125
schelijk acht, te prepareeren. Heeft de heer Van Iterson dit niet gedaan,
dan is dit toch onze schuld niet. De heer Van Iterson heeft eenige voor
beelden opgenoemd van de gruwelenwelke hij met den naam van //onzin"
bestempeldeen welke zoo maar niet «staande de vergadering" veranderd
konden worden. O. a. wordt er in art. 2 a gesproken van een overtocht en
zon mendie alinea lezendetot de conclusie komen dat het kadaster der
gemeente Zoeterwoude twee zijden had! Mijnheer de Voorzitter, het zij met
alle bescheidenheid gezegd ik zie waarlijk wel kans om «staande de verga
dering" het woord «overtocht", als men het verlangt, in «overweg" te ver
anderen, en de komma, die abusivelijk achter het woord «Wittepoort" is
gezet, op hare plaats te brengen, waardoor de mogelijke verkeerde op
vatting aangaande de veelzijdigheid van het kadaster der gemeente Zoeter
woude vervalt. Al verder is het, volgens den heer Van Itersonniet duidelijk
aan wien eigenlijk de voorwaarden voor de demping enz. zijn opgelegd.
Maar, mijnheer de Voorzitter! hoe is dat te rijmen met de klacht, dat de
spoorweg-maatschappij de in deze voorwaarden bedoelde werken reeds nage
noeg geheel heeft uitgevoerd? Blijkt daaruit niet integendeel, dat zij in
duidelijkheid voor de belanghebbenden niets te wenschen overlaten? Ook
van deze aanmerking blijft derhalve niet veel over, en ik voor mij geloof
ik wil de redactie niet verdedigenik ben er verantwoordelijk voor en
laat het oordeel aan den Raad over dat zij niet van dien aard zijn dat
de voortzetting der behandeling er door verhinderd wordt. Aanmerkingen
maken is een der gemakkelijkste zaken der werelden indien zij vooraf
waren gemaakt en eene andere redactie ware voorgesteldzij zouden in over
weging te nemen zijn geweesten ik zou geen bezwaar hebben gemaakt eene
andere in plaats van de mijne te stellen, maar in dezen stand der zaak zou
ik het betreurenindien wij de behandelinguithoofde van het gesprokene
uitstelden.
De heer Van Iterson. Ik zal kortelijk antwoorden op hetgeen de heer
De Kanter heeft aangevoerd tegen mijne bedenkingen. In de eerste plaats
heeft de geachte spreker gezegd dat het contract niet eerder gereed was en
dat hij het niet hield voor de roeping van het gemeentebestuur om hinder
palen in den weg te leggen aan de uitvoering van de werken voor den
spoorweg LeidenWoerden. Hij meent dat wij wel in ons recht waren ge
weest indien wij de uitvoering tegenhieldenmaar voegt daarbij de vraag
of dit wel goed zou zijn geweest. Hij meent van neen. Ik ben het met
hem eens. Maar zou het, minst genomen, niet betamelijk geweest zijn dat
de maatschappij de toestemming van den Raad voor den aanvang der werk
zaamheden gevraagd had? Wat betreft het tweede punt, de waarborgen
voor de nakoming van het contract, hieromtrent meent de heer De Kanter
dat de maatschappij ongetwijfeld hare verplichting, ook met betrekking tot
de duikers, zal nakomen en dat wij anders ons recht wel zullen weten te
vinden. Ik neem dat aan maar moet er aan toevoegen dat ik liever zekere
waarborgen in het contract gevonden hadwaardoor eventueel procedures
zouden kunnen worden voorkomen. Wat nu in de derde plaats de redactie
betreft van art. 2daar tegen valt niet veel te zeggen en ik verheug mij
dat de beer De Kanter de juistheid mijner bedenkingen grootendeels heeft
toegegeven. Evenwel heeft hij mij min of meer verweten dat ik mij niet
genoeg moeite gegeven heb om de redactie te verbeterenbewerende dat
anders de zaak wel in orde zou komen. Mijnheer de Voorzitter I Dat ver
wijt is ongegrond. Ik durf zeggen dat ik mij meer moeitejvoor dit contract
gegeven heb dan degeen die het heeft samengesteld. Het ligt voor mij
voorzien van een 20 30-tal aanteekeningen betrekkelijk onverstaanbare en
slecht geredigeerde plaatsen. Mocht ik alleen de redaetie wijzigen, dan zou
ik een poging willen wagenmaar dat recht heeft de Raad in zijn geheel
en nu vrees ik dat redactie-wijzigingen op vele punten door vele personen
tegelijkertijd bewerkstelligd, niet leiden tot het gewenschte doel. Ten minste
wil ik niet de verantwoordelijkheid van zoodanige behandeling op mij nemen.
