75 Zitting van Donderdag i October I8ÏÏ. geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitters de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen: 1». Benoeming van eene hulponderwijzeres aan de meisjesschool der 1" klasse. (205) 2". Voordracht van J. Scheltema betrekkelijk de administratie der gas fabriek. (121189 en 200) 3». Rapport der raadscommissie in zake het Utrechtsche jaagpad. (151) 4°. Voordracht tot benoeming van eene commissie tot het overleggen van voorbereidende maatregelen voor de opheffing van het gemeenschappe lijk jaagpad sub 3° vermeld. (207) 5». Vaststelling van het Reglement voor de Gemeente-instelling tot oplei ding van 0. I. ambtenaren. (202) 6°. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1877, in zake de sub 5® ver melde instelling. (201) 7". Idem, in zake de verlegging der straten voor de duinwaterleiding. (206) 8'. Voordracht tot het doen rooien en verkoopen van boomen. (208) 9°. Verzoek van C. G. L. Van Wensen ter bekoming van grond aan het Utrechtsche jaagpad. (204) 10°. Voordracht tot het verleenen van wachtgeld aan J. Van Loghem, leeraar aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onder wijs. (209) Tegenwoordig de heeren Wilhelmy Damsté, Verster, Scheltema, Dercksen, Le Poole, Van Hettinga Tromp, Van HeukelomCock, De Fremery, Van Wensen, Krantz, Van Iterson, DriessenVan der Lith, Bijleveld, Van der Zweep, De Laat de Kanter, Hartevelt, Goudsmit, Juta en Van den Brandeler. De heeren Librecht LezwijnDu Bieu en Eigeman gaven kennis ver hinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 27 September 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat de heer Mr. W. Van der Kaay de betrek king van lid van het Curatorium over de Inrichting tot opleiding van O. I. ambtenaren heeft aangenomen. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van mej. T. Koning, om ontslag als hulponderwijzeres aan de school n°. 1 voor minvermogenden. 2°. Adres van G. A. Van der Heyde, om ontslag als hulponderwijzer aan de tusschenschool. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Weth. 3°. Bekening en verantwoording der Plaatselijke Schoolcommissie over 1876. 4°. Voordracht'betrekkelijk den afstand van grond bij de Kaiserstraat aan het Bijk. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van de Commissie van Financiën. 5°. Adres van C. J. Leembruggen o. s.tot behoud van het subsidie aan de rijschool. Wordt besloten dit adres te behandelen bij de begrooting. Aan de orde is: T. Benoeming van eene hulponderwijzeres aan de meisjesschool der 1ste klasse. (Zie Ing. St. no. 205.) De heeren Van Hettinga Tromp, Van der Zweep en De Laat de Kanter worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het stembureau uit te maken. Met 15 stemmen wordt benoemd mej. M. C. Slothouwer, terwijl op mej. A. J. W. Homan 1 stem is uitgebracht en vier biljetten in blanco waren ingeleverd. De heer Juta komt ter vergadering. II. Voordracht van J. Scheltema, betrekkelijk de administratie der gas fabriek. De heer De Fremf.bï. Mijnheer de Voorzitter! In de vergadering van 16 November 1876 is door den heer Scheltema, alvorens punt I van het voorstel van 6 Augustus zou in stemming gebracht wordende volgende verklaring afgelegd: 'Mijne bedoeling is dat het Italiaansch boekhouden zal worden toegepast op de geheele zaakniet alleen op de zoogenaamde exploitatierekening." Zooals bekend is erlangde dit voorstel geene goedkeu ring, en daarna heeft de heer Scheltema aan die verklaring nog toegevoegd »Door verwerping van punt 1 van mijn voorstel zijn de andere punten natuurlijk vervallen." Ik meende toendat bij den Raad de meening gevestigd wasdat de voorschriften voor Commissarissen der gasfabriek niet moesten gewijzigd worden en in die overtuiging werd ik nog meer versterkt, toen op den 30en November d. a. v. de verordening op het beheer en bestuur der stedelijke