is gezegd.
De heer De Goeje. In dat geval wensch ik voor een oogenblik het
woord. Curatoren hebben in het begin van hunne missive gesproken van
het door mij voorgesteld amendement, doch schijnen de strekking er van
niet begrepen te hebben. Zij schrijven toch: 'In dat geval zou de op
dracht van die lessen aan de overige leeraren, voor zoover hun eigen
vak het maximum-aantal lesuren vereisebt, noch in het belang van de
leerlingen, noch wenschelijk voor de leeraren zijn." Het spreekt van zelf
dat iedereen die woorden zal beamen en ik in de eerste plaats. Als een
leeraar het maximum-aantal uren les moet gevenhem dan nog andere
lessen op te dragenwie die dit niet verkeerd zou achten Ik geloof dat
Curatoren en Burg. en Weth. juist daar zijn om te zorgen dat dergelijk
misbruik van verleende vrijheid niet plaats vinde. Maar er zijn ook leera
ren, die blijkens de concept-verordening op de bezoldigingen niet hebben
het maximum. Er is een leeraar in de natuurlijke historie op 900 en
een of wel twee leeraren die gezamenlijk ƒ500 ontvangen voor het onderwijs
in natuur- en scheikunde. Gesteld dat er een wordt aangesteld voor natuur
kunde en een voor scheikundeieder op 250. Nu vertrekt de laatstge
noemde. Ontstentenis is een woord van algemeene strekking. Het beteekent
dat iemand er niet is. Als dus de leeraar in de natuurkunde eene com
binatie wenscht van zijn vak met scheikunde, dan kunnen indien der
gelijke beperkende bepaling niet in het artikel voorkomt Burg. en
Weth. hem voorloopig dit opdragen om, als het blijkt dat hij geschikt is
voor dat onderwijs, hem later definitief voor te dragen. Zelfs zou bet
kunnen gebeuren dat de leeraar in de natuurlijke historie, die 900 zal
hebben, en waarschijnlijk tevens aan eene andere inrichting onderwijs zal
geven, al zijne lesuren uitsluitend aan het gymnasium wenscht te hebben.
De leeraar in natuur- en scheikunde vertrekt en bij verlangt ook diens
plaats. Men weet echter nietof hij de geschikte man is. Indien de
beperkende bepaling nu niet in het artikel staat, zoo kunnen Burg. en
Wetb. hem tijdelijk de vervulling opdragen als proef, om later bij geschikt-
bevinding hem ter benoeming voor te dragen. Neemt men de beperkende
bepaling op, dan is dit afgesneden.
De heer Van der Lith. Ik moet beginnen met te verklaren dat ik in
hooge mate apprecieer -de welwillende strekking van het amendement van
den heer De Goeje. Het heeft ten doel aan Curatoren de vrije hand te
laten in het aanstellen van tijdelijke leeraars en die te kiezen hetzij uit,
hetzij buiten de leeraars. Persoonlijk ben ik het daarin met den heer De
Goeje eens. Doch het komt mij voor dat zijn amendement eenigszins strijdt
met de logische volgorde van artt. 16 en 20. Art. 16 spreekt alleen van
eene opdracht aan leeraren buiten die van het gymnasium. Art. 20 betreft
de regeling in de school ten aanzien van het personeel, waarover men daar
beschikt. Wordt nu het amendement van den heer De Goeje aangenomen
dan zal er eenige stoornis ontstaan in de logische volgorde dier artikelen.
Maar, ik haast mij er bij te voegen: kwaad kan dit in geen geval. Indien
ik, ook na de welwillende toelichting van het voorstel van den heer De
Goeje, mij daarmede niet kan vereenigen, herbaal ik evenwel: kwaad kan
het niet en ik ben den voorsteller dankbaar voor de wijze van toelichting.
Ik moet hieraan nog iets toevoegennamelijk dat men niet verkeerde ge
volgtrekkingen moet maken uit de sommen uitgetrokken in de concept
verordening op de bezoldigingen. Ik zeg dit ook om later discussie te voor
komen. Als er uitgetrokken is 900 traktement voor een leeraar, dan is de
bedoeling een leeraar aan te stellen die niet zijn geheelen tijd aan het
gymnasium wijdt, maar ook elders werkzaam is. In zoover dus wenscheL
wij nog de vereeniging van gymnasium met hoogere burgerschool of-andere
instellingen te laten bestaan.
De heer De Laat de Kanter. Bij hetgeen de heer Van der Lith in
de laatste plaats gezegd heeft, dat namelijk de leeraren, die de heer De
Goeje op het oog heeft, ook werkzaam kunnen zijn aan andere inrichtin
gen, wensch ik nog te voegen, dat, ook als dit het geval niet zijn mocht,
het toch is aan te nemen dat leeraren, aangesteld aan een gymnasium op
een traktement van f 600behalve den tijddien zij aan het onderwijs op
het gymnasium moeten wijden, ook bun tijd zullen moeten besteden aan
andere bezigheden, dat zij andere maatschappelijke betrekkingen zullen be-
kleeden. Curatoren, en Burg. en Wetb. zijn het met hen eens, wenschen
dat hun de bevoegdheid blijve om den leeraren van het gymnasium, bij
afwezigheid van een hunner voor een week of iets langer, voor dien korten
tijd wat meer werk op te dragen. Bezwaarlijk zou het zijn die bevoegd
heid verder uit te strekken, juist ten opzichte van die leeraren, die voor
een vak met weinig lesuren zijn aangesteld. Van dergelijke leeraars kan
men niet altijd hetzelfde vorderen als van hen, die hunne geheele bezoldi
ging vinden uit en uitsluitend onderwijs geven aan het gymnasium. Dit
dient men wel in het oog te houden. Wanneer de zaak omgekeerd was,
wanneer nl. Curatoren de vrijheid wenschtendie de heer De Goeje hun
wil geven, zou er veel voor te zeggen zijn om de zaak in ernstige over
weging te nemen. Maar Curatoren hebben van het begin af aan die vrij
heid Diet verlangd en ook na de toelichting van den geachten voorsteller
blijven zij die niet verlangen. Waarom zouden wij dan plus royali-tes que le
roi zijn? Waarom hun tegen bun verlangen eene vrijheid opgedrongen,
waartegengelijk in de vorige zitting bleekook de helft van den Raad
bezwaar had? Al deze redenen te zamen moeten, m. i.dus nopen het
amendement van den heer De Goeje niet aan te nemen. Behalve dat
amendement, zijn op art. 16 ook door den heer Van Iterson amendemen
ten voorgesteld, waarover ik een woord in het midden wensch te brengen.
De heer Van Iterson. Ik zou u wel in overweging willen gevenmijn
heer de Voorzitter, het eene amendement na het andere te doen behan
delen en niet alle drie tegelijk. In het schrijven van Curatoren kan wel-