124 menVerster, Van der Zweep en rar. H. L. A. Obreen ieder 1 stem, j terwijl 1 blancobiljet is ingeleverd. Niemand de volstrekte meerderheid verkregen hebbendewordt overgegaan tot eene tweede vrjje stemming. De heer Van Iterson. Ik zoualvorens tot stemming worde overge gaan, mijne geachte medeleden wenschen te verzoeken geene stemmen op mij uit te brengenaangezien het voor mij eene onmogelijkheid zou zijn meerdere betrekkingen op mij te nemen dan thans reeds op mij rusten. Tot stemming overgaandewordt benoemd de heer G. F. Alsche met 12 stemmen; zijnde verder uitgebracht op de heeren D. Hartevelt 5, Mr. A. J. Wijnstroom 2, Mr. H. L. A. Obreen l stem, terwijl 1 blancobiljet is ingeleverd. VI. Benoeming van een lid der Commissie voor de strafverordeningen. Wordt benoemd de heer mr. M. d'Aumerie, met 21 stemmen, zijnde op den heer Mr. L. D. Suringar l stem uitgebracht. De heer Juta komt ter vergadering. VII. Benoeming van een Curator van bet Gymnasium. Wordt benoemd de heer mr. P. A. Van der Lith, met 15 stemmenter wijl verder uitgebracht zijn op de heeren mra. J. E. Goudsmit 3 stemmen A. Van Hettinga Tromp en P. Du Bieu, elk 1 stem, benevens twee blanco briefjes. De heeren Goudsmit, Van der Lith, Eigeman en d'Aumerie, ter verga dering tegenwoordigverklaren zich bereid de hun opgedragen betrekkingen aan te nemen. VIII. Voordracht tot het verleenen van vergunning voor overtochten enz. ten behoeve van den spoorweg Leiden—Woerden. (Zie Ing. St. nos. 272 en 284.) De Voorzitter. Ik open hierover de beraadslagingen in het algemeen. De heer Van Iterson. Ik heb eenige opmerkingen van algemeenen aard. In de eerste plaats wilde ik vragenwaarom deze overeenkomst eerst nu behandeld wordt. De werkenwaarvoor onze toestemming wordt vereiscbt, zijn voor een groot deel reeds uitgevoerd en al zal nu ten slotte de uitkomst dezelfde zijn, zoo ware het toch voegzamer geweest, indien de Baad tijdig deze overeenkomst behandeld hadalvorens uitvoering gegeven werd aan betgeen' waarover de toestemming loopt. Gaarne zou ik daaromtrent door Burg. en Weth. ingelicht worden. In de tweede plaats wensch ik te vragen welke waarborgen wij bezitten dat de bepalingen in de overeenkomst opgenomengetrouw zullen worden nagekomeneene vraag welke mij niét overbodig schijnt, want al is hetgeen in de overeen komst voorkomt nog niet tot wet verheven omdat die overeenkomst nog niet is vastgesteldzoo mocht men toch verwachten dathangende onze beslissing niet zou zijn afgeweken van hetgeen voorloopig naar ik vooronderstel met gemeen overleg is vastgesteld. En dit heeft toch plaats gehad. In strijd met artikel 2 der overeenkomst is eene der slooten gedempt, zonder dat, door het leggen van behoorlijke duikers, de doorstroo ming is behouden. Ten derde veroorloof ik mij eenige opmerkingen om trent het concept zooals dit hier voor ons ligt. Opmerkingen niet van juridieken aarddaarvoor zal ik mij wachtenals zijnde geen rechtskundige. Zooveel mag ik echter zeggen, dat ook in dit opzicht door een bevoegd beoordeelaar bezwaren ter mijner kennis zijn gebrachtdie niet ongegrond schenen. Wellicht zal daarvan in deze vergadering nog wel blijken. Wat ik wil opmerken betreft taal en stijl van het concept. De inhoud hiervan moge wellicht verstaanbaar zijn voor de ingewijden in den stijl der con tracten voor een gewoon Nederlander is hij onbegrijpelijk. Door hierin verandering te brengen zoudennaar het mij voorkomtzoovele wijzigingen gemaakt moeten worden dat ik het niet mogelijk acht dit stuk staande de vergadering in orde te brengen. Het zou mij aangenaam zijnindien gij mijnheer de Voorzitter, mij wildet toestaan nu reeds eenige voorbeelden tot staving van het gezegde aan te halenik zou mij dan bij de verdere behandeling der artikelen indien het daartoe moet komen van het woordvoeren kunnen onthouden. Indien mij die toestemming verleend wordt, wensch ik als voorbeeld van zonderlingen taal en stijl even te spreken over artikel 2, luidende aldus: «Het bestuur ter andere zijde verbindt zich te maken: a. Een overtocht van de sloot en het voetpad langs den straat weg buiten de voormalige Wittepoort, aan beide zijden bij het kadaster der gemeente Zoeterwoude bekend onder Sectie A, Nos. 2750 en 2751 onder voorwaardedat