3 Ue beer De Laat de Kanter. Ik ben liet volkomen eens met betgeen I de beer Goudsmit aanvoerde. Nog ééne opmerking slechts. De heer Cock vergist zich ten opzichte van het tarief. Met het oog op de ver- j gunningen, door den heer Cock bedoeld, is in het tarief van 1857 eene rubriek opgenomenals ik het wel heb onder de benaming van «plaatsen van droogpaarden." Deze vergunning wordt, op groDd van art. 6 der politie- verordeningsteeds door Burg. en Weth. gegeven. i Ue heer Cock. Ik wensch nog even te antwoorden. Ten eerste aan den heer Goudsmit. Hij zeidenaar deze verordening hebben Burg. en 1 Weth. steeds gehandeld. Hij bedoelde zeker de politie-verordeoing. Maar 1 daaraan kan men toch werkelijk geen recht ontleenen voor Burg. en Weth. om te beschikken over gemeenteeigendommen. Bovendien kan men en moet men zelts, mijns inziens, de politie-verordeningwaarvan ik toegeef dat de redactie gebrekkig is, zóó plooien of juister gezegd zóó interpre teerendat er geen strijd meer is met art. 138 der Gemeentewet. Art. der politie-verordening luidt: «Zonder schriftelijke toestemming van Burg. en Weth. is het verboden anders dan op daartoe aangewezen markten openbaren gemeentegrond" enz. Voor den strafrechter is het nu voldoende te onderzoeken of Burg. en Weth. schriftelijke toestemming hebben gege ven, doch deze laatstenbekend met art. 138 der Gemeentewet, zullen die vergunning niet geven dan na verkregen machtiging van den Raad in de 1 gevallen, waarin die noodig is. Eene uillegging in dergelijken zin is, dunkt mij, de eenige aannemelijke en gezonde, omdat zij strijd tu-schen twee artikelen uitsluit. Wat nu het wasscben aangaat, de heer Ue Kanter zegt: bet wasscben is vrij. Dat doet mij veel pleizier, want d«n loopt Steenhui zen geen gevaardat dit hem door wien ook geweigerd worde. Nog schijnt beweerd te worden, indien ik althans goed verstaan heb, dat de machtiging van den Raad wel verplichtend is, waar het geldt in gebruik nemen van privaat eigendom der gemeente, doch niet, waar het geldt in gebruik nemen van de openbare straat. Dat ik dat onderscheid niet aan neem spreekt van zelf. Maar al was het zoo ons voorstel strekt cm aan Steenhuizen in recognitie te geven een stuk gronds, dat alsdan zal ophou den een deel van de openbare straat uit te maken. Zoo noodig zal dat gedeelte vóóraf, overeenkomstig art. 230 Gemeentewet, aan den openbaren dienst moeten onttrokken worden. Zoodoende houden alle bezwaren op; hei wordt private grond en Sleenhuizen wint er bij, dat hij niet in het wellicht onereuse taiief valt. Mocht bij in dat geval soms nog bovendien, op grond der politie-verordening, vergunning van Burg. en Wetb. noodig hebben wat ik betwijfel dan zuilen dezenik houd er mij van over tuigd die nimmer weigerenwetende dat de Raad den grond aan Steen huizen heeft afgestaan, juist met de bedoeling, dat hij er zijn bedrijf op zal uitoefenen. De heer Goudsmit. Ik wensch alleen nog te zeggen dat ik art. 138 Gemeentewet ten deze niet van toepassing acht. Dat artikel spreekt alleen en uitsluitend van het in gebruik geven van gemeentegrond, zooals aan huurders of pachters, waardoor anderen worden uitgesloten van het gebruik van den grond. Maar hier wordt de grond alleen gebruikt voor een bepaald doelzonder dat anderen geweerd worden. De beer Cock. Zeker is het dat onze voorgangers de verordening niet zoo hebben uitgelegd. De Voorzitter. Daar de heeren voorstellers afgezien hebben van hun denkbeeld, om aan hun voorstel de prioriteit te verleenenzal nu eene be slissing genomen worden over bet voorstel van Burg. en Wetb.waarover in de vorige vergadering de stemmen hebben gestaakt- De heer Juta. Voordat wij tut de stemming overgaanmijnheer de Voor zitter nenscb ik eene vraag te doen aan den Wethouder van Fabricage. Als het verzoek van Steenhuizen zal worden toegestaanzal dan een ge deelte van den openbaren weg in gebruik worden gegeven voor de vellen- wasscherij De heer De Laat de Kanter. Een gedeelte openbare grondthans eigendom van de gemeentezal dan worden afgestaan. De Voorzitter. Een stuk grond