gasfabriekdoor Commissarissen voorgedragen werd aangenomen met 18 tegen 8 stemmen. In die verordening toch luidt artikel 13: 'Jaarlijks wordt op de exploitatierekening in uitgaaf gebracht eene somberekend tegen zes ten honderd van de kosten van aanleg der eigendommen alsgebouwen werktuigen straatpijpen lantaarns enz.bestemd tot een vernieuwings- en uitbreidingsfonds. Ook van dit fonds zal, gelijktijdig met de exploitatierekening, verantwoording worden gedaan. De verantwoording van Commissarissen werd dus beperkt tot het doen van rekening der exploitatie en het beheer van het vernieuwings- en uitbreidingsfonds. Ingewikkeld heeft de Raad daardoor erkend, dat de kapitaalrekening moet verblijven aan de gemeentedie het geld verstrekt ZlIÏIHOVBBSLAO 1877» en het terug neemt, naarmate zij dit, Commissarissen gehoord, nuttig en noodig acht. Toch blijft niettegenstaande het besluitdat de kapitaal rekening niet moet gehouden worden door Commissarissende heer Schel tema steeds volhoudendat de administratie van Commissarissen niet deugt dat geene afschrijving plaats heeft en dat in plaats van winst ook kapitaal is uitgekeerd. Ik meende dat die quaestie in de bedoelde vergadering voor goed was beslist, maar andermaal blijkt uit het voorstel, nu aan de orde, dat dit de meening van den geachten voorsteller niet is. De voorstellen toch, die de heer Scheltema andermaal doet, hebben bijna gelijke strekking, ofschoon hij aan de vroegere hoofdvoorwaardenom een reservefonds op te richten en het dubbel of Italiaansch boekhouden in te voeren thans niet meer vasthoudt. De kapitaalrekening echter zou tochnaar ik meenweer overgebracht moeten worden bij Commissarissen, indien onverhoopt aan zijne bedoeling gevolg mocht gegeven worden om een inventaris op te maken van de gehouwenmachineriën en verdere vaste bezittingenmet aanwijzing der waarde bij taxatie te bepalenwelke waarde dan als grondslag voor volgende rekeningen zou strekken. Bij aanneming van dit voorstel zal dan de rekening van de gemeente voor het verschuldigde van de gasfabriek een cijfer aanwijzen van p.m. 194.000. Hoogstwaarschijnlijk zou door de voorgedragen taxatie die som ver overtroffen worden, daar het van algemeene bekendheid is, dat sinds de fabriek in werking isde capaciteit of het vermogen van de fabriek negenvoudig is vergroot. Ik herhaalop de rekening van de gasfabriek zal alsdan een veel hooger cijfer voorkomen dan op de gemeente-rekening, en toch moet die rekening als bijlage overgelegd en met de gemeente-rekening ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten aangeboden worden. Ik vraagzal de Baad immer kunnen onderschrijven dat op de gemeente-rekening de schuld 194.000 bedraagt, terwijl de rekening van de gasfabriek een veel hooger cijfer, wellicht vijf zes tonzal aanwijzen. Mijns inziens is dit op zich zelf reeds onmogelijk, en wanneer nu die overtuiging bij meerdere leden mocht bestaan, dan is het, dunkt mij, onnoodig in verdere discussie over de onderdeelen van het voorstel te treden. Indien de boofdquaestie wordt afgedaan en eene afwijzende beslissing is gevallendan behoeven wij niet verder in discussie te treden. Ik zal dus voorloopig niet verder uitweiden na de afdoende inlichtingen die door Commissarissen zijn verstrekt, ofschoon zij bij den voorsteller geen indruk hebben gemaakt. De voorsteller negeert steedsen zoo het mij voorkomt met opzethet vernieuwings- en uitbrei dingsfonds bepaaldelijk artt. 8 en 13 van de verordening op het beheer en bestuur der stedelijke gasfabriek; dit alleen kan verklaring geven van zijne zienswijze en deze vordert dus geen nadere wederlegging. Alleen wensch ik, na de repliek van den heer Scheltema op onze toe lichting een paar punten te releveeren en niet onbesproken te latenomdat die ook andere betreffen. Ik lees daarin: 'Het argument dat de gemeente niet zou kunnen administreeren als elk particulier gaat m. i. niet op; integendeelals zij wil kan zij het zoo goed doen als in de best beheerde particuliere zaak geschiedt. Niets zelfs is eenvoudiger dan dat. De gemeente neme slechts een ervarenbekwaam en geroutineerd boekhouderverschaffe hem de noodige bescheiden en late hem dan maar de vrijheid om de boek houding in te richten zooals het behoort." Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat de boekhouder, door den Baad aangesteld en die sinds tal van jaren blijken van bekwaamheid, kunde en ijver heeft gegeven, inderdaad niet bekwaam is voor de vervulling van bet hem opgedragen ambt. Ik wensch daartegen protest aan te teekenen. Commissarissen hebben vroeger reeds de verklaring afgelegd, dat hij bekwaam en steeds met ijveren trouw werkzaam is in het belang der gemeente, en die meening is ook door anderen gedeeld. Ik acht het daarom niet ondienstig te herhalen wat ik vroeger reeds heb gezegdtoen hem eene bijzondere onderscheiding is ten deel gevallen. Voor een paar jaren namelijk is hij als eerste candidaat op de voordracht geplaatst voor de betrekking van boekhouder bij de gasfabriek te 's Hage. Ik refuteer niet wat de heer Scheltema gezegd heeftmaar wensch te voorkomen de gevolgtrekking, die daaruit genomen kan worden. In de tweede plaats zegt de heer Scheltema: 'als gij niet privaatrechtelijk beheeren kuntdoe het dan publiekrechtelijk." Ik wil niet in beschouwingen daarover tredenmaar alleen er op wijzen dat die raad gevolgd is in Utrechtmaar dat men daarop teruggekomen is, op grond van den onhoud- baren toestand. Eene fabriek kan onmogelijk publiekrechtelijk beheerd worden. Die overtuiging is ook tot andere gemeenten doorgedrongen en heeft tot gelijksoortige beslissing aanleiding gegeven. Ik meen hiermede vooreerst te kunnen volstaan. Alleen wil ik er nog op wijzendat de voorschriften, die in de verordening van 30 November 11. zijn overgenomen, niet door Commissarissen zijn vastgesteld, maar door hunne voorgangers bij de oprichting der gasfabriek in 1848vóór den aanvang van de exploitatie. Ik meen dat wij door die bepalingen niet minder verplichting hebben aan hen dan door de daarstelling van de gasfabriek zelve, die zulke uitnemende vruchten heeft afgeworpen. Op dien grond hebben dan ook Commissarissen, in het eerste verslag aan den Raad ingediend, ingevolge de nieuwe veror dening, aangevangen met eene hulde aan de regeering van 1848, die met zooveel energie en kracht de onderneming heeft tot stand gebracht en tevens zorgde dat de gasfabriek, aldus beheerd, bij voortduring goede vruchten zou kunnen blijven afwerpen voor deze gemeente. De heer De Laat de Kanter. Mijnheer de Voorzitter! In het zeer uitgebreide stuk van den heer Scheltema, dat ons onlangs is toegezonden, neemt de beantwoording van de rede, in de vergadering van 7 Julijl. door mij uitgesproken eene zeer ruime plaats in. Ik geloof dat ik in overeen stemming met het verlangen van den Baad handelwanneer ik mij onthoud van eene beantwoording dier repliek van den heer Seheltema, omdat zoo danige dupliek van mijne zijde geheel overbodig zou zijn. De heer Schel tema heeft namelijk geheel en al de strekking miskend van het betoog, dat ik op 7 Juli gemeend heb te moeten uitspreken. Wat toch is het geval P In de vergadering van 28 Juni is ter tafel gebracht het voorstel van Burg. en Wetb. om de memorie van den heer Scheltema, gedateerd op 18 Juni, niet te doen drukken. Dat voorstel is verworpen en er werd dierhalve be sloten dat de memorie onder de 'Ingekomen Stukken" zou worden op genomen. De reden waarom de meerderheid van oordeel was, dat het stuk gedrukt moest wordenhing samen met de indiening, door de Commissaris sen der gasfabriek van het voorstel tot verlaging van den gasprijs. Dit laatste stond ook op de agendaen nu meende men, dat de memorie van den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 1