35 N°. 130. Leiden, 10 Juli 1878, Geene aanmerkingen hebbende op de rekening van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis alhier, over het dienstjaar 1877, heeft de Commissie van Financiën de eer Uwe Vergadering voor te stellen die rekening goed te keurende ontvangsten op een bedrag van ƒ12161.93, en de uitgaven op een bedrag van 10555.19, zoodat het dienstjaar oplevert een batig 9aldo ad ƒ1606.74, onder bepaling dat in de eerstvolgende rekening verantwoording van gemeld saldo zal bebooren te worden gedaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 137. Leiden, 15 Juli 1878. In de .Raadszitting van 4 Juli jl. werd tot onderwijzeres 2de klasse aan de meisjesschool 1 ste klasse benoemd Mej. G. D. M. Van 't Haaft, en zulks op eene jaarwedde van ƒ650, op grond dat in de betrekkelijke voordraeht abusievelijk dat cijfer is genoemd terwijl daarentegen bij het schooltoezicht het voornemen bestond de jaarwedde bij de definitieve benoeming voor te dragen tot een bedrag van 750, waaronder begrepen de toelage van ƒ50 voor het geven van onderwijs in een der vakken genoemd onder letter 1 en 7 van art. I der Wet. In den laatsten tijd toch zijn steeds onderwijzers en onderwijzeressen aan gesteld op eene jaarwedde van ƒ700 en niet op het minimum van 600, en er bestaan allerminst redenen om in dit geval van den sedert eenigen tijd gevolgden regel af te wijken. Wij stellen U mitsdien voor om met wijziging van het Raadsbesluit van 4 Juli ji. de jaarwedde bovenbedoeld vast te stellen op 750. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. v N°. 138. Leiden, 15 Juli 1878. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de in hare handen gestelde rekening van het Evang. Luth. Wees- en Oudeliedenhuis alhierover den dienst van 1877. Daarop geene bedenkingen hebbende, heeft zij de eer Uwe Vergadering voor te stellen die goed te keuren: de ontvangst tot 6625.13^-, de uitgaaf tot ƒ6623.62, alzoo sluitende met een batig saldo van /1.51^, waarvan in de eerstvolgende rekening verantwoording zal bchooren te worden gedaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 139. Leiden, 22 Juni 1878. Ter vervulling van de vaceerende betrekking van hoofdonderwijzer aan de school n°. 1 voor onvermogenden hebben wij de eer u de navolgende voordracht aan te bieden opgemaakt in overleg met den districts-school- opziener in verband met den uitslag van het schriftelijk, mondeling en praktisch gehouden vergelijkend examen: 1°. H. C. Van der Heyde hoofdonderwijzer te Beemster; 2®. C. Van Swietente Delft en 3°. J. B. Michels, te Amsterdam. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 140. Leiden, 22 Juli 1878. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen een voorstel van den Wethouder Voorzitter der Commissie van Fabricagehoofd der brandweer strekkende tot wijziging van de verordening op het brand- wezen, waaraan wij de vrijheid nemen ons te refereeren. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 20 Juli 1878. In de verordening op het brandwezen in deze gemeente (zie gemeenteblad 1871, 14) is in de artt. 22, 28 en 29 de bepaling opgenomen, dat de brandmeesters, adjunct-brandmeesters en spuitgasten 30 jaren oud moeten zijn. Alleen ten aanzien van de laatsten kan bij uitzondering van dien regel worden afgeweken. In het ontwerp der verordening waren deze bepalingen niet opgenomen zij werden er ingebracht op voorstel van den heer Scheltema, die bij de behandeling van art. 22 (art. 23 van het concept) de wijziging motiveerde als volgt: «Ik zou hier den ouderdom van 30 jaren wenschen bepaald te zien en dan voor de tegenwoordige titularissen uitzondering van den regel van aftreding bij 60-jarigen leeftijd. Wat nu den 30-jarigen leeftijd betreft, ik stel er daarom belang in, omdat hier vooral de verleiding om bjf de brandweer geplaatst te wordenten einde zich daardoor aan de schutterij te onttrekken, zich veel meer zal voordoen, dan bij de betrekking van opperbrandmeester." Zonder discussie werd deze wijziging, met algemeene stemmen aangenomen. Ofschoon toen eene concept-verordening op het brandwezen aan de orde was, is bij de behandeling der hierboven aangehaalde artikels (22, 28, 29) meer op de belangen der schutterijdan op die van het brandwezen zelf gelet. Daarenboven zijn die artikelen, naar het mij voorkomt, in strijd, zooal niet met den letter, dan toch met den gee9t der wet van den llden April 1827 Staatsbln°. 