liggende binnen de rooiing van den weg. De heer Scheltema. Mag ik de vraag van den heer Juta ook anders stellen Op de plek staat een hek. Ik wensch nu aan den heer De Kanter te vragenof de bedoeling is een gedeelte gronds te geven liggende binnen dan wel buiten het hek. De Voorzitter. Volgens de teekening en volgens de mededeelingmij door den beer De Kanter gedaan is de bedoeling dat eene zeer kleine strook gronds binnen de schering slechts zal worden ingenomen. De heer Scheltema. Zoo heb ik het ook begrepen. Een gedeelte van den weg, nu als openbare weg gebruikt, wordt afgestaan. En wel een vrij groot gedeelte. Want aan den anderen kant van het bek is de glooiing. Het hek staat er dan ook eigenlijk om te beletten, dat men in het water valle. Veel grond is aan dien kant van het hek niet. De heer De Laat de Kanter. Juist, de schering is gezet om te voor komen dat men iri het water loope, als bel donker is. Hecht men nu aan het woord «weg" de beteekenis van weg over de gansche uilgestrektheid ja dan is bet wel mogelijk dat er een klein gedeelte van afgenomen wordt. Maar als men onder «weg" verstaat die uitgestrektheid welke gebruikt wordt voor de passage, dan wordt er niets van den weg afgenomen. De lijn van den weg loopt dan nog in dezelfde richting door als die van den weg aan de andere zijde der brug. De heer Cock. Dan betreur ik het dubbelwant de weg is niet te breed. In den zomer rijd ik er dagelijks langs. Op de brug is juist plaats voor éóo rijtuig. Dat is voldoende. Maar dan is het zeer gewenscht, dat vlak bij de brug genoeg plaats zij voor twee rijtuigen, om uit te halen. Als de man 45 centiaren noodig heeft, is het ook niet mogelijk die te geven zon der iets van den berm van den weg 8f te nemen. En vooral bij de drukke passage van hooiwagens en andere wagens, beladen met kool of andere pro ducten uit Rhijnsburg, is de ruimte, die er nu is, hoog noodig. De heer Juta. Ik wensch alleen nog te motiveerenwaarom ik mijn stem thans anders zal uitbrengen dan bij de eerste stemming. Ik ben er zeer voor de industrie faciliteiten te gevenmaar als daarvoor een gedeelte van den weg moet worden afgenomendie toch al niet heel breed isdan kan ik mij daarmede niet goed vereeoigen. Als ik bij nadere kennisneming van de teekening deze vergelijk met de plekzooals ik die gisteren heb op genomen vind ik bovendien dat de bocht op de teekening wel wat sterk geteekend is. Het is in werkelijkheid een tlauwer bocht. En wordt daar van een gedeelte afgenomendan blijft er weinig van den weg over. Ik zal dus riu tegen het voorstel stemmen en ik twijfel niet of aan den adressant zal wel eene andere, betere plek kunnen worden aangewezen. Het voorstel van Burg. en Weth., waarover in de vorige vergadering de stemmen staakten, thans wederom in stemming gebracht, wordt met 15 tegen 8 stemmen verworpen. Voor stemden: de heeren De Laat de Kanter, Hartevelt, Van Wensen, Van tleukelom, Van der Zweep, Goudsmit, Librecht Lezwijn en De Fremery. De heer Cock. Is nu ons voorstel niet aan de orde, mijnheer de Voor zitter? De Voorzitter. Als do heeren meenen dat het in discussie moet ge bracht wordendan is het mij wel. De heer Hartevblt. Zou bet waarlijk niet beter zijndat wij adressant zelf de gelegenheid lieten een verzoek om eene andere plaats in te dienen en »ij over het voorstel van onze drie geachte medeleden niet verder in discussie traden? Het is, dunkt mij, niet aan ons eene plaats aan te wijzen die bovendien thans misschien door den adressant volstrekt niet begeerd wordt. Wil men het voorstel toch in behandeling nemen, dan moet ik mij tegen de plaats daarin aangegeven verklaren, met het oog op een vroeger rapport van de Commissie van Fabricage. De heer Scheltema. Als het niet in behandeling nemen van ons voor stel zoo wordt geïnterpreteerd als door den lieer Hartevelt gedaan wordt namelijk dat wij nu een wenk geven aan Steenhuizen om een verzoek in te dienendan kan ik mij zeer goed vereenigen met de niet-behandeling. Anders zou ik in deze of eene volgende vergadering ons voorstel wenschen behandeld