77 telken jare minder. De beer Soheltema heelt tegen deze handelwijze bezwaar. Ik geloof dat zijn bezwaar gegrond is. Ik geloof dat bij de beoordeeling op den voorgrond moet staan dat de gemeente niet is geld- schietster en bijgevolg eenvoudig sehuldeischeresse van de gasfabriekmaar dat zij is eigenaresse. Op grond daarvan moeten de stortingen in de gemeentekas m. i. niet worden aangemerkt als terugbetaling van voorschot, als aflossing van schuld in den eigenlijken zin, maar als uitkeering van opbrengst. Welke bestemming nu ook de eigenaar aan zoodanige opbrengst ol een deel daarvan wil gevendoet niets af. Hij moge daarvan een nieuw kapitaal als reservefonds vormen, of die gelden tot andere doeleinden bezigen zij blijven opbrengst van zijn kapitaal, van dat kapitaal ontvangt of neemt hij op die wijs feitelijk niets terug, het blijft in de zaak. Is mijne beschouwing juist, zoo zal bij de renteberekening dat geheele kapitaal moeten in aan merking komen en niet het in cijfers gaandeweg verminderd kapitaal. Eerst wanneer op die wijs de rente is berekend, kan worden vastgesteld het juiste bedrag van de winst boven de rente. Het spreekt van zelf, dat dit punt van beteekenis is bij de bepaling van den prijs, waarvoor het gas zal gele verd worden. Nu moge het waar zijndat eene toepassing van het bespro ken stelsel tijdelijk moeielijkheid zou kunnen geven, zoo geloof ik toch, dat als het beginsel juist is, het ten slotte ook in de praktijk goede resul taten moet opleverenen zeker ben ik het niet eens met ons geacht me delid Dercksen, althans wanneer ik hem wel begrepen heb, dat het be ginsel goed ismaar dat de groote bezwaren aan de toepassing verbonden daarvan moeten terughoudenneen, als het beginsel goed is, deins ik niet terug voor de toepassing. Ik merkte het reeds op, het >s een punt van gewicht, want het spreekt van zelf, dat naarmate het van de opbrengst af te trekken rentebedrag grooter of kleiner is, de eigenlijke winst kleiner of grooter zal zijn, en de prijs van het product lager of hooger zal moeten worden gesteld. Hoewel ik door het voorstel van den heer Scheltema niet geheel bevredigd ben, zoo vind ik daarin toch veel, wat mij voorkomt verbetering te zijn; ik zal daarom mijne stem daaraan geven. Ik herhaal wat ik bij den aanvang te kennen gaf: ik beoordeel alleen den vorm der administratie; de richtigheid van het beheer is hier geen punt van onder zoek. Mijnerzijds wordt het volste vertrouwen gesteld in de Commissie die daarmede is belastal moge er dan ook eenig verschil in opvatting bestaan. De heer Dercksen. Een enkel woord om den heer Bijleveld te beant woorden, ten aanzien van zijn gezegde als zou ik in zekeren zin den moed mijner overtuiging missen en het verkeerde wenschen te behouden omdat het eenmaal bestaat. De heer Bijleveld heeft echter de vraag of hij mij wel had begrepen aan dat gezegde toegevoegd en ik kan daarop antwoorden Neen, dat geachte raadslid heeft mij niet begrepen, hoewel ik meende mijn gevoelen duidelijk te hebben uitgesproken. Ik heb toch niet gezegddat het op dit oogenblik goed zou zijn veranderingen te maken en daartoe alleen niet te willen medewerken omdat ik tegen de gevolgen opzie. Neenik meende dat het zeer verkeerd was eene zaak te veranderen die men voor 29 jaren op eene andere wijze begonnen is te regelen; omdat het door den heer Scheltema voorgestane stelsel van beheer in strijd is met de geheele geschiedenis der gasfabriek. Wie eene zaak aanvangt, kan er over nadenken boe hij te administreeren heeft; wie na een veeljarig beheer een nieuw systeem wil invoerenhandelt wellicht gevaarlijk en zeker onvoorzichtig. Verder veroorloof ik mij te beantwoorden de opmerking, door den heer Bij leveld gemaaktomtrent het vreemde dat er in gelegen is dat de gemeente met zichzelve rekening houdt en aan zichzelve rekening aflegt. Hierin is niets vreemds. Ik meen en beroep mij op de fabriekanten in deze ver gadering dat zij die handelszaken drij venwaarin zij een deel van hun kapitaal plaatsenook steeds met zichzelven rekening houden en hunne handelszaak streng afgescheiden houden van hun daartoe niet behoorend kapitaal. