79 De heer Cock. Tegen het voorstel van de Commissie van Financiën dat ik nu voor het eerst hoor voorlezenheb ik evenzeer bezwaar. Ook zij stelt voor heb ik wel gehoord den heer Van Wensen den grond in recognitie ter bebouwing af te staanzonder eenigen waarborg tegen toekomstige schade door de gemeente te lijden. Ik laat nog geheel onaan geroerd de vraag, of die grond ons wel toebehoort, maar meen te mogen aan nemen, dat hoogstwaarschijnlijk de vennootschap LeidenWoerdenUtrecht zal ontbonden worden. Stel eens, dat aan Leiden bij de liquidatie bedoelde grond wordt toegedeeld wat ik niet hoop, want het is een der schade lijkste gedeelten van het jaagpad en dat wij dan over dien grond zoo vrij mogelijk willen beschikken, hetzij om hem te abandonneerenhetzij op andere wijze, zoude zich dan het geval niet kunnen voordoen, dat wij billijkheidshalve ons gedrongen gevoelden den rcquestrant eene aanzienlijke schadevergoeding aan te bieden P En wordt dat gedeelte gronds soms aan een ander der vennooten toegedeeld, zoo wordt de zaak nog veel moeielij- ker. Laat ons liever vrij blijven. De heer Goudsmit. Aanhouden vind ik ook goedmaar bet is niet in het belang van den heer Van Wensen, als deze den grond ten gebruike noodig heeft. Wij zouden hem het gebruik van den grond kunnen toestaan, onder voorwaarde dat het elk oogenblik opzegbaar is. De heer De Laat de Kanter. Indien ik het voorstel van de Com missie van Financiën goed heb gehoord dan wil zij niet do verplichting opnemen, dat de vennootschap de gebouwen van den aanvrager overneme, maar de verplichting voor dezen om den grond over te nemen wanneer dit gevorderd wordt. De Commissie van Fabricage heeft hetzelfde voorge steld als indertijd ten opzichte van Parmentier in Juli 1872 is vastgesteld. Wij zijn van oordeel dat deze grond onder dezelfde voorwaarden kan worden afgestaan als toen aan Parmentier zijn gesteld; de rooiing der gebouwen op den afgestanen grond zal overeenkomen met de rooiing van de andere gebouwen in de nabijheid. Er bestaat dus m. i. noch uithoofde van de mogelijkheid van abandonnementnoch uit anderen hoofde, bezwaar zich met het advies van de Commissie van Fabricage te vereenigen en het voorstel van Burg. en Weth. aan te nemen. Indien men de zaak uitstelt of de voorwaarde stelt dat de grond elk oogenblik opzegbaar is, dan kan men even goed het verzoek afwijzen. Dat is al te bezwarend voor den aanvrager. De voorwaarden door de Commissie van Financiën gesteldzijn volkomen rationeel. Desgevorderd kan men den aanvrager de verplichting opleggen tegen een vooraf bepaalden prijs den grond over te nemen. De heer Cock. Juist dat is mijn bezwaar tegen hetgeen de Commissie van Financiën voorstelt. Ik wensch de gemeente voor schade te bewaren. Als wij nu terrein van het jaagpad gevenloopen wij kans in moeielijkhe- den te geraken. Wel kan de gemeente zeggen: ik maak de conditie dat het stuk steeds aan Leiden weer zal worden teruggegeven zonder eenige schadeloosstelling. Dit kan zeer zeker en behoeft streng genomen niet eens bedongen te wordenwant het volgt uit den aard zeiven der in recognitie- geving. Maar dat is blijkbaar de bedoeling van den requestrant niet. Hij rekent er waarschijnlijk op, in zulk een geval minstens de helft of een zoo- veelste gedeelte van de door hem uitgeschoten kosten van aanbouw te zullen terug ontvangen. Overigens kan ik ip het voorstel van den heer Goudsmit wel tredenzoo hij ten minste bedoelt te bepalen datals de stad het ter rein terug wil nemenzij het kan krijgen zonder iets te betalen. Doch ik betwijfel of de requestrant daarmede wel genoegen zal nemen. De heer De Laat de Kanter. De heer Cock heeftals ik mij niet vergis, het voorstel van de Commissie van Financiën niet juist begrepen. De bedoeling is niet om aan de stad of de vennootschap de verplichting op te leggen tot overneming van grond, maar aan den aanvrager, zoodra dit van hem gevorderd wordttegen een vooraf bepaalden koopprijs. De gemeente heeft niets aan dezen grond. De sloot behoort reeds aan den aanvrager; die smalle strook grond kan dus nooit voor Leiden noodig zijn, en zij is niet breed genoeg voor anderen om er op te bouwen. De heer Van der Lith. Ik geloof dat de Commissie van Financiën bij haar rapport twee zaken heeft willen onderscheiden. In de eerste plaats gaat zij na wat op dit oogenblik gebeuren moet. En dan gaat zij mede met de Commissie van Fabricage en zegtlaten wij den grond wel in gebruik geven. Wil de heer Cock nu die bepaling beperken door de bij voeging 'tot wederopzeggenszonder vergoeding voor de slechting van gebouwenmij wel. In de tweede plaats gaat de Commissie na wat in de toekomst zal gebeuren. Het stuk grond kanbij ontbinding der ge meenschap misschien niet worden toebedeeld aan Leiden (het kan misschien geabandonneerd worden of anderszins), óf Leiden kan wel het stuk krijgen. Wat zou nu het geval zijn als Leiden dat stuk grond later wel kreeg en die mogelijkheid niet in het rapport was opgenomen en hier eene beslissing had uitgelokt. Dan zouden wij natuurlijk verlangen dat het stuk land door den gebruiker gekocht werd, doch de heer Van Wensen zou dan