Bepaalden zich de noodige verbeteringen tot 12 of 3 punten dan ware
het iets anders.
De heer Obreen. Mijnheer de VoorzitterIk heb enkele bezwaren te
gen het contract, zooals het daar ligt. Er is hier sprake van het vestigen
eener erfdienstbaarheid. Verschillende erven der gemeente Leiden toch
worden dienstbaar gemaakt aan de erven der maatschappij voor den spoor
weg LeidenWoerden. Nu mis ik in dat contract eenige opgave van de
heerschende perceelen. De perceelen van Leiden zijn de lijdende. Waar
zijn nu de heerschende? En deze ontbrekende, ontbreekt juist een van de
elementen, noodzakelijk om een wettig contract tot vestiging van erfdienst
baarheid daar te stellen. Ik mis ook den titel van aankomst der perceelen,
welke bepaald in het contract moet worden uitgedrukt, op grond van art. 8
der wet van Juli 1832, op strafte van boete bij die wet bepaald. Ik zou
het derhalve zeer wenschelijk achten dat, alvorens tot de behandeling der
artikelen worde overgegaanhet contract worde gewijzigd op die wijze dat
de omschrijving der heerschende perceelende titels vau aankomst der
lijdende en heerschende erven in het contract worden opgenomen.
De heer De Laat de Kanter. De laatste bedenking van den heer
Obreen kan ik niet beantwoorden; daartoe acht ik mij niet bevoegd, en
ik zou gaarne daaromtrent het gevoelen van andere onzer rechtsgeleerde
medeleden wenschen te hooren. Indien er werkelijk een verzuim gepleegd is,
dat gevaar oplevert voor nietig-verklaring en beboeting, dan is het aan
hangige voorstel niet geschikt voor verdere behandeling en zal het in den
geest van het gesprokene door den heer Obreen aangevuld moeten worden.
Voordat wij besluiten de verdere behandeling te verdagen, zou ik echter
gaarne vernemen of de andere rechtsgeleerde leden het met den vorigen
spreker eens zijn.
«De heer Cock. Zou het niet mogelijk zijn, na de wenken door den heer
De Kanter zelf gegeven, de stukken nog eens in handen te stellen van
den heer De Kanter of van het Dagelijksch Bestuur, niet met opdracht om
de aanmerkingen zonder onderscheid te beamenmaar om naar aanleiding
daarvan het stuk in nadere overweging te nemen. Wellicht is de heer
Van Iterson dan zoo beleefd de aanmerkingen, waarvoor hij zich veel
moeite gegeven heeft en waarvan hij ons slechts een gedeelte heeft mede
gedeeld, nog eens aan Burg. en Weth. te overhandigen. Dat kan aanlei
ding geven tot eene nadere redactie. Mij is het ook oppervlakkig voor
gekomen dat de redactie niet van den netsten vorm ismaar een beetje
in de haast en slordig schijnt te zijn opgemaakt. Zeer zeker heeft het
woord «overtooht" mijne aandacht in hooge mate getrokken. Ik geef het
denkbeeld aan Burg. en Weth. zeiven in overweging en doe dus geen voorstel.
De heer De Laat de Kanter. Alleen omdat het woord «overtocht" zoo
veel aanstoot schijnt te gevenwil ik er nog de aandacht op vestigen dat
men die uitdrukking ook vindt in de stukkenbetrekking hebbende op
den Holl. spoorweg, voor zoover deze gemeente daarbij betrokken is. De
uitdrukking is dus niet zoo vreemd als men uit de gemaakte aanmerkingen
zou meenen te moeten opmaken. Ik heb echter, nu op grond van de op
merking van den heer Obreen de verdere behandeling denkelijk uitgesteld
zal worden, geen bezwaar om de redactie nog eens na te gaan en waar
noodig te wijzigen.
De Voorzitter. Ik stel aan de vergadering voor Burg. en Weth. in
staat te stellen dit contract later in behandeling te brengen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten.
IX. Concept-verordeningen en invordering op de heffing van collegegeld
op de gemeente-inrichting voor de opleiding van Oost-Indische ambtenaren.
(Zie Ing. St. nos. 273 en 285.)