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter brengt in omvraag het eerste gedeelte van het voorstel van den heer Scheltema, te weten: 1°. Er wordt een inventaris opgemaakt van de eigendommen der fabriek als gebouwen, werktuigen, straatpij penlantaarns enz. met bepaling der waarde. Dit gedeelte van het voorstel wordt verworpen met 17 tegen 4 stemmen. Voor stemden: de heeren Scheltema, Cock, Bijleveld en Verster. De heer Scheltema. Ik wensch te voorkomen dat er verder nutteloos werk zou worden verrichtindien men de volgende punten zou in behande ling nemen. De voorstellen toch die daarin vervat zijnzijn niet uitvoer baar, nu punt l vervallen is. Ik stel dus voor niet verder te gaan met de behandeling en dus ook niet verder te stemmen. Dienovereenkomstig wordt besloten. III. Eapport der raadscommissie in zake het Utrechtsche jaagpad. (Zie Ing. St. n°. 151.) De Voorzitter. De conclusie van het rapport luidt: *1°. aan de ge meente Utrecht kenbaar te maken dat zijbehoudens ieders rechten en er kennende het recht van opzegging door ieder der vennooten zich niet tegen de ontbinding wenscht te verzettenmits die opzegging geschiede bij ge rechtelijk exploit." Dit laatste kan nu vervallen als zijnde dit bereids geschied. Voorts: «De gemeente Leiden acht zich daardoor beter beveiligd en ge waarborgd tegen eventueele aansprakendie derden wellicht tegen haar zou den willen doen gelden. 2°. aan de gemeente Woerden afschrift van dit rapport te doen toekomen." De beer Cock. Ik meen u te hebben hooren zeggen, mijnheer de Voor zitter, dat een punt der conclusie kon vervallen. Ik erken nu wel dat het zijne actualiteit heeft verloren, maar stel er niettemin, om bijzondere rede nen, bepaald prijs op, dat het als integreerend deel onzer conclusie in stemming worde gebracht en door den Raad aangenomen. De Voorzitter. Wat ik zeide dat nu kon vervallen waren de woorden: «mits die opzegging geschiede bij gerechtelijk exploit." Dit toch is bereids geschied. De heer Cock. Ik hecht juist er aan dat die woorden behouden blijven. Het rapport is door de Commissie, niet door den Raad, vastgesteld vóórdat de gerechtelijke opzegging geschiedde. Dit wenschte ik geconstateerd te zien en tevens, dat de Raad het aannam in den geest en overeenkomstig den toestand, die toenmaals bestond. Dat Utrecht, vóór de aanneming van het rapport door dezen Raad, de opzegging reeds gedaan heeft, doet niets af. De Voorzitter. De Commissie wenscht dus de woorden te behoudens Ik stel dan voor de conclusie in haar geheel goed te keuren. De conclusie wordt daarop onveranderd met algemeene stemmen aange nomen. IV. Voordracht tot benoeming van eene commissie tot het overleggen van voorbereidende maatregelen voor de opheffing van het gemeenschappelijk jaagpad sub 3° vermeld. (Zie Ing. St. n°. 207.) De Voorzitter. Ik zou in overweging willen geven de commissiedie zich tot nu toe met de zaak onledig heeft gehoudenuit te noodigen namens den Raad deze taak te willen aanvaarden. De heer Goddsmit. Wat mij betreft, wensch ik den Raad te verzoeken mij van de vervulling van die commissie te verschoonen. Mijne werkzaam heden zijn van dien aard, dat ik werkelijk geene gelegenheid heb deze com missie, die wellicht tijdroovend zal zijn, waar te nemen. Het zij mij tevens vergund de aandacht der vergadering op een punt te vestigen. Ik wensch n. 1. de vraag te doen, of het niet zaak ware in die commissie te benoemen een technicus. Ik weet niet of mijne medeleden in de commissie er even zoo over denken als ifc, maar m. i. zijn er verschillende punten van tech- nischen aard bij deze zaak betrokken, en nu acht ik het doelmatig iemand als lid op te nemen, die meer tijd en tevens meer ervaring heeft in techni sche onderwerpen dan de overige leden der commissie. Het behoeft ook niet juist een lid van den Raad te zijn. Men kon ook buiten den Raad kiezen. Doet men het buiten een technicus om, ik vrees, dat de com missie veel werk zal verrichten zonder tot een resultaat te komen. Ik doe dus de vraag, niet het voorstel, of het niet zaak is in deze commissie een lid te benoemen die een ervaren technicus is. De Voorzitter. Het