94
van bun fabrikaat. Het geldt du9 alleen de vraag, welke termijn in bil
lijkheid moet gesteld worden om de ramen te amoveeren.
De heer Cock. Zeer stellig weet ik, dat midden in den winter het
raamland gebruikt wordt voor het drogen van wollen goederen.
De Voorzitter. Jaindien de huur werd gecontinueerdmaar dit ge
schiedt jui9t niet.
De heer Van der Zweep. De huur houdt juist op.
De heer Goüdsmit. Neen, de huur houdt niet op. Zoolang zij bet
land gebruiken, betalen zij er voor. De concessie wordt hun dan feitelijk
gedaan de huur tijdelijk te doen voortduren. Dat is zeer billijk. Als er
zulk een korte termijn werd gesteld, zou het een schijn van vijandelijkheid
hebben tegen de fabrikanten alsof wij boos waren dat zij niet onder dc
door ons gestelde voorwaarden de huur wilden voortzetten. Zoozeer ik nu
tegen het verzoek van de fabrikanten gestemd was den eersten keerben ik er
nu voor hun een redelijken termijn te stellen, opdat zij zich kunnen voor
bereiden iets anders te verkrijgen. Ja, het strenge recht hebben wij voor
ons: de huur is geëindigd. Maar zij vragen feitelijk en billijk continuatie
van den huurtijd. Ik zie geen reden dit te weigerenzelfs al moest de
stad daardoor eenig gering nadeel lijden. Er is geen idee om het scherp
zwaard tc gebruiken:
I
De heer De Laat de Kanter. Mag ik den heer Goudsmit doen op
merken, mijnheer de Voorzitter, dat hij zich vergist? De fabrikanten heb
ben niet gevraagd om continuatie van huuren bieden geen 30 aan per
maand. Zij verzoeken de ramen en huisjes te mogen laten staan en eene con
ditie in het pachtcontract op te nemendat zij aan den eventueelen pachter,
voor het gebruik van die huisjes, f 30 per maand zullen vergoeden. Welke
is nu de toestand? Het land is than9 buiten huur, en zal voortaan niet
meer voor raamland bestemd worden. Wij willen dus nu het land in orde
brengen en er weiland van makengelijk het eertijds is geweest. En dit
kunnen wij niet, zoolang de ramen en huisjes er zijn. Het is echter
geenszins de bedoeling het den fabrikanten lastig te maken. Maar, mij
dunkt, dat het ook niet aangaat hun een langer termijn te geven, waarin
zij het land kunnen blijven gebruiken. Dan toch zouden zij gelijk hebben
met het voorsteldoor ons gedaan niet aan te nemen als zij het land
mogen blijven gebruikenzonder er pacht voor te betalen. En is de
bedoeling de vroegere pachtsom te eischendan hebben zij nogmaals gelijk
met ons voorstel niet aan te nemen. De quaestie i9 doodeenvoudig. Het
huurcontract is geëindigd, het land is uit de pacht. Volgens de wet be
hoort alles wat op den grond staat den eigenaar van den grond toe, maar
het ligt natuurlijk in niemands bedoeling die bepaling toe te passen. Nu
is de quaestie du9 den vroegeren huurders een bekwamen termijn te geven
tot ontruiming. Wij stellen daarvoor zes weken. Is die termijn te kort,
wat ik niet inzie, want de termijn is lang genoeg om eenige ramen en
de huisjes te amoveeren, en er i9 in dezen tijd geen gebrek aan werklie
den, men make er acht weken van. Maar in het belang der gemeente is
het, zoo spoedig mogelijk over den grond te kunnen beschikken, om dien
bij gunstig weder schoon te maken. Er is veel puin in en het zou tus-
schenbeide een goed werk zijn voor ons eigen werkvolk.
De Voorzitter. Door den heer Du Rieu is voorgesteld den termijn te
stellen op 6 maanden tegen een nader te bepalen huurprijs.