te zien. De heer Cock. Ik heb er ook niets tegen, mits men aan de niet-behan deling van ons voorstel niet de beteekenis geve dat ons voorstel is afge stemddat voorstel tot eene, ik zeg niet de, volgende vergadering te ver dagen. De heer Obreen. Ik wensch te vragen, mijnheer de Voorzitter! of alinea 2 van art. 14 van ons Reglement van orde niet bepaald heeft uitge drukt, dat er door den Raad een besluit moet worden genomen, of en wanneer dit voorstel behandeld zal worden. De Voorzitter. Zeer terecht. Maar nu de voorstellers zeiven hebben afgezien van de behandeling, acht ik het onnoodig de vergadering uit spraak te laten doen. De heer Scheltema. Ik heb natuurlijk alleen voor mij zelf gesproken mijnheer de Voorzitter! ik weet niet hoe de eerste onderteekenaar van het voorstel hierover denkt. De Voorzitter. Mag ik dan ook vragen wat de bedoeling is van den heer Le Poole? De beer Le Foole. Ik zou er voor zijn de zaak nu te behandelen. Zij is genoegzaam toegelicht van de zijde der Commissie van Fabricage in n®. 190 der Ingekomen Stukken. De Raad is das m. i. volkomen op de hoogte om eene beslissing te nemen. Dat de adressant nu geene andere plaats heeft gevraagd is een feit, maar eveneens is het een feit dat hij liever eene andere plaats gehad haden wel het terrein door ons in ons voorstel aangeduidvooral aan de zijde van de broodfabriekdat voor hem veel geschikter is, dan dat ongelukkige hoekje gronds aan de Morscbpoort. De Voorzitter. Als een van de heeren voorstellers blijft persisteeren en er dus tusschen hen omtrent dit punt eenig verschil van gevoelen blijkt te bestaan, zal eene beslissing van den Raad dienen te worden uitgelokt. Anders zou zoodanige beslissing niet noodig zijn. Ik begrijp echter niet, welke baast er bestaat de zaAk nu te behandelen. Waarom zou men Steen huizen niet in de gelegenheid stellen zelf met een nieuw verzoek zich tot den Raad te wenden? De heer Cock. Nu er verschil tusschen de voorstellers bestaat, zou het. dunkt mij, het best zijn den koninklijken weg te bewandelen en, over eenkomstig het aangehaalde artikel van óns reglement, den Raad over de behandeling te laten beslissen. De heer Van Heckeloh. Ik geloof, mijnheer de Voorzitter! dat geen van ons allen eenige bedoeling beeft Steenbuizen den voet dwars te zetten, ledereen wenscht hem de gelegenheid te geven zijne industrie uit te oefenen, behoudens de belangen van derden en van het algemeen. Maar als wij nu op deze wijze te werk gaan, zullen wij, vrees ik, Steenhuizen voor een moeielijken tweesprong plaatsen. Veel wijzer zou het, dunkt mij, zijn, in dien de heer Le Poole kon goedvinden, even als zijne mede-voorstellers, bet voorstel in rust te laten en Steenhuizen uit den hoek te laten komen, llij kan dan vooraf de zaak met Burg. en Weth. overleggen. Anders zou het wel eens kannen gebeuren, dat wij van daag hem toestonden den Vest- wal te gebruiken tot het oprichten van een getimmerte ter droging van vachtendie hij niet zou mogen nat maken en wasschen in het water dat er voor ligt, waarmede bij al zeer weinig zou gebaat zijn. De heer Le Poole. Ik ben bereid met mijne inede-voorstellers mede te gaan en bet voorstel in te trekken. III. Voordracht tot het verleenen van vergunning voor overtochten enz. ten behoeve van den spoorweg LeidenWoerden. (Zie Ing. St. nos. 272 en 284.) De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! De leden van den Raad hebben, naar ik vertrouw, allen eene gewijzigde redactie ontvan gen van de concept-voorwaarden der te verleenen vergunning voor overtoch ten enz. ten behoeve van den spoorweg LeidenWoerden. Ofschoon, zooals ik in de vorige zitting heb aangetoond, de redactie voor de belanghebbenden duidelijk genoeg was, beb ik geen bezwaar gemaakt haar te veranderen, om dat zij niet even duidelijk scbeen te zijn voor anderen. Ik vlei mij, dat zij nu zoo duidelijk zal zijn, dat ook de oningewijden er de bedoeling van kunnen I vatten. Ik heb evenwel gemeend het woord «overtocht" te moeien behouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1878 | | pagina 5