de slooten voor zooveel noodig gedempt worden mits door het leggen van behoorlijke duikers de doorstrooming worde behoudenalsmede de vereischte hekken tot afsluiting van den toegang voor rekening van de maatschappij worden gesteldonderhoudengeopend en geslotentot bevordering van de algemeene veiligheid." Wat is mijnheer de Voorzitter! het maken van een overtocht? Is dat eene techni sche uitdrukking? Weet ieder wat daarmede bedoeld wordt? Ik dacht dat men meende te maken een ovenciy, dat men de spoorbaan dwars over den weg wilde leggen. Een overtocht is eene handeling en niet een weg. Zoo leest men tegenwoordig in de couranten «de overtocht over den Balkan is in dit jaargetijde aan groote moeilijkheden onderhevig." Het bestuur zal maken een overtocht van de sloot en het voetpad langs den straatweg, «aan beide zijden bij het kadaster" enz. Wat beduidt dat? Men zou denken aan een kadaster met twee zijdenEr wordt voorts gesproken van ééne sloot en één voetpad. Zou het ook moeten beduiden dat twee slooten moeten overgetrokken worden aan weerszijden van den weg dénbeide bekend onder het zelfde nommer of bij hetzelfde kadaster. Dus zal er ge maakt worden door het Bestuur der spoorwegmaatschappij LeidenWoerden j een overtocht over eene sloot en een voetpad vonder voorwaarde dat de slooten voor zooveel noodig gedempt worden." Door wien Moet de ge meente ze dempen Zoo als het hier staat zou men er dat uit moeten opmaken. Het komt mij waarschijnlijker voor dat men bedoeld heeft te bepalen, dat de gemeente aan de spoorwegmaatschappij verlof zal geven om de sloot te dempen; dan krijgen ook de volgende woorden eenige beteekenis«mits door het leggen van behoorlijke duikers" enz. Hoe anders «mits" volgen kan na vonder voorwaarde" is niet te begrijpen. Verder lees ikalsmede de vereischte hekken tot afsluiting enz. Wat beduidt hier: alsmede, onder voorwaarde alsmedemits alsmede Hier raakt men inderdaad het spoor bijster. De omstandigheid, dat er gesproken wordt van vvoor rekening van de maatschappij", zou doen denken dat iets anders niet ten haren laste kwam. Doch genoeg. Ik meen ten aanzien van deze alinea reeds te heb ben aangetoond dat men haren inhoud platweg onzin zou kunnen noemen. Op andere plaatsen is de redeneertrant precies dezelfde; maar ik zal mij van verdere aanhalingen onthouden. De heer De Laat df. Kanter. In de eerste plaats een paar mededee- lingen, welke betrekking hebben op het thans aanhangige voorstel. De voor waarden, zooals zij hier opgenomen zijn, werden aan den gemachtigde van het bestuur der spoorwegmaatschappij LeidenWoerden medegedeeld, het geen aanleiding heeft gegeven tot enkele opmerkingen, waarvan de Baad ken nis behoort te dragen, alvorens de zaak artikelsgewijze in behandeling komt. In art. 2b staatvEen overtocht van den straatwegbij het kadaster niet genommerd, nadat ook daartoe de vergunning is verkregen van het Bijk, dat bij Koninklijk besluit van den 6den Augustus 1862, no. 44, het beheer en het onderhoud van den straatweg heeft overgenomen, mits door gaande afsluitingshekken aan beide zijden worden gemaakt, onderhouden, geopend, gesloten en verlicht voor rekening der spoorwegmaatschappij, evenals op den straatweg bij Zomerzorg." In plaats van de woorden 'evenals op den straatweg bij Zomerzorg" wenscht het bestuur der spoor wegmaatschappij te lezen«overeenkomstig artt. 33 en 35 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad no. 67)." Die twee artikelen luiden als volgt: «Art. 33. Elke spoorweg wordt op de door ons te bepalen wijze afgesloten. De kosten dier afsluiting worden gedragen door de ondernemers der over den spoorweg loopende dienst. Art. 35. De sluiting der hekken langs den spoorweg geschiedt door of van wege de ondernemers der spoorwegdienst. Waar de hekken tot afsluiting van uit- of overwegen dienengeschiedt de sluiting door of van wege hendiehetzij als eigenaarshuurders of pachtersof krachtens eenigen anderen titelbruikers van landen of erven zijnde, genot van die wegen hebben." Ik geloof, voor zoover de afsluiting betreft, dat er geen bezwaar bestaat aliuea b in dien zin te wijzigen. Evenwel merk ik op dat daarin ook nog ge sproken wordt van «verlichting" en dat de aangehaalde wetsartikelen niet van