hit geringe voordeel, dat wij wellicht bij eene openbare aanbesteding,kunnen verkrijgen, niet kan opwegen tegen bet gevaar van eene nieuwe teleurstelling. Ik ben bet dus volkomen eens met den vorigen spreker dat wij hier niet alleen op dat wellicht betrekkelijk gering geldelijk voordeel moeten zien. Hierop wordt het voorstel van den heer Goudsmit tot het houden eener openbare aanbesteding in omvraag gebracht en aangenomen met 12 tegen 10 stemmen. Tegen stemden: de heeren Librecbt Lezwijn, De Laat de Kanter, Van der Zweep, Le Poole, DriesscnDe Fremery, Du KieuKrantz, Van Wensen en de Voorzitter. IV. Voordracht betrekkelijk de verandering van de brug over de Lan- gegracht. (Zie Ing. St. n#. 166.) Wordt zonder beraadslaging aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren Van Heukelom en Du Eieu. De heeren Goudsmit en Scheltema hadden de vergadering verlaten. V. Voordracht tot de oprichting van eene overdekte speelplaats bij de school n°. 3 voor minvermogenden. (Zie Ing. St. nos. 151 en 167.) De heer Le Poole. Vooralsnog heb ik bezwaar om mij met deze voor dracht te vereenigen en wensebte eerst eenige inlichtingen te ontvangen. Toen ik vroeger aan de lessen van het gymnasium alhier deelnamwerd er van 8 tot 12 uren onderwijs gegeven, en hadden wij van kwart voor 10 tot kwart over 10 uren één balt uur vrij, om van de speelplaats gebruik te maken. Die speelplaats was onoverdekt, er waren gymnastiek-toestellen zooals bruggen en rekstokken in de open lucht. Alleen was er een afdak om bij ongunstig weer ons eenigszins te kunnen beschutten. Nu echter moeten er overdekte speelplaatsen worden aangelegd. Men is zoo overdre ven geworden in de zorg voor de kinderen van minvermogendendat hunne speelplaatsen en de toegang daarheen moeten overdekt wezen. En toch die kinderen zijn lang niet zoo verwend als de kinderen uit onzen stand, zij kunnen vrij wat beter tegen weer en wind. Deze overdrijving zal onze stad nu ƒ6250 kosten en op die wijze komen wij langzamerhand tot de ƒ48000, die de Kaad tot tweemalen toe aan Burg. en Weth. heeft geweigerd. Maar wat za! ik zeggen? Overdekte speelplaatsen behooren thans tot de hautes nouveautés op schoolgebied. De Baad heeft reeds bij de begrooting van het loopende jaar een eersten stap op dezen weg gedaanenmet niet zeer groote meerderheid van stemmen, eene som van /"2800 voor eene dergelijke speelplaats toegestaan. Nu draagt men daarvoor weder een bedrag van 6250 voor. Wat mij nu verbaast is dat die speelplaats aan do school voor minvermogenden op het Plantsoen, zoover wij weten, ƒ2800 gekost heeft en de nu aangevraagde f'AihO meer zal kosten. Hoewel de localiteit hier anders is, is do som mij wat te hoog. Ik kan mij dat verschil tus- sehen de kosten van de eene speelplaats en de andere niet ophelderen en daarom meen ik te moeten vragen, of onder dat bedrag wellicht ook andere uitgaven zijn begrepen. Zijn de kosten van het hek, dat het schoolgebouw omgeeft, reeds gedekt? Zal dat hek ook om de overdekte speelplaats worden omgetrokken? De heer De Laat de Kanter. De heer Le Poole begon met te herin neren aan den toestand ten tijde hij zelf de school bezocht. Ik merk dienaangaande op dat de ervaring geleerd heeft dat die toestand slecht was, en daarom is en wordt er nog steeds verbetering aangebracht. Wij kun nen mogen niet anders doen dan met den tijd medegaandit voorstel is daarvan een uitvloeisel. Ten tweede merkte die geachte spreker op dat wij op deze wijze zouden komen tot het bedrag van ƒ48000, dat vroe ger bij herhaling door den Kaad was geweigerd. Wie daarvan ook de schuld moge dragenzeker niet het Dagelijksch Bestuur. Ik heb er bij herhaling op gewezen dat de school, die voor de toegestane ƒ40000 kon worden gebouwdniet aan de eischen van een goed schoolgebouw zou vol doen en dat er buiten de schoollokalen geene enkele plek was waar de kinderen bij ongunstig weder konden verblijven. De gevolgen komen dus niet voor onze rekening. Ten derde, zeide de heer Le Poole, is bij de vaststelling van de begrooting der gemeente voor 1878 voor cenè speel plaats slechts ƒ2800 