27
ZUtlng van Donderdag 9 Mei 1NÏS,
geopend 's namiddags te 2 uren.
Voorzitter(ie heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandelcr.
Te behandelen onderwerpen:
1». Verzoek van P. Kooreman, ter bekoming van gemeentegrond. (72)
2". Idem van P. G. Bommezijn en Q. Heus, betrekkelijk de demping van
eene sloot. (73)
3°. Idem van G. A. P. Bax c. s., dat aan den Directeur der Rjjschool wederom
eene toelage uit de gemeentekas moge worden verleend. (77)
4U. Idem van Mej. S. Porter, om ontslag als leerares aan de Meisjesschool
der l!le klasse. (78)
5". Voordracht tot verhuring van de woning boven het Telegraafkantoor. (76)
6°. Idem tot wijziging van het tarief voor het gebruik van de Gehoorzaal
en betrekkelijk de verpachting van het buffet. (71)
7'. Rekening van de Bank van Leening over 1877. (74)
Tegenwoordig de heeren Du EieuObreenVan ItersonLibrecht
Lezwijn, De Laat de Kanter, HarteveltGoudsmit, Suringar, Van der
Zweep, Wilhelmy DamstéVerster, DriessenDe Fremery, Cock en Van
den Brandeler.
De heeren EigemanJutsKrantz en Van Wensen gaven kennis ver
hinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
18 April jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zakendd. 29 April
jl., houdende goedkeuring van het raadsbesluit van 18 April 11., tot ver
hooging der jaarwedde van den tweeden onderwijzer in de gymnastiekvoor
zooveel de Hoogere Burgerschool betreft.
2°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten dezer provincie, dd. 23/27
April 11. n°. 38, houdende goedkeuring van het raadsbesluit van 18 April
11., tot verhuring van het lokaal aan de Hooglandscbe Kerk aan het Eijk.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting der dd. schutterij
over 1877.
2°. Eekening van het Evang. Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis over 1877.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van de Commissie van Financiën.
3°. Verslag van den Praelector in de verloskunde.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit op te nemen in het
jaarlijksch gemeenteverslag.
4°. Verslag van den toestand der gemeente over 1877.
Dit wordt gedrukt en zal aan de leden worden toegezonden.
De Voorzitter. Ik heb de eer nog medo te deelen dat door Burg.
en Wetb., namens het gemeentebestuur, een adres van gelukwensching is
gezonden aan Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlandenbij gelegenheid
van HD. voorgenomen huwelijk met H. K. H. Mevrouw de Prinses
Maria Elisabeth Louisa Frederika van Pruisen.
Burgemeester en Wethouders twijfelen niet of zij hebben in den geest
van den Eaad gehandeld.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter. Ingekomen is nog een brief van den Eaad van Admi
nistratie der Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappijhoudende mede-
deeling van de regeling van den zomerdienst.
Burg. en Weth. hebben den Eaad van Administratie opmerkzaam gemaakt
op de behoefte, die bestaat aan eene wijziging der dienstregeling en hebben
daarop de volgende missive gekregen:
«Amsterdam, den 30 April 1878.
Naar aanleiding van uw schrijven van 2 dezer, n°. 297, hebben wij de
eer het volgende te berichten
Het gebrek aan plaatsruimte in rijtuigen le klassewaarvan in den
aanhef van uw schrijven wordt melding gemaakt, is ons gebleken slechts
enkele raaien te zijn ontstaan en is bij een druk verkeer niet altijd te
vermijden.
Door het toezenden van reserve-rijtuigen naar Leidenwordt echter zoo
veel mogelijk gewaakt, dat er voor alle klassen voldoende plaatsruimte aan
wezig is.
Met de aanstaande zomerdienstregeling zijn wij er weder op bedacht
geweest om de belangen van Leiden zooveel mogelijk te bevorderen. Er
zal met 15 Mei een trein vertrekken van Leiden des morgens ten 6 u. 20 m.
waardoor gelegenheid ontstaat reeds ten 7 u. 27 m. te Rotterdam aan te ko
men en tevens om met den Staatsspoor, die ten 7 u. 40 m. vertrekt, naar
alle stations van bet zuidernet van den Staatsspoor verder te reizen.