verlichting gewagen. Ik meen dierhalve dat de bepaling, volgens welke door de spoorwegmaatschappij voor de verlichting van de hekken zorg zal gedragen worden, in alinea b behouden moet blijven. Een tweede punt heeft betrekking op eene bepaling in artikel 2c, welke in de voorwaarden gebracht is na de conferentie met den gemachtigde der maatschappij. Daarin komt o. a. voor: «alles door de maatschappij in goeden staat te onderhoudenonder bepaling dat de brug door de maatschappij behoorlijk worde verlicht en door haar voor de bediening van de brug worde zorg gedragen, terwijl de daaromtrent te maken voorschriften aan de goedkeu ring van Burg. en Weth. van Leiden zijn onderworpen." Die wijziging is aan den gemachtigde medegedeeld en ik twijfel niet of de maatschappij zal er de noodzakelijkheid van inzien. In allen geval is het eene voorwaarde, welke wij bezwaarlijk kunnen loslaten. Eindelijk heeft art. 2d aanleiding gegeven tot eene speciale bespreking. In het laatste gedeelte staat: «tegen schadeloosstelling aan den pachter der visscberij en onteigening van het gedeelte water, tegen dertig cents per centiare." De maatschappij heeft geen bezwaar tegen dit artikelmits zij geene som voor schadeloosstelling aan den pachter der visscherij behoeft te betalenaangezien zij meent dat perceel reeds geheel van de voormalige eigenaars te hebben overgeno men. Ik geloof gaarne dat zij thans eigenaresse van het bedoelde perceel is, maar het recht op de visscherij behoort aan de gemeente Leiden, die de visscherij heeft verpacht. Daarom mogen wij die voorwaarde niet los laten. De maatschappij zal zich met den pachter moeten verstaan. Bij de bespreking der voorwaarden is de aandacht van de maatschappij daarop gevestigd. Thans zal ik overgaan tot beantwoording van het gesprokene door den heer Van Iterson. Dat geachte lid heeft in de eerste plaats gevraagd: waarom de voorwaarden niet vroeger den Baad aangebodenwaarom du eerst, nu de werkzaamheden nagenoeg geheel afgeloopen zijn? Mijnheer de Voorzitter! omdat zij niet vroeger gereed waren. Ik geloof dat wij vol komen in ons recht waren geweest om den aanvang van de werken te be letten zoolang deze voorwaarden niet waren vastgesteld. In het onderhavige geval was liet m. i. evenwel eene zaak van ondergeschikt belang, of die voorwaarden iets vroeger of later werden vastgesteld. De onteigeningswet heeft gesproken en daaraan moeten wij ons onderwerpenen ligt het nu op den weg van het gemeentebestuur van Leiden dergelijke werken tegen te houden of te vertragen Dit toch zoude het gevolg geweest zijnwanneer wij gehandeld hadden zooals de geachte spreker schijnt te bedoelen. Ik geloof die vraag niet anders dan ontkennend te moeten beantwoorden. De tweede vraag van den heer Van Iterson was: welken waarborg hebben wij? Mijnheer de Voorzitter! Ik antwoord: denzeltden waarborg dien ieder con tract geeft. Of het vroeger of later gesloten werdzou in dat opzicht geene verandering geven. Wordt er gehandeld in strijd met de overeenkomst, dan zullen wij ons recht moeten vragen daar waar het voor iedereen te verkrij gen is, n. I. bij den rechter. De heer Van Iterson heeft gewezen op eene afwijking der voorwaardenwelke nu reeds plaats gehad heeft. Ik heb daar van kennis gekregen en heb aan den persoondie zich er over beklaagd heeft, gezegd dat de zaak zou onderzocht worden, en er bestaat bij mij geen twijfel of de maatschappij zal die voorwaarde nakomen. In allen geval is er recht te verkrijgen, om haar tot hare verplichtingen te brengen, indien j zij dit weigerde; en ik merk op, dat onze verhouding tegenover haar, nu zij in strijd met de concept^oorwaarde, dus zonder eenigen titel aan hare zijde, gehandeld heeft, sterker is. dan wanneer het contract reeds gesloten I ware. Vervolgens heeft de heer Van Iterson eenige aanmerkingen op de redactie gemaakt; hij meende dat zij zooveel te wenschen overliet, dat het hem onmogelijk is baar staande de vergadering te verbeteren. Maar mijnheer de Voorzitter! Er is niemand, die van de leden van dezen Baad vordert de redactie staande de vergadering te wijzigen. De stukken worden tijdig rond gezonden om ze te kunnen nagaan en de veranderingenwelke men wen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 2