16
Deze is toch in strijd met liet doel, door de verordening beoogd,.om nl,
de vroeger bestaande onregelmatige traktementstoekenning, te vervangen
door eene vaste regeling van bezoldiging, gegrond op eene aannemelijke
splitsing van leeraren in verschillende cathegoriën.
Men zal moeten erkennendat de nieuwe bepaling aan de verordening
feitelijk bare waarde ontneemt en den weg opent, om tot den vroegeren on-
houdharen en onregelmatigen toestand terug te keeren.
Bovendien zijn wij overtuigddat die exceptioneele bevoegdheid in de
praktijk moet leiden tot wanverhouding tusschen en onwillekeurige onbillijk
heid jegens de leeraren.
Naar onze meening kunnen die gevolgen gedeeltelijk voorkomen worden
door de artt. 1 en 2 zelve te wijzigen.
Ten opzichte van de verhooging van het traktement, bestaan daarvoor
zeker voldoende en aannemelijke gronden.
De ondervinding bewijst tochdat het getal van hendie zich in het
bijzonder op de geschiedenis en de aardrijkskunde toeleggen en voldoen aan
de volstrekte eischen om in die vakken als leeraar op te treden, zeer ge
ring is, zoodat werkelijk geschikte personen moeielijk te vinden zijn.
Om die reden vinden wij dan ook de vrijheid Uwe Vergadering in over
weging te gevenom de leeraren in de aardrijkskunde en de geschiedenis
op te nemen onder de cathegorie der leeraren van art. 1 litt. e der veror
dening.
Daartoe hebben wij de eer het voorstel te doen die verordening te wijzi
gen en wel
1°. art. 1 litt. e aan te vullen met de leeraren in de geschiedenis en
aardrijkskunde en te lezen als volgt:
«Voor twee leeraren in de geschiedenis en aardrijkskunde en voor twee
«leeraren in de wiskunde voor ieder op ƒ1800."
2°. die leeraren te doen wegvallen uit art. 1 litt. g en dat te lezen als
volgt
«Voor den praeceptor van het gymnasium, voor een leeraar in de neder-
«landscbe taal en letterkunde en voor zes leeraren in de vreemde talen en
«hare letterkunde, voor ieder op ƒ1600."
Mocht Uwe Vergadering aan dat voorstel hare goedkeuring hechten, dan
kan daardoor de verleende bevoegdheidom de bezoldiging te verhoogen
vervallen, als dan steunende op de uitdrukkelijke bepaling van de verorde
ning zelve.
Ten aanzien van de dadelijke toekenning der periodieke verhooging, zien
wij bezwaar vooralsnog eene wijziging van art. 2 voor te stellen.
Wel werd reeds bij de vaststelling der verordening gewezen op de wen-
schelijkheidom voor de periodieke verhooging ook in rekening te brengen
den diensttijd, in dezelfde betrekking in eene andere gemeente volbracht en
met dat denkbeeld zouden wij ons ook wel kunnen vereenigen. De om
standigheid echter, dat voor de bestaande leeraren de vierjarige termijn
voor de tweede verhooging eerst met 1° Januari 1880, volgens de verorde
ning, wordt bereikt, zou aanleiding kunnen geven, dat eene wijziging in
bedoelden zin, vóór 1880, nieuw benoemde leeraren in een gunstiger toe
stand bracht dan de bestaande.
Tromp.
H. C. Hartevelt.
J. C. Van der Zweep.
Leiden, 29 Maart 18 78.
Onder terugzending van het in bare handen gestelde voorstel van drie
raadsleden in zake de regeling van het getal en de jaarwedden der leeraren
aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijsheeft
de Vereenigde Commissie van Toezicht op de scholen voor hooger en mid
delbaar onderwijs alhier, de eer, U als hare meening te doen kennen, dat
zij de voorgestelde veranderingen in artikel 1 litt. e en g van de verorde
ning van 24 Maart 1876, strekkende tot het toekennen van een vast trak
tement van 1800 in plaats van 1600 aan de leeraren in de geschiedenis
en aardrijkskunde, in het belang der beide gemeente-instellingen voor hoo
ger en middelbaar onderwijs acht.
De Commissie voornoemd
Aan Burg. en Weth. der V. D. Brandeler, Voorzitter.
gemeente Leiden. N. L. J. Van Buttingha Wichers Secretaris.
Leiden, 31 Maart 1878.
In antwoord op uw schrijven van 29 Maart jl.n#. 273, heb ik de eer
te berichtendat ik mij volkomen kan vereenigen met het voorstel van
drie raadsleden in zake verhooging der jaarwedden der leeraren in geschie
denis en aardrijkskunde aan de hoogere burgerschool. De groote schaarste
waarop ik in mijn schrijven van den 14 Maart jl. wees, maakt zoodanigen
maatregel hoogst wenschelijk.
Aan Heeren Burgemeester en De Inspecteur van het Middelb. Ond.,
Wethouders van Leiden. Steyn Parvé.
Leiden, 2 April 1878.
De Commissie van financiën heeft geene bedenkingen tegen het voorstel
tot verhooging van de jaarwedde der leeraren in de geschiedenis en aard
rijkskunde.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
i