aangevraagd en nu verlangt men ƒ6250; waaraan is dat verschil toe te schrijven? Eenvoudig daaraan, dat hier sprake is van een geheel nieuw gebouw, terwijl de som van ƒ2800 bestemd was om aan de reeds bestaande school op het plantsoen een speel- en gymnastiek lokaal aan te bouwen. En wat het vierde punt betreft, daarop zal ik alleen antwoorden, dat het Dagelijksch Bestuur niet gewoon is gelden aan te vragen, met het doel om die voor iets anders te gebruiken dan waarvoor zij aangevraagd en toegestaan worden. De heer Le Poole. Ik begrijp niet, welke de reden is van het scherp antwoord dat de vorige spreker mij ten slotte heeft gegeven. Ik had een antwoord verwacht op mijne vraag, of de kosten van het hek om bet school gebouw reeds gedekt zijnen ik krijg eene terechtwijzing. Ik meen aller minst zulk een scherp antwoord verdiend te hebbendaar in de antwoor den welke ik bij verschillende gelegenheden van den Wethouder van Fabricage ontvangen heb, niet altijd die onverdachte oprechtheid heerschte, welke m. i. het publieke leven moet beheerschen. De heer De Laat de Kanter. Ik meen den vorigen spreker te moeten vragen, of hetgeen hij daar zeide ook op mij sloeg, in welk geval ik nadere opheldering zou verlangen. De heer Le Poole. Daarop meen ik te moeten antwoorden dat ik bij meer dan eene gelegenheid beb ondervondendat men aan de oprechtheid der mededeelingen van den vorigen spreker geen onbepaald geloof mag hechten. Wil hij bewijzen, dan zal ik hem die leveren. De heer De Laat de Kanter. Het spreekt vanzelf, dat ik verlang dat de vorige spreker die bewijzen levere. De heer Le Poole. Ik herinner mij al aanstonds twee voorbeelden. In de eerste plaats meen ik den Wethouder te moeten herinnerendattoen onlangs eene interpellatie door mij werd gehouden over den toestand van de Doelen-Achtergracht bij de Sterrenwacht, hij, die aan het hoofd der Commissie van Fabricage staat, mij alles heeft doen uitleggen, alsof bem dat alles onbekend ware. Intusschen is het mij na afloop dier vergadering reeds terstond ten duidelijkste gebleken, dat hij het Dagelijksch Bestuur zeer goed bekend was in welken slechten toestand zich alles daar bevond. Dat was niet oprecht. En in de tweede plaats: de zaak van Steenhuizen. Gaat het aanwanneer een adressant in den mond gegeven is zijn verzoek in te trekken om hem een andere plaats te kunnen aanwijzen, en wanneer hij op den dag van de vergadering reeds met een vergunning in den zak loopteen lid van den Eaad pertinent tegen te sprekendat de adressant zijn verzoek heeft ingetiokken omdat bem de verzekering gegeven was dat hij een andere plaats zou krijgen? Ook dat was niet oprecht. Voor het oogenblik zal ik mij tot deze twee bewijzen bepalen. De heer De Laat de Kanter. Het komt mij voor dat de heer Le Poole met het leveren van zijne bewijzen niet zeer gelukkig geslaagd is. Wat toch het eerste punt betreft, heb ik mij over den ongunstigen toestand, waarover de heer Le Poole klaagde, niet uitgelaten, vóór ik zekerheid had welke plaats de heer Le Poole bedoelde en inij toen bepaald tot de verklaring dat die zaak niet hier, noch bij bet Dagelijksch Bestuur, maar bij het bestuur van de academie tehuis behoorde En wat de zaak van Steenhuizen aangaat, voor zoover ik mij op dit oogenblik die zaak kan herinneren is hem aangeraden zijn verzoek in te trekken, en is hem daarbij beloofd dal men hem behulpzaam zoude zijn in het verkrijgen van eene andere plaats. Hij had verzocht de loods op te richten tegen het terrein van de sociëteit Amicitia aanwaartegen bezwaren van overwegenden aard bestonden. Er is echter met de verschillende verzoeken van Steen huizen zooveel gebeurd dat ik mij op het oogenblik de geheele toedracht niet zoo volmaakt kan herinneren. Hetgeen de heer Le Poole beweert is echter zeer zeker onjuist. Ik zal evenwel de zaak nazien en er later op terugkomen. De heer Van Iterson. Als er eenvoudig was voorgesteld eene over dekte speelplaats te maken dan zou ik daar gaarne mijne stem aan gegeven hebbenmaar het betreft hier de oprichting van een gymnasliek-Iokaal met daartoe behoorende toestellen. Ik