kunnen zeggen: daar heb ik niets meê noodig, ik heb aan het gebruik genoeg. Daartegen nu moet de gemeente beveiligd zijn. Zijn eenmaal de zaken tot zoover geregeld en krijgt de stad het stuk gronddanzeggen wijis de gebruiker gehouden den koopprijs te betalen. Wil de heer Van Wensen op die voorwaarde nu het stuk grond nemendat is zijne zaak. De heer Cock. Nu begin ik de strekking van het rapport der Commissie van Financiën te begrijpen. Zij neemt het eerste gedeelte van de conclusie van het rapport der Commissie van Fabricage over, doch voegt er thans, bij monde van den heer Van der Lith eene hoogst noodige verscherping bij, die aan mijne bezwaren geheel te gemoet komt. Voorts stelt zij in het tweede gedeelte van haar rapport conditiën vast voor een eventueelen finalen verkoop. Dit laatste gaat mij wel wat ver. Met het oog op de op handen zijnde liquidatie, acht ik het in het pecunieel belang der gemeente veel beter geheel vrij te blijven. Tegen dit laatste voorstel zal ik dus stemmen. De heer Goudsmit. Ik ben ook daartegen. Ik wil mij niet binden voor het vervolg en vind het ook hard voor den heer Van Wensen om zich te moeten binden. De heer Van der Lith. Ik zie die hardheid van onze voorwaarden voor den heer Van Wensen volstrekt niet in. Wel daarentegen is het eene ZlTTIKQVEnSLAO 1877. bardheid voor dien heer hem den grond precario te geven en bij teruggave hem te verplichten het gebouwde af te breken, zooals wij nu, en terecht, van hem verlangen. Maar het is waarlijk geen hardheid te zeggen: gij krijgt den grondmaar als wij later eigenaren mochten wordenbetaalt gij ons daarvoor een koopsom. Wat de heer Goudsmit wil, is juist hard. De Voorzitter. Ik stel voor overeenkomstig het voorstel van de Com missie van Financiën te besluiten. De heer Cock. Het voorstel van de Commissie van Financiën is twee ledig. Ik ben voor het eerste gedeelte, mits verscherpt, gelijk de heer Van der Lith bedoeltmaar tegen het tweede. De heer Van der Lith. Er staat«tot wederopzegging." Men zou er kunnen bijvoegen: »zonder dat de gemeente tot schadevergoeding voor de gebouwen of anderszins gehouden is." De Voorzitter. De adressant verklaart daartegen geen bezwaar te hebben. Het eerste gedeelte van het voorstel der Commissie van Financiën wordt met die bijvoeging daarop met algemeene stemmen aangenomen. De heer Van Wensen onthield zich van stemmen. De heer Van der Lith. Ter verduidelijking, mijnheer de Voorzitter, ware het wenschelijk in het tweede gedeelte alleen de verplichting tot koop op te leggen als de stad eventueel mocht krijgen den eigendom van dien grond. De heer Goudsmit. Als men spreekt van eigendom krijgenzoo wordt ondersteld dat men geen eigendom heeft. Dat ware de zaak prejudicieeren. Men zou dan beter zeggen: als aan de stad de grond eventueel mocht wor den toebedeeld. De heer Van der Lith. Juistdat is het ware woord. Met die bijvoeging wordt het 2e gedeelte aangenomen met 12 tegen 7 stemmen: Tegen stemden: de heeren Scheltema, Deroksen, Cock, Bijleveld, Goud smit, Juta en Verster. De heer Cock. Naar aanleiding van het genomen besluit wensch ik een verzoek te richten tot het Dagelijksch Bestuur, met het oog op het eerste gedeelte van het voorstel. Men heeft mij gezegd dat men hier op het stadhuis gewoon is alle aktenbehelzende besluiten tot het in recognitie geven van grondbij den hypotheekbewaarder in de registers te laten overschrijven, even als zulks met zakelijke rechten geschiedt. Het geven in recognitie van grond stelt geen zakelijk recht daar; het is een bloot precario geven van grond. De bedoeling er van is juist elke gedachte aan een zakelijk recht, hetzij dan erfpacht, hetzij opstal, hetzij eenig ander recht, uit te sluiten. Vind ik dus die gewoonte geheel verkeerd, vooral wat dit geval betreftzoude ik het allerwenschelijkst vinden dat eene der gelijke overschrijving niet plaats had. Dé heer Van Hettinga Tromp. Die handelwijze is het gevolg van ministerieele voorschriften, om zoodanige ingebruikgevingen tegen recognitie bij het kadaster te stellen ten name van de gemeente, als eigenaar, en van hem, wien het gegeven wordt, als gebruiker. De heer Cock. De Minister kan wel zeggen wat hij wil, maar hij kan nimmer aan eene handeling, die alle gedachte aan een zakelijk recht uit sluit, het karakter daarvan geven. Daarvoor zou men eerst ons Burgelijk Wetboek moeten veranderen; en dan zelfs nog moeielijk. De heer Van Hettinga Tromp. De overschrijving is niet verplichtend. De heer Goudsmit. Hier komt geen overschrijving te pas, want er is geen zakelijk recht, er is slechts feitelijke concessie. In de overeenkomst kan men alleen zeggen, dat den heer Van Wensen is toegestaan te gebruiken. De heer Cock. Ik dring er sterk op aan, dat geene overschrijving ge schiede. Ik ben bang voor een zakelijk recht. X. Voordracht tot het verleencn van wachtgeld nan J. Van Loghem, leeraar aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar ouderwijs. (Zie Ing. St. n°. 209.) Wordt aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Tegen stemden: de heeren Scheltema, Dercksen en Verster. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 5