17). Immers art. 3 der wet luidt: «Van deelneming in de dienst der schutterijen worden vrijgesteld": Onvoorwaardelijk: a. enz. Voorwaardelijk c, enz. I. »Zij die tot de dienst der nacht- of brandwachtenen lot die der brandspuiten zijn aangesteld, worden, zoolang zij met die werkzaamheden zijn belast, in tijd van vrede niet tot de waarneming van de dienst bij de schutterijen opgeroepen." Iko. stokken 1878. liet is dus blijkbaar niet de bedoeling van den Wetgever geweest, door bepalingen als in de thans vigeerende verordering op bet brandwezen in deze gemeente, zijn opgenomen, de plaatsing bij het brandwezen te beletten gedurende de jaren welke voor den werkelijken diensttijd bij de schutterij door de wet zijn aangewezen. Hetzij dat deze beschouwing omtreut de wettigheid der gemaakte veran dering worde toegegeven of ontkendeen niet te loochenen feit is het dat zij van zeer nadeeligen invloed op den dienst van de brandweer i9 ge weest, welke zich reeds zeer spoedig heeft doen gevoelen. Dit ligt trouwens in den aard der zaakwanneer men let op de wijze van samenstelling der brandweer in deze gemeente welke geheel uit vrijwil ligers bestaat; wanneer bet Dagelijksch Bestuur in zijne keus van het per soneel waaruit later het besturend personeel moet voortkomenbelemmerd wordt zal dit laatstezooals reeds door de ondervinding is bewezenniet zoo gcreedelijk gevonden kunnen worden. De wet vordert of schutterlijken dienst, of dienst bij de brandweer; die aan de eerste heeft voldaan, heeft volkomen recht zich aan de tweede te onttrekken en van dit recht wordt het meeste gebruik gemaakt door diegenen wier plaatsing bij de brandweer het meest gewenscht wordt. De bepaling is daarenboven geheel overbodig. Zij vindt, blijkens de toelichting van den geachten voorsteller haren grond, voornamelijk in de verleiding om bij de brandweer geplaatst te worden ten einde zich daar door aan de schutterij le onttrekkendoch naar het mij voorkomtis daarbij over het hoofd geziendat aan de dienstplichtigen tusschen 25 en 30 jaren de keus niet wordt gelaten om hetzij bij de brandweer, hetzij bij de schutterij tc dienenmaar dat zij voor de eerste door bet Dage lijksch Bestuur moeten worden aangestelden er bestaat geene redenom aan te nemen dat dit uit voorliefde voor den eenen tak van dienstde belangen van den anderen niet naar bebooren zoude behartigen. Indien met het voorafgaande wordt ingestemdvervalt elke aanleiding om den leeftijd der adjunct-brandmeester9 en spuitgasten te zeer te beper ken; bij de voorgestelde wijziging is derhalve voor dezen, als laag9te grens, de leeftijd van drie en twintig en twintig jaren gesteld. Op grond van het bovenstaande heb ik de eer in overweging te geven aan den Gemeenteraad voor te stellen De artikelen 2228 en 29 der verordening op het brandwezen in deze gemeente (Gemeenteblad 1871, n°. 14) worden gewijzigd en gelezen als volgt Art. 22. 'De brandmeesters moeten minstens vijf en twintig jaren oud zijn, den leeftijd van zestig jaren bereikt hebbende, treden zij af." Art. 28. »De adjunct-brandmeesters moeten minstens drie en twintig jaren oud zijn" en verder zooals het bestaande artikel. Art. 29. 'De spuitgasten moeten minsten twintig jaren oud zijn," en verder zooals in het bestaande artikel. Aan HH. Burgemeester De Wethouder, en Wethouders. Hoofd der brandweer. N°. 141. Leiden, 24 Juli 1878. Blijkens ontvangen bericht van den hoofdonderwijzer der Tusschenscbool bedraagt het aantal leerlingen thans reeds 332 in elf of twaalf afdeelingeD te verdeelenzoodat vermeerdering van hulppersoneel noodig is. Wij stellen U daarom voor te besluiten dat het hulppersoneel aan gezegde school zal worden vermeerderd met één onderwijzer der tweede klasse, met welk voorstel de Plaatselijke Schoolcommissie zich vereenigtzooals blijkt uit nevensgaand advies. Het onderwijzend personeel bestaat thans uit één onderwijzer der le klasse, één onderwijzer en ééne onderwijzeres der 2e klassetwee hulponderwijzers en drie hulponderwijzeressen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 22 Juli 1878. In antwoord op uwe missive dd. 16 dezer n°. 616, hebben wij de eer U te berichtendat wij het verzoek van den hoofdonderwijzer der Tusschen scbool om het hulppersoneel met één onderwijzer 2e klasse te vermeerderen ondersteunen. De Plaatselijke Schoolcommissie, F. Was, Secretaris. Aan HH. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. N°. 143. Leiden, 26 Juli 1878. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen de ons door den gemeente ontvanger aangeboden rekening der inkomsten en uitgaven der gemeente over 1877 met de daarbij bchoorende bescheiden, en vergezeld van de verantwoording. De ontvangsten bedragen ƒ560948.945, de uitgaven 515523.48, zoodat de rekening een batig saldo oplevert van 45425.465, waarvan evenwel een bedrag van 25742.465 moet worden overgebracht op den post van Onvoorziene Uitgaven van de begrooting van 1878. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N®. 143. Leiden, 26 Juli 1878. Onder overlegging van het rapport der Commissie van Fabricage op het verzoek van het Bestuur der Leidsche Bouwvereeniging, geven wij Uwe Vergadering in overweging dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Aan den Raad der Gemeente Leiden Geeft het Bestuur der Leidsche Bouwvereeniging met verschuldigden eer bied te kennen Dat het voor de in aanbouw zijnde werkmanswoningen, aan den Singel tusschen de voormalige Mare- en Rhijnsburgsche poorten wenscht te leggen eene toegangsbrug over de Singelsloot.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 1