78
üe heer Goudsmit. Ik dank u zeer. Wat ik doe, wensch ik zoo goed
mogelijk te doen. Men zij overtuigd dat tijd en gelegenheid mij ontbreken
dit lidmaatschap aan te nemen.
De heer Cock. Mij dunkt, mijnheer de Voorzitter, dat waar eene
nieuwe commissie moet worden benoemd de leden daarvan ook afzonderlijk
dienden gekozen te worden. Ik althans moet bezwaar maken de benoeming
zonder stemming aan te nemen. Bovendien het reglement zegt duidelijk
dat benoeming van leden van commissiën geschiedt met gesloten brietjes.
De Voorzitter. De leden der commissie zijn reeds eenmaal benoemd
overeenkomstig de bestaande voorschriften.
De heer Cook. Ik lees evenwel nu op de agenda: //Voordracht tot
benoeming van eene commissie." Om benoemd te kannen worden moet
men het niet reeds zijn. Als men iets is, kan men er niet toe benoemd
worden.
De Voorzitter. Mijn voorstel was om de bestaande commissie aan te
wijzen als de commissieaan wie de nieuwe opdracht zal gegeven worden.
Nu een der leden verzocht heeft niet in aanmerking te willen komen
moet de commissie worden aangevuld.
De heer Goudsmit. Ik geloof dat de heer Cock de ondeelbaarheid
ouzer commissie te ver uitstrekt. Hoe gaarne ik ook met mijne mede
leden zou verbonden blijven en zij met mij, kan daaruit nooit vol
gen dat de geheele commissie moet worden herbenoemd. Als de Raad
zich kan vereenigen met het voorstel ons een nieuwe opdracht te geven,
doch een lid zich onttrekt, zoo volgt er niet uit dat het mandaat van
de andere leden ook zou moeten vervallen.
De heer Cook. De htfër Goudsmit heeft mij niet juist begrepen. Ik
ben niet zoo beleefd geweest als hij vooronderstelde. Niet omdat de heer
Goudsmit tegen mijn zin en tot mijn groot leedwezen gemeend heeft
het lidmaatschap niet te kunnen aannemenbeweer ik dat de andere leden
moeten worden herbenoemdmaar omdat ik lees op de agenda en in de
stukken, dat hier eene voordracht wordt gedaan ter benoeming van eene
commissie tot het overleggen van voorbereidende maatregelen voor de op
heffing van het gemeenschappelijk jaagpad. Er wordt dus bepaald eene
nieuwe commissie in het leven geroepen. En op dien grond wensch ik dat
de leden daarvan worden benoemd bij stemming.
De heer De Laat de Kanter. Als ik door een amendement de zaak
tot een einde zou kunnen brengenwenschte ik voor te stellen aan de
commissie de hier bedoelde werkzaamheden op te dragen. Daardoor vervalt
het formeel bezwaar van den heer Cock.
De heer Cock. Ja, dan vervalt mijne bedenking.
De heer Dercksen. Ik geloof dat wij zoodoende niet veel tijd zullen
winnen. Als wij dadelijk hadden gestemd waren wij al gereed.
De Voorzitter. Het amendement wordt voldoende ondersteund. Zoo
niemand stemming verlangtzal ik bet als aangenomen beschouwen.
De heer Dercksen. Ik wensch alleen te verklaren dat ik er mij niet bij
kan neêrleggen. In den regel ben ik tegen benoemingen bij acclamatie.
De Voorzitter. Wij kunnen dus nu de commissie voltallig makendoor
de keuze van een derde lid. Mag ik de heeren stemopnemers van zooeven
verzoeken nogmaals zich die moeite te getroosten P
Daarop wordt bij stemming in de plaats van den heer Goudsmitin de
commissie benoemd de heer Bijleveld, met 11 van de 21 stemmen. Verder
waren uitgebracht op de heeren Van Henkelom en Van der Lith ieder 3
stemmen, De Laat de Kanter 2 stemmen, Scheltema 1 stem en 1 biljet
was in blanco gelaten.
De heer Bijleveld verklaartop de vraag des Voorzittersbereid te zijn
bet lidmaatschap aan te nemen.
V. Vaststelling van hel Reglement voor de Gemeente-instelling tot opleiding
van O. I. ambtenaren.
