14 De Commissieofschoon het groote voordeel eener wijziging niet inziende, meent echter geen proef te mogen ontradenvooral met het oog op die adspirantendie het geluk zouden hebben voor de vacantie te slagen en alsdan het volle genot hunner vacantie zouden kunnen heltben, zonder door het schrikbeeld van een examen te worden vervolgd. Mocht echter deze maatregel worden genomenzoo zoude de Commissie meenendat als vast beginsel moet worden aangenomen dat de Commissie belast met het afnemen van het admissie-examenbevoegd zal zijn kandi daten zonder aan eenige beperking gebonden te zijn, onherroepelijk voor één jaar te kunnen afwijzen. Namens de Commissie voornoemd, Aan Burg. en Wetb.der P. L. Rijke, Secretaris. gemeente Leiden. N. L. J. Van Büttingha Wichees, Secretaris. Leiden, 3 Februari 1878. In antwoord op Uw schrijven van 1 Febr. jl. n°. 116, heb ik de eer te berichten, dat bij mij geene overwegende bedenkingen zijn tegen het houden der admissie-examens voor de Hoogere Burgerschool, zoo vóór als na de groote vacantie. Aan de Rijksscholen en enkele gemeentescholen is de maatregel, ingevoerd, zonder dat hij tot veel bedenkingen aanleiding heelt gegeven. Het eenige bezwaar is, dat sommige jongeliedenvóór de vacantie afgewezenna de vacantie terugkomen, na zich gedurende die weken op een enkel vak te hebben toegelegd. Dit laatste is doorgaans in het nadeel van de kennis in andere vakken en van de algemeene ontwikkeling. Daarom komt mij het voorstel der Commissie van Toezicht om aan de examen commissie de bevoegdheid toe te kennen om kandidatenzonder eenige be perking, onherroepelijk voor één jaar af te wijzen, zeer aannemelijk voor. Ik zou er nog de bepaling bij willen voegen dat zijdie vóór de vacantie worden afgewezen met vergunning om na de vacantie terug te komenals dan op nieuw in alle vakken examen zullen moeten afleggen. Aan Burgemeester en Wet- De Inspecteur van het Middelb. Ond., houders van Leiden. Steyn Parvé. Leiden, 6 Maart 1878. Curatoren van het Gymnasium alhier hebben de eer U te berichten, in antwoord op Uwe missive van 1 Februari 11. n°. 115, dat zij zich wèl kun nen vereenigen met het voorstel, om voortaan het admissie-examen voor het Gymnasium te doen plaats hebben onmiddellijk na afloop van den cursus vóór de zomervacantiemits aan de examen commissie, bedoeld bij art. 6 van het Reglement op het Gymnasium de bevoegdheid worde gegeven te beslissenwie der afgewezenen zich na de vacantie aan een her-examen zul len kunnen onderwerpen, en wie hunner zich eerst een jaar later weder zul len kunnen aanmelden. Curatoren meenen, dat als regel moet worden gesteld, dat het admissie- examen eenmaal 'sjaars wordt afgenomen en wel vóór het begin der zomer vacantie. Hoewel het regel moet zijndat de afgewezenen eerst een jaar later kunnen terugkomen, vordert de billijkheid, dat de examen-commissie hen, aan wier kuudigheden zóó weinig ontbreekt, dat zij dit in de vacantie gemakkelijk kunnen aanvullennog vóór den aanvang van den cursus tot een her-examen kunne toelaten. Behalve bovenomschreven wijziging der verordening achten Curatoren het raadzaam, dat hunne bevoegdheid, welke uit den aard der zaak reeds thans bestaat, om in buitengewone gevallen in den loop van den cursus, in overleg met den Rector, leerlingen tot het Gymnasium toe te latenin de verordening wordt -opgenomenzooals dit voor de Hoogere Burgerschool is bepaald in het tweede lid van artikel 19 van bet Reglement op die gemeen teinstelling. Curatoren van het Gymnasium Aan HH. Burgemeester en V. d. Brandeler, Voorzitter. Wethouders alhier. F. Was, Secretaris. N°. 47. Leiden, 14 Maart 1878. Onder overlegging van een schrijven van den hoofdonderwijzer der jon gensschool 1ste klasse, hetwelk in de leeskamer is nedergelegd, hebben wij de eer Uin overleg met den districts-schoolopziener voor te stellen den onderwijzer 2de klasse aan genoemde school, J. Van Leeuwen, ontslag te verleenen uit zijne betrekking. Gezegde onderwijzer is door ons, den schoolopziener gehoord, bij besluit van heden, op grond van het in bovenbedoeld schrijven van den hoofdon derwijzer aangevoerde, geschorst. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N". 48. Leiden, 16 Maart 1878. De firma De Heyder C°. vraagt bij nevensgaand adres vergunning om over de sloot langs den Zijldijk eene brug te leggen, alsmede om door het leggen van ingezonken spoorwegrails een overpad en aan den oever van meergemelden dijk een bouten plankijs te maken. Uit het mede overgelegd rapport van de Commissie van Fabricage blijkt, dat voor het eerste verzoek door het gemeentebestuur van Leiden geen vergunning kan worden gegeven, daar die [sloot resorteert onder het bestuur van den Zijl- laartpolder, gemeente Leiderdorp doch dat tegen de inwilliging van het andere gedeelte van het adres geen bezwaar bestaat. Wij hebben mitsdien de eer aan Uwe Vergadering voor te stellen de adressante de gevraagde vergunning te verleenen onder de in hel bovenge noemde rapport vermelde voorwaarde. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigde achting te kennen, De Heyder C°.Fabrie kanten alhier; dat zij tot toegang naar hunne bleekerijgelegen aan de Zijlwenschen te maken een overpad van af de Zijldijk benevens een aanlegplaats of plankijs, langs de knot in de Zijl, ter plaatse als op bijgaande teekeniDg is aangegeven reden waarmede zij zich tot UWEd. wenden, met beleefd verzoek, hun de vergunning daartoe te verleenen. 't Welk doende enz, Leiden, 1 Maart 1878. De Heyder C°. Leiden, 6 Maart 1878. De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request der firma De Heyder C°. te berichten, dat de sloot langs den Zijldijk niet be hoort tot de eigendommen dezer gemeente en de vergunning om daarover eene brug te leggen moet verkregen worden van het bestuur van den Zijllaartpolder, onder Leiderdorp; dat er geen bezwaar bestaat om door het leggen van ingezonken spoorwegrails een overpad van den Zijldijk te be stendigen en aan de» oever te maken een houten plankijs tot losplaats, mits niet meer dan 50 centimeters uitspringende, na verkregen vergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnlandalsmede tegen billijke ver goeding voor het innemen van grasgewas aan den pachter en tegen beta ling van bet bedrag bepaald bij art. 3n°. 20 van het tarief vastgesteld den 5 Maart 1857. Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz. en Wethouders. N°. 4». Leiden, 16 Maart 1878. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen een verzoekschrift van den heer W. G. C. Byvanckter bekoming van ontslag als leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, vergezeld van het daaromtrent inge wonnen advies van de Vereenigde Commissie van toezicht, terwijl de door ons ter zake met den Inspecteur van het middelbaar onderwijs gevoerde correspondentie, ter inzage van de leden in de leeskamer is nedergelegd. Wij stellen u voor het gevraagd ontslag met ingaDg van 15 April a. s. eervol te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekendeleeraar voor het vak van Geschiedenis en Aardrijkskunde aan de gemeente-inrich tingen van Hooger- en Middelbaar onderwijs alhierdat hij bij dezen de eer heeft zijn ontslag aan te bieden uit bovengemelde betrekkiug aan het Leidsche Gymnasium en de Hoogere Burgerschooldaarbij den wensch uit drukkende dat bet gevraagde ontslag volgens de wettelijke bepalingen moge ingaan d. 15 April e. k. of zooveel vroeger als het den Raad der gemeente Leiden moge goeddunken hem zulks te verleenen. Hij gaat des te geree- der tot dit verzoek, waartoe hem strikt persoonlijke redenen leiden, over, orndnt hij niet bevreesd behoeft te zijn eenige stoornis in den gang der lessen door het verkrijgen vBn zijn ontslag te zullen veroorzaken, tenge volge van de gunstige bepalingendie voortaan bij gemeente-raadsbesluit van heden voor leeraars aan de gemeente-inrichtingen gesteld zijnin de vakkenwelke hij tot nu toe heeft onderwezenen waarin hij getracht heeft zich het vertrouwen waardig te makendat dé Leidsche gemeente raad vóór ongeveer acht jaren goedgunstig in hem gesteld heeft. ,'t Welk doende enz. 15 Februari 78. W. G. C. Byvanck. Aan HH. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Leiden, 11 Maart 1878. Onder terugzending van bet in onze handen gestelde request van den heer W. G. C. Byvanck, waarbij door hem eervol ontslag wordt verzocht uit zijne betrekking van leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool alhier, hebben wij de eer te berichten dat wij u in overweging geven aan den Raad voor te stellenop het door den heer Byvanck gedaan verzoek gunstig te beslissen en hem mitsdien tegen 15 April een eervol ontslag te verleenen uit zijne bovenge noemde betrekking. De Vereenigde Commissie van toezicht op de scholen voor hooger en middelbaar onderwijs, Aan HH. Burg. en Wetb. V. d. Brandeler, President. der gemeente Leiden. N. L. J. Van Büttingha Wichers, Secretaris. N°. SO. Leiden, 15 Maart 1878. De Commissie van Financiën heeft onderzocht den in hare handen ge stelden suppletoiren staat van begrooting en staat van af- en overschrijving, dienst 1877, van het stedelijk werkbuis alhier, en maakt geen bedenking u te raden die beiden staten goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van 3* C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 2