Er worden geene algemeene beraadslagingen gevoerd.
Concept-verordening op de heffing van collegegeld.
De artikelen 16 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
De concept-verordening, in haar geheel in omvraag gebracht, wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
Idem op de invordering van collegegeld.
De artt. 1 en 2 worden goedgekeurd.
De concept-verordening wordt in haar geheel met algemeene stemmen
aangenomen.
X. Verzoek van bestuurders der Leidsche stoombootmaatschappij «de
Volharding", betrekkelijk de terugbetaling van bruggelden.
(Zie Ing. St. nos. 276 en 291.)
Het voorstel van Burg. en Weth., om afwijzend op dit verzoek te be
schikken wordt met algemeene stemmen aangenomen.
XI. Voordracht betrekkelijk de jaarwedden der ambtenaren ter Secretarie.
(Zie Ing. St. n°. 277.)
De heer Du Ried. Uit de stukken blijkt mij niet duidelijkmijnheer
de Voorzitter! of de bedoeling van Burg. en Weth. was dat de verbooging
van jaarwedde, thans voorgesteld, gerekend zal worden over 1877 of met
ingang van 1878. Gaarne ontving ik hieromtrent eenige inlichting.
De Voorzitter. Na den dood van den ambtenaar, in de stukken ge
noemd, zijn drie maanden verloopen, gedurende welke het traktement van
den overledene, ingevolge onze verordening, is gekomen aan de weduwe.
Nu strekt ons voorstel daartoe om na expiratie van die drie maanden de
tractements-verhooging te doen ingaan.
De heer Du Ried. Dus ingaande reeds met een gedeelte van 1877?
De heer d'Admerie. Op welken grond, mijnheer de Voorzitter! wordt
voorgesteld juist de jaarwedde van den ambtenaar De Haas te verhoogen
Niet dat ik tegen die verhooging bezwaar hebmaar gaarne wenschte ik
eenige inlichting te ontvangen omtrent de reden der verhooging,
De Voorzitter. De reden waarom de verhooging aan De Haas wordt
voorgesteldisdat die ambtenaar daarop het meeste recht heeft. Zijn
werkkring is zoo uitgebreid en veelomvattenden Burg. en Weth. zijn zoo
tevreden over zijn arbeid, dat zij, daargelaten nog zijne anciënniteit,' zonder
aarzeling De Haas tot verhooging hebben voorgedragen.
De heer d'Aumerie. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter, voor de
gegeven inlichtingen.
De voordracht wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen.
XII. Voordracht betrekkelijk de regeling der jaarwedden van het hulp
personeel aan de lagere scholen.
(Zie Ing. St. nos. 235 282 en 291.)
Die voordracht wordt op verlangen van Burg. en Weth. aangehouden.
XIII. Staten van af- en overschrijving en suppletoire staat van begrooting
dienst 1877.
(Zie Ing. St. nos. 280, 281 en 284.)
De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! Ik wenschte
nog voor te stellen een der posten met f 50 te verhoogen. Na bet op
maken van dezen staat is gebleken dat het getal leerlingen op de school
van den heer Van Dijk door de nieuwe inschrijving aanzienlijk is toege
nomen, zoodat een der lokalen daarnaar moet worden ingericht. Ik meen
dat dit niet meer dan f 50 zal behoeven te kostenwaarom ik voorstel
den staat met dat bedrag te verhoogen.
Met die verhooging worden de staten met algemeene stemmen goed
gekeurd.
XIV. Voordracht betrekkelijk het onderwijs in de gymnastiek.
(Zie Ing. St. nos. 203 en 279.)
De heer Obreen. Ik wensch met een enkel woord te motiveerenmijn
heer de Voorzitterwaarom ik tegen deze voordracht zal stemmen. Ik ben
een tegenstander van het geven van onderwijs in gymnastiek aan on- en
minvermogenden. Waar men niet tevens voeding in genoegzame quantiteit
kan toedienen, om op te wegen tegen het stofverbruik door het gymnastiek
onderwijs geëischt, meen ik dat dit meer nadeel dan voordeelen oplevert.
Het is natuurlijk nu niet het oogenblik om wijziging in dien geest voor te
stellen. Ik zal er dus eenvoudig tegen stemmen.
De heer Jota. Die opmerking, meen ik, kan in geen geval ten deze
gelden. Hier toch geldt het niet het onderwijs aan kinderen van on- en
minvermogendenmaar van andere scholen.