Wij geloovendat vooral voor reizigers 3e klasse hierdoor in eene
behoefte zal worden voorzien.
Tegen het doen doorloopen van den laatsten trein van Rotterdam tot
Leiden bestaan echter groote bezwarenomdat de trein nog 's avonds ledig
naar den Haag terug zou moeten gaan en dit voor het personeel te be
zwarend zou zijn.
Wij zijn echter voornemens om gedurende eenige zomermaandenals
proefneming, des Zondags en Woensdags den trein tot Leiden te doen
doorloopen en zullen dit ter gelegener tijd aankondigen.
De Eaad van Administratie der Hollandsche IJzeren
Spoorweg-Maatschappij
J. Messchert Van Vollenhoven
Commissaris-President.
W. Röell,
Commissaris-Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden."
Zhtinqverslao 1878.
De Voorzitter, Die Zondag-en Woensdag-avondtrein is die, welke ten
lGj ure uit Rotterdam vertrekt.
Deze missive wordt aangenomen voor kennisgeving.
Aan de orde is:
I. Verzoek van P. Kooreman, ter bekoming van gemeentegrond.
(Zie Ing. St. n°. 72.)
Overeenkomstig de conclusie van het rapport van Burg. en Weth. en
der Commissie van Fabricage, wordt op het verzoek zonder hoofdelijke
stemming afwijzend beschikt.
II. Verzoek van P. G. Bommezijn en Q. Heusbetrekkelijk de dem
ping van eene sloot.
(Zie Ing. St. n°. 73.)
Met algemeene stemmen wordt, overeenkomstig het voorstel van Burg.
en Weth. en het rapport der Commissie van Fabricage, eene gunstige be
schikking op bovenbedoelde adressen genomen.
III. Verzoek van G. A. P. Bax c. s.dat aan den Directeur der Rijschool
wederom eene toelage uit de gemeentekas moge worden verleend.
(Zie Ing. St. n°. 77.)
De heer Verster. Het is wel met zekere moedeloosheiddat ik het
woord heb gevraagd om nogmaals te verklaren dat het mij zeer leed zou
doen indien het subsidie aan de rijschool niet verleend werd. Ik zeg met
zekere moedeloosheid want ik sta tegenover een afwijzend advies, zoowel
van Burg. en Weth. als van de Commissie van Financiën. Wanneer ik
die conclusie zelve reeds betreur, mag ik tevens niet verzwijgen, dat de
argumentatie, die tot die conclusie heeft geleid, mij wel eenigszins heeft
bevreemd. Dat het voorstel van Burg. en Weth. met unanieme stemmen
zou zijn genomen, wordt door mij sterk betwijfeld en wel op grond der
wetenschap dat de geachte Voorzitter dezer vergadering tevens lid is van
het college van Curatoren der Leidsche Universiteit. Van hem kan het
moeielijk verwacht worden, dat hij zijne stem zou weigeren aan het verleenen
van een subsidie, waarvan de noodzakelijkheid voor de rijschool niet kan
worden betwist. Zonder subsidie kan dc rijschool niet anders dan hoogst
gebrekkig blijven bestaan. En nu de argumentatie die tot het afwijzend
advies heeft geleid. Omdat het verzoek is gedaan door een zoo aanzienlijk
aantal studentendie daardoor een bewijs leveren van hunne levendige
belangstelling in de universiteits-rijschool, zal, volgens Burg. en Weth.,
de som van f 800 wel gevonden kunnen worden. Juist de omstandigheid,
dat hel verzoek zoovele handteekeningen telt, is voor mij een argument dat
sterk pleit voor de-noodzakelijkheid om het subsidie te verleenen. Vraagt
men, of ik niet geloof, dat de som uit de beurzen der studenten kan
komen waarvan de koorden meestal niet streng worden toegetrokken
ook dan niet wanneer het geldt de ondersteuning van een liefdadig doel
dan antwoord ikdat ik daaraan niet twijfelmaar tevens dat daarvan
hier geen sprake is. Ik geloof niet dat wij ons bij de beoordeeling dezer
zaak op dit standpunt mogen plaatsen. De vraag is slechts: is de bijdrage
noodzakelijk? Naar mijne overtuiging, ja. Aangenomen eens dat men
het subsidie aan den schouwburg afschafte en er een adres door een zeer
groot aantal ingezetenen der gemeente tot behoud daarvan werd ingediend
zou men dan zeggennu de belangstelling in den schouwburg zoo groot
blijkt te zijn geven wij geen subsidie meer, nu kunnen de ingezetenen het
wel zelf betalen? Ik betwijfel dit ten zeerste. Ik zal tegen het voorstel
van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën stemmen, op
grond mijner overtuiging, dat zonder die f 800 de toestand der rijschool
onhoudbaar wordt.
