86 getal kinderen of ontbreken daarvan, de positie des eeuen uitgaven vordert welke de ander niet kent. Deze en vele andere redenen kunnen er toe leiden dat bij gelijk inkomen de een veel meer draagt in de belasting dan de ander. Eindelijk nog dit. Men heeft deze belasting genoemd eene belasting op de inkomsten. Wanneer ik haar moest doopenzou ik haar een anderen naam gevenen voor- en tegenstanders daarvan zijn mij door hunne redeneeringenwillens of onwillensbehulpzaam geweest dien naam te kiezen. Ik toch noem haar eene belasting op de eerlijkheid en daar eerlijkheid behoort tot de eerste levensbehoeften van een volk, zal ik mijne stem uitbrengen tegen die belasting. De heer Bijleveld. Een woord in antwoord aan de heeren Yan der Lith en Goudsmit. De heer Van der Lith heeft gemeend dat het wettelijk bezwaar niet bestaat. Hij heeft gezegdden grondslag dien gij wenscht vindt gij in de eigen aangifte en de beoordeeling van die aangifte. Eigenlijk is dan slechts altijd van ééne zake sprake, want zoo de aangifte goed wordt geacht, wordt ten gevolge van de beoordeeling het aangegeven cijfer niet gewijzigden wordt zij onjuist geoordeeldzoo wordt het opgegeven cijfer vervangen door dat, het welk het resultaat is der beoordeeling van Burg. en Weth. Maar hoe kan men volhouden, dat die aangifte is de grondslag? Een grondslag in den zin der wet zal toch wel iets waarneembaars moeten zijn. Hoe kan eene opgave omtrent de hoegrootheid van iets zijn de maatstaf, de maat, die dienen moet om die hoegrootheid te meten? Kan ook niet de aangifte geheel onjuist, frauduleus zijn? Maar ik wensch aan den heer Yan der Lith nog dit te antwoordenals gij meent dat in de aangifte en in de be oordeeling door Burg. en Weth. een grondslag is gelegen gelijk de wet dien verlangt, verander dan uw concept. Immers in art. 5 wordt vermeld wat de verordening als grondslag aanneemt: «De grondslag dezer belasting is het jaarlijksch zuiver inkomen van den belastingschuldige." Het inko men duswaarvan men volgens de wet de hoegrootheid moet nagaan vol gens een grondslag, die als maatstaf dient, is, volgens het concept, die grondslagdie maatstaf zelf. Wanneer gijdit ook in antwoord op hetgeen de heer Goudsmit dienaangaande heeft in het midden gebrachtnog c. q. wilt een aanslag door Burg. en Weth., dan meen ik te mogen beweeren, dat deze geen oordeel kunnen uitsprekendan na waarneming vooral van het uiterlijk vertoon, dat de belastingschuldige maakt, ten einde door de bekendheid met wat hij verteert zoo na mogelijk tot de kennis van zijn inkomen te geraken. Men zal toch niet willen dat zij een greep doen in den blinde. Dit nu past niet in het stelsel, dat men thans wenscht, maar behoort thuis bij eene verteringsbelasting. De heer Kbantz. De inkomstenbelasting is door verschillende sprekers voldoende toegelicht. Ik wensch slechts mijne uit te brengen stem te moti- veeren, om reden ik mij er vroeger voor heb verklaard, en nu tegen zal stemmen. Het beginsel juich ik nog toe, maar de toepassing is aan vele bezwaren onderhevig. De heer Goudsmit heeft zich beroepen op de resultaten in andere gemeenten verkregendoch de door mij ontvangen vertrouwbare inlichtingen zijn juist van tegenovergestelden aard, en doen mij huiveren met de voordracht mede te gaan. Aan de algemeene eerlijkheid twijfel ook ik nietmaar in zake van belastingen is mijn vertrouwen daarop niet groot. Indien het voorstel wordt aangenomen vrees ik dat er vele moeielijkheden zullen ontstaan over de bepaling van bet inkomenen zoude ik Burg. en Weth. beklagen, die met de uitvoering zullen belast worden. Naar mijne innige overtuiging is de inkomstenbelasting alleen als rijksbelasting bruikbaar, maar niet voor gemeentendie zijn onmachtig behoorlijke controle uit te oefenen. De heer Le Poole. Ik verkeer in hetzelfde geval als de vorige spreker, mijnheer de Voorzitter! In 1870 heb ik ook de inkomstenbelasting helpen verdedigen en er voor gestemd. Maar de zeven jaren, die sedert zijn verloopen hebben mij ook doen nadenken en mij er toe gebracht nu te zulten tegen stemmen. Niet omdat ik tegen het beginsel bende theorie is zeer schoon maar omdat ik terugdeins voor de bezwaren in de praktijk, zoowel voor hen," die ambtshalve moeten aanslaan ik spreek natuurlijk zeer objectief als voor hem die aangifte doen. Misschien zou ik toch nog meegaan met de voorstandersware ik overtuigd dat het bestaande zoo slecht is. Maar aangezien ik die overtuiging niet heb verkregengeloof ik dat ik met de verandering