(Zie Ing. St. n". 202.)
Er worden geene algemeene beschouwingen gevoerd.
Artt. 1 en 2 worden goedgekeurd.
Art. 3.
De Voorzitter. Door Curatoren wordt voorgesteld hieraan toe te
voegen de volgende alinea: »Zij dienen jaarlijks een uitvoerig verslag van
den staat der inrichting aan den Gemeenteraad in."
De heer Goudsmit. Ik heb niets tegen de alinea, maar acht het wen-
schelijk ze te plaatsen na art. 6.
De heer Van der Lith. Dus als afzonderlijk artikel?
De heer Goudsmit. Ja, dat schijnt mij beter toe voor de orde. In
artt. 36 wordt gesproken over de organisatie van het Curatorium, in art. 7
zou het gelden de verplichtingen van het Curatorium.
De heer Van der Lith. Ik heb er niets tegen. Dan moet echter in
plaats van: «zij dienen in," gelezen worden: »het Curatorium dient in."
De heer Dercksen. Indien de alinea moet verplaatst wordenzou het dan
niet beter zijn ze te voegen achter artikel 13?
De heer Goudsmit. Ik geloof het niet. Art. 13 handelt over de ver
plichtingen van het Curatorium tegenover derden in dit artikel zijn de ver
plichtingen geregeld jegens den Raad.
De Voobzitter. Mij dunkt dat uit de discussie blijkt, dat de alinea door
Curatoren juist op de goede plaats was gezet.
De heer Goudsmit. Veel doet het er niet toe.
De Voorzitter. Ik stel voor dc bijgevoegde alinea bij art. 3 te
houden.
Aldus wordt art.*3 goedgekeurd.
Art. 413 worden goedgekeurd.
Art. 14.
De heer Dercksen. Ik wensch te vragen of in dit artikel niet iets zeer
pleonastisch voorkomt. Er staatDe lessen vangen aan op den derden
Dinsdag in de maand September en eindigen op den tweeden Zaterdag der
maand Juli." En verder: »Er zijn vauantiën: eene van den tweeden
Zaterdag der maand Juli tot den aanvang van het volgend studiejaar."
Men behoeft het laatste niet te zeggen als er in het eerste gezegd wordt
dat in denzelfden tijd geen les wordt gegeven.
De heer Van der Lith. Wij hebben deze redactie genomen om zooveel
mogelijk aan de wet op het hooger onderwijs gelijk te blijven. Daar wordt
gesproken van drie vacantiën, Wij hebben de vacantie-termijnen zoodanig
gekozen dat zij precies gelijk zijn aan die voor de hoogeschool. In de
wet op het hooger onderwijs staat echter niets afzonderlijk van het einde
der lessen. Wij hebben gemeend dat het wenschelijk was te bepalen wan
neer de lessen aanvangen met het oog op de termijnen van inschrijving,
en wanneer zij zouden eindigenmet het oog op de examens.
De heer Dercksen. Ik stel voor de woorden»en eindigen op den
tweeden Zaterdag der maand Juli", te doen vervallen.
De heer Van der Lith. Ik heb geen bezwaar die wijziging over te
nemen.
De heer Goudsmit. Bij eenig nadenken geloof ik tochdat het beter
is de redactie te laten zooals zij was. In de eerste plaats wordt er gesproken
van den aanvang en het einde der lessen en verder over de vacantïe en
vacantiën beteekenen niet alleen het einde der lessen maar geheelen stil
stand der werkzaamheden.
De heer Dercksen. Ik wensch geen vacantie aan de hoogleeraren te
ontnemen.
De Voorzitter. Ik stel voor het artikel te behouden, als zijnde
overeenkomstig de wet op het hooger onderwijs.
Het artikel wordt onveranderd aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Tegen stemdende heeren Dercksen en Le Poole.
Het geheele reglement wordt met algemeene stemmen aangenomen.
VI. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1877, in zake de sub V
vermelde instelling.
(Zie Ing. St. n°. 201.)
Wordt aangenomen met algemeene stemmen.
VII. Idem in zake de verlegging der straten voor de duinwaterleiding.
(Zie Ing. St. n°. 206.)
Wordt aangenomen met algemeene stemmen.