De heer Hartevelt. Het komt mij voor dat het voor de fabrikanten
van groot belang i9 een langeren termijn te hebben dan Burg. en Weth.
voorstelden, getuige de inhoud van hun adres. Indien de Raad het be
wijs wil leveren dat bet niet te doen is om de fabrikanten te bemoeielijken
dan zal het mijn9 inziens het beste zijn dat Burg. en Wetb. een nader
voorstel ("doen ook ten aanzien van den te vergoeden prijs. De som van
f 30 per maand komt toch volstrekt niet in comparatie met de f 1450 door
den Raad gevraagd; met ƒ600 voor het gras zou dat zijn f 960 in het jaar.
De Voorzitter. Zij presenteeren die 30 per maand te voldoen aan
den nieuwen huurder.
De heer Hartevelt. Dat heb ik zeer goed gehoord maar ik wensch
toch dat wij een nader voorstel van Burg. en Wetb. afwachten, ter voldoe
ning zooveel mogelijk aan den wensch der fabrikanten. Het doel van mijn
voorstel is, om ons noch te binden aan een termijn, noch aan eenige som
ter vergoeding in deze raadszitting.
De Voorzitter. Ik stel voor omtrent deze zaak een nader voorstel van
Burg. en Weth. af te wachten.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter deelt verder mede dat ingekomen is eene missive van de
firma Crans C°. te 'sHage, houdende mededeeling dat zij de aan haar
verleende concessie tot het aanleggen en exploiteeren van paardenspoorwegen
in deze gemeente zonder voorbehoud aanvaardt.
Deze missive is van den volgenden inhoud:
»'s Gravenhage18 December 1878.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden.
Edel-Achtbare Heeren
Wij erkennen de ontvangst uwer geëerde missive van 12 December jl.
waarbij ons mededeeling werd gedaaD dat de Raad on9 de gevraagde con
cessie op de vroeger gestelde voorwaardenbetreffende den aanleg en de
exploitatie penei tramway binnen Uwe gemeente, had verleend.
Naar aanleiding dezer vergunning en ter voldoening aan artikel 15 van
de bovenbedoelde voorwaardenhebben wij de een hierbij de verklaring af
te leggen
«dat wij de ons verleende concessie tot het aanleggen en exploiteeren
eentr tramway binnen de gemeente Leiden zonder eenig voorbehoud aan
vaarden."
Met de meeste hoogachting
Van Uwe Edel-Achtbaren
de Dw. Dienaren
Crans CV'
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over
1°. Verzoek om afschrijving van plaatselijke directe belasting voor Mevr.
de Wed. W. A. Baron Mulert.
2°. Verzoek van Ds. Francois E. Daubantonmede om afschrijving van
plaatselijke directe belasting over den dienst 1878.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van Burg. en Wetb. en van de Commissie van Financiën.
3°. Verzoek van J. Van Leeuwenom een stoep met palen te mogen
leggen voor zijn huis aan den Nieuwen Rijn n°. 79.
4°. Verzoek van R. M. Beuth Zn., om eene waterleiding te mogen
maken van hunne fabriek in de Kaiserstraat naar bet Rapenburg.
5°. Verzoek van I. Imans, om een boom te doen wegnemen voor zijn
nieuw gebouwd huis op den singel buiten de voormalige Rhijnsburgerpoort.
6°. Verzoek van Mr. H. B. Greven, om ontslag uit zijne betrekking van
leeraar in de staatswetenschappen aan de hoogere burgerschool.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van Burg. en Weth.
De Voorzitter. Ik heb de eer nog mede te deelen dat ingekomen is
eene missive van den heer Dr. M. J. De Goejewaarvan ik voorlezing zal
laten doen.
Die missive luidt aldus:
«Leiden 24 December 1878.
Het is mij eene behoefte U te zeggenhoe aangenaam ik verrast werd
door het besluit van den Gemeenteraad in zijne vergadering van 12 De
cember en vooral door de vleiende bewoordingenwaarin mij door U van
dit besluit kennis werd gegeven. Wilt daarvoor de verzekering mijner op
rechte erkentelijkheid aanvaarden en die ook aan den Gemeenteraad [over
brengen. Maar vergunt mij iets af te nemen van den lof dien gij mij toekent.