zal thans niet breedvoerig over dat plan sprekendaar ik volstaan kan met te verwijzen naar hetgeen door mij bij de behandeling der begrooting voor 1878, toen het verbouwen der speel plaats van de school bij het plantsoen aan de orde was, en op 27 December jl., bij de behandeling der verordening regelende het onderwijs in de gym nastiek, is gezegd. Dat kwam hoofdzakelijk hierop neder, dat ik niet wil medewerken tot bet bouwen van gymnastieklokalen aan de scholen voor min- en on vermogendenzoolang niet gewaarborgd is dat cr deugdelijk onderwijs in de gymnastiek kan worden gegeven. Uit dien hoofde zal ik tegen de voordracht stemmen. In omvraag gebracht, wordt de voordracht van Burg. en Weth. aange nomen met 13 tegen 7 stemmen. Tegen stemden: de heeren Suringar, Le Poole, Verster, Van Heukelom, Du RieuObreen en Van Iterson. De heer De Laat de Kanter. Ik acht mij verplicht, nu ik de Hande lingen van den Gemeenteraad heb opgeslagen, nog even terug te komen op de discussie zoocven gehouden. In de zitting van den Eaad van 27 Decem ber jl. heeft de heer Le Poole gevraagd of, als het verzoek van Steenhui zen van de hand gewezen mocht worden alsdan niet weder het eerste adres van dien heer aan de orde zou kunnen gesteld worden. De adressant heeft, zeide die spreker, toen zijn oorspronkelijk verzoek laten rusten, naar aan leiding van de daartegen door de Commissie van Fabricage aangevoerde grieven. Hierop heb ik geantwoord dat het verzoek was ingetrokken, en dat men op een ingetrokken verzoek toch moeielijk eene beschikking kon nemen. Toen hervatte de beer Le Poole, dat de adressant het eerste ver zoek had ingetrokken, omdat hij de verzekering had ontvangen, elders eene plaats te zullen verkregen. En daarop heb ik geantwoord, dat ik dit perti nent moest tegenspreken. 'De adressant heeft zijn eerste verzoek niet in getrokken op grond dat hem een andere plek zou worden aangewezen. Maar de Commissie van Fabricage heeft hem afgeraden zijn verzoek in den Raad te doen behandelen, daar het hoogstwaarschijnlijk Zou worden afge wezen. Zij heeft er wel bijgevoegd dat zij zeer gaarne zoude medewerken om hem te helpen in het belang zijner industrie, of juister gezegd in het belang der Leidsche industrie, evenzeer als zij daartoe altijd bereid is. Doch dit is eene quaestiewelke thans van geen belang is. Hij heeft zijn ver zoek ingetrokken; het bestaat niet meer, en op een verzoek, dat niet be staat, kan natuurlijk geene beschikking worden genomen." Ik herinner mij nu weder zeer goed dat dit is voorgevallen in eene vergadering van de Commissie van Fabricage en beroep mij op de getuigenis van mijne geachte medeleden in die Commissie. Wij raadden hem aan zijn verzoek in te trekken en bij die gelegenheid is voor het eerst, zeer in het vrije, over die plek buiten de Morschpoort gesproken. Het is onmogelijk dat toen reeds eene vergunning daartoe door Burg. en Weth. kon zijn gegeven. De heer Le Poole. Ik blijf volhouden dat den adressant vergunning was toegezegd aan de Morschpoort, dat bij daarop zijn eerste verzoek heeft ingetrokken, en dat hij op den dag der vergadering, waarop het tweede verzoek behandeld werdreeds geruimen tijd die vergunning in bezit had. De heer De Laat de Kanter. Dit is eene onjuistheid. Ja, ofschoon ik mij in den regel onthoud van het qualificeeren van eens anders argumenten aarzel ik niet de beweriug van den heer Le Poole absurd te noemen. Waarom zou de adressant zijn verzoek intrekken als hem reeds eene andere vergunning was verleend? De stemmen hadden over het verzoek gestaakt; het was te voorzien dat dit bij de tweede stemming evenzeer het geval zou kunnen zijn; daarom vroeg de heer Le Poole, of er dan geen beschik king op het eerste request kon worden genomen. Daarop is gevolgd het geen ik zoo straks heb voorgelezen, en nu zal de heer Le Poole te bewijzen hebben dat, hetgeen door mij in de raadszitting van 27 Decemher gezegd is, onjuist was. Zie het verhandelde in de zitting van 4 April 1878, na afdoening der aan do orde gestelde onderwerpen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 3