van het bestaande niet moet medegaan. Nog eene derde reden is er waarom ik huiver; dat is namelijk de eerste klasse, opgenomen in de concept-verordening. Ik voorzie groot ongenoegen bij onze rustige burgerij over die 1ste klasse. Waar moet het heen, als men van arbeiders, die een inkomen van f 8 a f 9 's weeks hebbenbelasting gaat hellen En hoe is het na te gaan? Zullen Burg, en Weth. bij alle fabrikanten, bazen enz. naar de loonen der arbeiders moeten gaan vragen? En zelfs als zij een maal die wetenschap hebben verkregen, zou ik er nog zeer tegen zijn die menscben te belasten. Ik betaal leeds als hun werkgever belasting voor hen door mijn patent, dat eene rijksinkomstenbelasting is. Moeten zij nu nog zelve gaan betalen? Ik vrees dat dit groot ongenoegen zal geven bij onze burgerij. Daarom ook ben ik teruggekomen van mijne vroegere idealen en zal nu tegen de inkomstenbelasting stemmen. De heer Verstek. Ook ik wensch met een enkel woord te verklaren dat ik met betrekking tot deze belasting niet van opinie veranderd ben hetgeen evenwel bij mij evenzeer mogelijk ware geweest als bij de hh. Krantz en Le Poole die zich daaromtrent zoo even hebben verklaard. «La nuit porte conseil" is eene Eranscbe spreekwijze, waarvhn ik meermalen de waar heid ondervondwant het is mij herhaaldelijk gebeurddat eene opvatting van den vorigen dag den daaraan volgenden moest worden prijsgegeven. Maar ten aanzien van de inkomstenbelasting kan ik verklarendat de zeven jaren, die verloopen zijn sedert die de laatste maal in deze vergadering werd behandeld, niet in staat zijn geweest mijne meening daaromtrent te wijzigen. Ik heb mij de moeite getroost de langdurige discussiën toen gevoerd nog eens na te gaan. Wat toen gesproken is tegen de income-tax beaam ik nog ten volle en ik neem niets terug van hetgeen ook ik toen gezegd hebtoen ik mij geheel schaarde aan de zijde van de hh. Bijleveld en Cock. Ook nu nog blijf ik beweren dat eene inkomstenbelasting is immo reel, vexatoir en in strijd met onzen volksaard. Het deed mij genoegen toen ik den heer Goudsmit, als voorstander der belastingna de door den heer Cock gehouden rede het woord hoorde vragen en mijne aandacht werd in dubbele mate gespannentoen die spreker aan den heer Cock verweet dat deze slechts de oude bekende bezwaren had aangevoerd. Ik dacht dat toen het oogenblik voor mij zoude zijn gekomen om, na het hooren van nieuwe argumentenwellicht nog van zienswijze te veranderen. Maar ik ben daarin teleurgesteld. Ook de heer Goudsmit gaf niets nieuws, maar geheel hetzelfde als hetgeen voor zeven jaren door dien geachten spreker werd aangevoerdtot zelfs de ongegronde beschuldigingden tegenstanders toen ten laste gelegdwegens miskenning van goede trouw bij Leiden's ingezetenenbleef niet achterwege. Het slot van de door den heer Goudsmit gehouden rede maakte daarenboven op mij den indrukalsof de inkomsten belasting veeleer door hem werd bestreden dan verdedigd. Zoo als ik reeds zeide, zal ik uit volle overtuiging ook nu mijne stem tegen de inkomsten belasting uitbrengen en zulks geheel en al op de gronden door den heer Cock aangevoerdwaarmede ik mij volkomen vereenig. De heer Goudsmit. Een enkel woordniet om den heer Verster te wederleggendie den heer Cock tegen mij heeft verdedigddie voorzeker zijne hulp niet behoeft. Ik zou bijna zeggen: non tali auxilio nee defen- ioribus istis. Maar de heer Le Poole heeft mei zijne gewone philanthropische inzichten de arbeiders in bescherming genomen. Hem echter wil ik doen opmerken dat zij die f 300 inkomen hebben, ook nu belasting betalen, terwijl aan hen die f 500 inkomen hebbenf 400 zal worden afgetrokken voor de berekening van het inkomen. Het overige zal dan f 100 bedragen. En als men nu een hoog maximum aanneemt van 2 pCt.dan zullen dus zijne arbeiders betalen f 2 'sjaars of 4 cents per week. Daarvoor voor dat geringe belastingcijfer oefenen zij een burgerplicht. En nu acht ik het juist in het belang van de kleine burgerij haar te wennen aan het betalen van eenigezij het dan kleine belasting. Het verheft en veredelt hen het besef te hebben dat ook zij bijdragen in de algemeene kosten van het gemeenteonderhoud. De heer Le Poole daarentegen zou hen er buiten willen laten en ze alzoo verminderen tot eene afzonderlijke klasse, de oude proletariërs, alleen goed om kinderen te verwekken, niet om burgerplichten te vervullen. De heer Le Poole. Uit zijne refutatie van mijne woorden zou ik kunnen opmaken dat de heer Goudsmit niet