De Voorzitter. Ik heb in de vergadering, toen de betrekkelijke be-
grootingspost behandeld werd, ook mijne stem uitgebracht tegen het ver
leenen van het subsidiein de overtuiging dat de rijschool niet in zoodanigen
benarden financieelen toestand verkeerde als men wel voorstelde. Ik heb
mij intusschen de rekening doen overleggen enhoewel die rekening niet
aanspraak mag maken op groote duidelijkheid, is mij gebleken: 1° dat ook
buiten de studenten veel gebruik wordt gemaakt van de manége; 2° dat
de kosten aan die inrichting verbonden zeer groot zijn hooger dan ik mij
had voorgesteld. De prijzen van alles, paarden, fourage, loonenenz.
zijn, ik behoef zulks wel niet te zeggen, in de laatste jaren buitengewoon
verhoogdzoodat ik voor mij tot de overtuiging ben gekomen dat zij dat
subsidie werkelijk behoeft. Ik zal alzoo tegen het voorstel van Burg. en
Weth. stemmen. Wat het argument betreft, dat ik als curator der Univer
siteit bezwaarlijk tegen een subsidie gestemd kan zijnmoet ik den ge-
achten vorigen spreker doen opmerken, dat ik mij in deze geheel plaat3 op
het standpunt van lid van den Eaad en ingezeten van Leiden, die haAr
ongaarne deze instelling zag ontvallen, en die er prijs op stelt dat zijzoo
zij al niet mocht opgeheven worden voor verval worde bewaard.
De heer De Laat de Kanter. Nu het gebleken is dat er in het
Dagelijksch Bestuur verschil van meening omtrent deze zaak bestaatwensch
ik het voorstel van Burg. en Wetb. te verdedigen. Wij hebben ons in de
eerste plaats beroepen op den korten tijddie na het besluit van den Eaad
tot intrekking van het subsidie verloopen is. Gij, mijnheer de Voorzitter!
hebt gesproken van do boeken. Het argument omtrent de boeken i3 op
zich zelf reeds zwak, omdat geconstateerd is, dat zij zeer onduidelijk waren.
Maar ik wijs er bovendien op dat het adres is ingediend medio Februari
en dat 1 Januari het subsidie heeft opgehoudenzoodat m. i. de tijd te kort
is geweest om met een beroep op de boeken het verleenen der bijdrage te
rechtvaardigen. Hier geldt de regel: qui prouve trop ne prouve rien. Dat
het wönschelijk zoude zijn die instelling te behouden, stem ik volkomen toe.
Waarom niet? Niemand kan daar iets tegen hebben. Maar dat is niet het
standpunt waarop wij ons moeten plaatsen. Is de universiteits-rijschool
noodzakelijk, dan moet niet de gemeente, maar het Rijk haar steunen.
De heer Verster heeft gesproken van de komedie. Het besluit van den
Eaad om den schouwburg te subsidieeren dagteekent van vroeger dan mijne
benoeming als raadslid zoodat ik op volkomen vrij terrein sta. Ik geloof
dat de vergelijking niet opgaat, vooreerst omdat bij het toestaan van dat sub-