Geenszins aan mij in de eerste plaats is de bloeiende toestand te danken
waarin het onderwijs hier ter 9tede verkeert, doch aan uwe verlichte be
langstelling en aan uwe trouwe zorgenevenals aan den milden geest^van
den Gemeenteraad. Daardoor is mijn werk gemakkelijk en aangenaam 'ge
maakt, en ik breng U daarvoor mijn welgemeenden dank. Gaarne ver
klaar ik mij daarbij bereid, ook voortaan, zooveel in mijn vermogen ligt,
de belangen van het onderwijs alhier te bevorderen.
M. J. De Goeje.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden."
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter. Ook is nog ingekomen eene missive van het R. K.
parochiaal armbestuur, waarvan ik mede voorlezing zal laten doen.
Die missive luidt aldus:
«Aan den Raad der Gemeente Leiden.
De ondergeteekendente zamen uitmakende het Roomsch Katholiek Paro
chiaal Armbestuur van Leidengeven met verschuldigde hoogachting te
kennen
dat, volgens hunne meening, het hier ter stede bestaande R. K. armbe
stuur ten onregte is gebracht onder art. 2 litt. a der wet van 23 Juni
1854 Staat9bl. n°. 100, gewijzigd bij de wet van 1 Juni 1870 Staatsbl.
n°. 85; daar, bij de klassificatie van genoemde instelling, voor alles had
moeten gelet worden op den aard en oorsprong der instelling
dat uit den aard en oorsprong van bovengemelde instelling blijkt, dat zij
was eene kerkelijke instelling van liefdadigheid, en deze nu door de klassi
ficatie onder art. 2 litt. a i9 onttrokken aan het opperbestuur der Roomsch
Katholieke kerk
dat er dus nu, sedert de oprigting van het R. K. parochiaal armbestuur,
van welke oprigting aan het bestuur dezer gemeente behoorlijk is kennis
gegeven bij missive van 17 October 1876, onder overlegging van qpn
exemplaar van het algemeen reglement, in waarheid bestaan twee instellin
gen van liefdadigheid voor Roomsch Katholiekenbeide hetzelfde doel voor
oogen hebbende, doch behoorende tot onderscheidene klassen, namelijk een
parochiaal cn een niet erkend door het kerkelijk bestuur (zie art. 3 van
het algem. reglement voor de besturen der parochiale en andere Katholieke
instellingen van liefdadigheid in het Bisdom van Haarlem)
dat ten gevolge van dat reglement, zooals ook blijkt uit het aan U ge
richt Bisschoppelijk schrijven van 12 Dec. 1877 (zie verslag van de zitting
van 13 Dec. 1877), de gemeente-instelling voor de R. K. armen eD weezen
alle recht van bestaan heeft verloren
dat de inmenging van het gemeentebestuur in het R. K. armbestuur
derhalve slechts een gevolg is der verkeerde klassificatie van genoemde in
stelling onder art. 2 litt. a.
Redenen waarom de ondergeteekenden den Raad dezer gemeente eerbiedig
maar dringend verzoeken zich te onthouden van eenige regeling van het
bestuur der instelling voor de R. K. armen met name niet over te gaan
tot de benoeming van nieuwe regentessen van de Roomsch Katholieke armen
en het weeshuis.
Mogt echter de Gemeenteraad toch overgaan tot meergemelde benoeming,
zoo zouden de ondergeteekenden meenen tegen die benoeming te moeten
protesteren en die handeling achten een inbreuk op de rechten van het
Roomsch Katholiek kerkgenootschap en de voorschriften van de armenwet.
't Welk doende enz.,
H. L. A. Van Campen Voorzitter.
F. Welters, Past. L. Hesselink.
Bisschoppelijk Commissaris bij het J. J. Van der Voorden.
paroch. armbestuur te Leiden. B. H. J. Schmier, Secretaris.
Leiden 30 Dec. 1878. P. VANCRANENBUROH.Tbésaurier."
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te behandelen bij n®. 6
der aan de orde gestelde onderwerpen.
De Voorzitter legt nog over bet verslag van Curatoren van de O. I. in
richting dat ter inzage van de leden in de leeskamer wordt nedergelegd.