gewoon is om te gaan met personen uit de arbeidersklasse. Als hij eens hoorde wat er moet gedaan worden van dat sober inkomen en eens vernam wat er gezegd wordt als dan nog een belastingbiljet thuis wordt gebracht, dan zou de heer Goudsmit zeker anders spreken. De heer Habtevelt. Ik moet den heer Le Poole toch doen opmerken dat de arbeidersdoor hem bedoeldvan beter conditie worden door deze belastingwaarin zij eerst betrokken worden bij een loon of een inkomen van f 400 tot f 500. Bij de nu bestaande belasting begint het reeds bij even f 300. In dit voorstel wordt het middencijfer genomen van f 400 tot f 500, d. i. 450, waarvan f 400 wordt afgetrokken voor noodzakelijk levensonderhoudblijft f 50waarover belasting wordt geheven. Is dit bezwarend? Nog wensch ik even op te merken aan de voorstanders van het tegenwoordig belastingstelseldat men volgens hen wel fraudeert als men geene juiste aangifte doet van zijn inkomen (ik beaam dit), maar geen fraude pleegt, als de wetgever u voor de helft te laag aanslaat, en men zwijgt. Dan heet het zeker de schuld van de verordening, omdat het de beurs geldt en niet het geweten. De heer Cock. Op de laatste aanmerking moet ik antwoorden dat als er gefraudeerd wordt bij een income-taxdit het gevolg is van eene menschelijke zonde, terwijl als men slecht is aangeslagen in de bestaande belasting dit eene fout is van de verordening. Er kan trouwens onder de bestaande belasting bijna niet gefraudeerd worden. Maar aangenomen dat de belasting verkeerd werkt, dan ligt dit aan een feit, aan eene zaak, ter wijl bij vrijwillige aangifte ten behoeve van de income-tax fraude een misstap wordt door een mensch gepleegd. De heer De Fbemery. Evenmin als mijne medeleden wil ik de discus siën die op 15 en 17 Sept. 1866 in deze zelfde raadszaal zijn gehouden herhalen. Alleen wensch ik nog in herinnering te brengen wat reeds in de toelichting van de Concept-Verordening vermeld staat, dat ofschoon het hoofd denkbeeld om eene klassenbelasting in te voeren reeds met eene meerder heid van 11 tegen 9 stemmen was goedgekeurd, het ontwerp, toen er ver schil over de toepassing ontstondwerd teruggenomen om aan lateren tijd de beslissing over te laten. De vraag of thans de geschikte tijd gekomen is om met meerdere kans van welslagen de beslissing van den Baad in te roepen, is door Burg. en Weth. en door de Commissie van Financiën in toestemmenden zin beantwoorden de motieven voor die meening liggen voor de hand. De geschiedenis heeft daaromtrent uitspraak gedaan. Onder meer herinner ik mij dat toen vooral gewezen is op den tegenstand dien de heffing, toen het 1ste kohier van de klassenbelasting ter visie lag, in Groningen vond. Een zeer geacht lid zeide toen dat het kohier in Gro ningen 3756 aangeslagenen telde en onder dezen meer dan 1000 die ver klaarden slechts een inkomen te hebben van f 100 of f 2.per week en de conclusie was dat de vastgestelde belasting nimmer zou kunnen stand houden. Sinds dien tijd zijn 11 jaren verloopen en thans blijkt mij uit eene particuliere correspondentie dat de invordering van het kohier weinig moeie- lijkheid meer geeft, dat de klachten steeds minder worden, en dat het zeker is dat nu ieder meer overeenkomstig zijne krachten betaalt dan vroeger, toen alleen op den uiterlijken staat, op de vertering gelet werd. Elf jaren lang is dus eene belasting, die men aanvankelijk meende dat nimmer zou kunnen standhouden gehandhaafd. Is dit geen benijs dat vertrouwen geeft en ver dient om. het nu aanhangige voorstel aan te nemen En niet alleen in Groningen, maar ook in andere plaatsen blijkt dat de tegenstand, die uit den aard der zaak bij de invoering van een nieuw stelsel steeds ontstaat, allengs verminderd is en tot betere waardeering leidt. In geene enkele gemeente, waar de klassenbelasting is ingevoerd, is zij, zooverre mij bekendis, terug genomen. Voorwaar wel een bewijs voor hen die nog twijfelen of de voor gestelde belasting wel doelmatig is en of zij zal kunnen gehandhaafd worden. Men heeft gezegd dat de taak van Burg. en Weth. niet gemakkelijk zou zijn. Ik beaam die meening geheel. Maar het voorstel is ook niet uit ge noegen maar uit plichtbesef door ons ingediend en ondersteund door de Commissie van Financiën. Nog eene verklaring en deze is dat ik mij niet kan vereenigen met het denkbeeld, hier zoo herhaaldelijk weer uitgebracht, als zouden onze mede-belastingscbuldigenook zij die als kiezers ons hier

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 6