doet mij, en den Raad zeker eveneens, leed dat de heer Goudsmit bezwaar maakt het lidmaatschap der commissie aan te nemen. Omtrent hetgeen door dien geachten spreker in de tweede plaats is gezegd, schijnt het mij toe dat dergelijke commissie, als zij eenmaal is benoemd, zich toch altijd een deskundige zou kunnen assumeeren en van hem de inlichtingen erlangen, die zij behoeft. De beer Goddsmit. Ik vrees dat door het assumeeren van een deskun dige het doel niet zou worden bereikt. Er is voortdurende werkzaamheid, die misschien zelfs zal moeten worden gesalarieerd. De heer Cock. Met leedwezen heb ik gehoord dat de geachte Voorzitter onzer commissie, de heer Goudsmit, bezwaar maakt eene nieuwe benoeming aan te nemen. Ik vlei mij echter hem alsnog van zijn besluit te kunnen terugbrengen. Ik ben de eerste om te begrijpen dat de heer Goudsmit wegens zijne drukke bezigheden en bij zijne klimmende jaren, bezwaar maakt deel uit te maken van eene commissiewaarin veel zal moeten worden ge werkt en die inderdaad de uitvoering van eene zeer omvangrijke en inge wikkelde zaak feitelijk zal moeten voorbereiden. Maar ik wensch op te merken en had dit reeds willen doen voor den heer Goudsmit te hebben gehoord dat zoolang de commissie enkel adviseert, voorbereidt, die adviezen voornamelijk rechtskundige zullen zijn. Het is waar, de voorbe reiding kan in nauw verband staan met de uitvoering. Maar nooit zal de commissie toch zelve kunnen uitvoeren. Dat verbiedt de gemeentewet. Gewoonlijk zal de taak van uitvoering aan bet Dagelijksch Bestuur worden opgedragen. Ik zou het allerminst wenschelijk achten dat deze commissie trad op uitvoerend gebied. Zou het nu niet mogelijk zijn zeer streng te scheiden al hetgeen wat eigenlijk voorbereiding is en dat dus voornamelijk juridisohe quaestiën zullen zijn en wat de uitvoering betreft? Men zou het althans kunnen beproevenal erken ik dat er zeer nauw verband bestaat tusscben voorbereiding en uitvoering. Blijkt het dandat het niet mogelijk is die scheiding door te voeren en komen er zaken voor, die direct op het gebied van uitvoering tehuis behoorendan kon de commissie zich als ge- defungeerd beschouwen. Zij wordt alleen benoemd om te adviseeren en mocht zij zelve gevoelen dat zij komt op het gebied van uitvoeringdan zou zij kunnen en moeten aftreden. De Voorzitter. Mag ik vragen of deze nadere bespreking in staat is geweest den beer Goudsmit van denkbeeld te doen veranderen omtrent de aanneming zijner benoeming? De heer Goddsmit. Ik kan het lidmaatschap werkelijk niet aannemen. Gij zelf, mijnheer de Voorzitter! kunt het best weten dat ik niet tegen werk opzie, maar dat de bezigheden dit jaar aan de Academie zeer vele zijn en tot vele moeielijkheden aanleiding geven. Het is mij dus onmo gelijk het lidmaatschap der commissie met mijnen werkkring te vereenigen. De heer Cock denkt dat de commissie uitsluitend zal hebben voor te bereiden. Uitvoeren zal zij natuurlijk niet kunnen doen. Maar niettemin zal zij om aan den Raad inlichtingen te verschaöentoch de kennis van een technicus moeten inroepen. Het feitelijke en rechtskundige in deze zaak is nauw ver want. Daarom maak ik bezwaar enkel rechtsgeleerden in de commissie op te nemen en meen ik dat een technicus daarin niet zou zijn misplaatst. Ik vrees ook dat de tijd van de leden der commissie hen niet zal toelaten zooveel te doen als er moet gedaan worden. De heer Cock, die beter dan ik bekend is met hetgeen betreft waterschappenvoet- en jaagpaden bruggen enz., zal zelf inzien dat bet geen licht werk is. De heer Cock. Ik meen dat het wel mogelijk is voorloopig den weg in te slaan door mij aangewezen. De commissie kan altijd een technicus raadplegen. Blijkt het dat de voorbereiding onafscheidelijk is van de uit voering, dan kan de commissie defungeerendaar de wet verbiedt dat de commissie uitvoere. De heer Goddsmit. Ik geef mijn opinie voor beter. De Voorzitter. Ik stel nu voor de commissie aan te vullen met een lid in de plaats van den heer Goudsmit. De heer Cock. Ik wenschte zeer gaarne dat de heer Goudsmit in de commissie bleef.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 3