VIII. Voordracht tot het doen rooien en verkoopen van boomen.
(Zie Ing. St. n°. 208.)
Wordt zonder stemming goedgekeurd.
IX. Verzoek van C. G. L. Van Wensenter bekoming van grond aan
het Utrechtsche jaagpad.
(Zie Ing. St. n°. 204.)
De heer Cock. Ik wensch alleen de vraag te moveeren of het niet raad
zaam ware de beslissing omtrent dit verzoek aan te houden. De heer Van
Wensen heeft gevraagd verkrijging van grond in eigendom. De Commissie
van Fabricage wijzigt het verzoek in dien zindat alleen het gebruik zal
worden toegestaan tegen recognitie dus precario. De grond waarop reques-
trant wenscht te bouwen en dien hij wenscht te verkrijgenbehoort hetzij
in eigendom hetzij bloot in gebruik aan de vennootschap LeidenWoerden
Utrecht. Die vennootschap is pas opgezegd. Hoogstwaarschijnlijk zal tot
liquidatie worden overgegaan. Is het nu wel zaak thans deze aanvrage te
beslissen Mij dunkt dat het voorzichtiger is dit na te laten. Ik zou er
mij zeer tegen moeten verzetten iets in eigendom af te staan dat aan een
societas toebehoort, die bovendien nog hoogstwaarschijnlijk binnen kort zal
worden ontbonden. Maar binden wij ons niet evenzeer door den grond in
gebruik af te staan. En gesteld zelfs dat het niet schadelijk voor de stad
kan zijn, gaat het dan wel, moreel gesproken, aan, grond in recognitie te
geven zonder te weten wat men met dien grond later zal kunnen of willen
doen? Ik heb wel eens hooren spreken verder ga ik niet van het
abandonneeren door Leiden van het gansche jaagpad of van zooveel als ons
daarvan mocht toebehooren. Niet dan onder het meeste voorbehoud spreek
ik daarvanomdat ik in de verste verte niet wil geacht wordenhetzij
voor, hetzij tegen zulk een maatregel gestemd te zijn. Maar toch vraag
ik, met het oog op de mogelijkheid daarvan, of wij ons een dergelijken
maatregel casu quo niet geheel afsnijdenalthans in moreelen zindoor nu
grond in recognitie af te staan? En ten slotte: zoude het ook voor den
heer Van Wensen niet zeer schadelijk zijn eene bloote vergunning tot
bouwen, zonder iets meer, te verkrijgen op een stuk grond, dat wellicht
later zou kunnen geabandonneerd worden
De beer Goudsmit. De heer Cock heeft gelijkdat het onvoorzichtig
zou zijn over den grond te beschikken, terwijl de liquidatie der vennoot
schap in het vooruitzicht is. Maar wij zouden ons voor schade kunnen
vrijwaren indien wij den grond precario uitgavendus elk oogenblik opzeg
baar. Dan zou de heer Van Wensen zelf moeten weten of hij daartoe wil
overgaan.
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft nog een rapport
uitgebracht, dat ik zal laten voorlezen.
Dat rapport is van den volgenden inhoud
»Ten aanzien van het voorstel tot afstand in gebruik van een strookje
grond langs het Utrechtsche jaagpad aan C. G. L. Van -Wensen hebben
wij de eer U mede te deelen dat wij met de Commissie van Fabricage en
Burg. en Weth. van oordeel zijn dat, nu vermoedelijk eerlang tot eene op
heffing van bet gemeenschappelijk jaagpad en eene splitsing van de gemeen
schappelijke eigendommen zal worden overgegaan, het wenschelijk is de
gevraagde strook grond tot wederopzeggens in gebruik te geven. Wij
zouden evenwel ter voorkoming van eventueele moeielijkheden aan de- ver
gunning de bepaling wenschen te verbinden dat de adressant de verplichting
op zich neemt den bedoelden grond in eigendom over te nemenzoodra de
splitsing van het gemeenschappelijk jaagpad zat zijn tot stand gekomen, en
wel tegen eenen koopprijs van f 1.per centiare. In dat geval zoude
de recognitie moeten worden vastgesteld op f 0,04 per cent. of deel
van den koopprijs bovengenoemd."