72 geld strekt dus tot vermindering der lasten. Wij zijnwat die inrichtingen betreft, niet vrij; de wet verplicht ons ze in stand te houden. Ik beb dit alleen willenaanvoeren om te doen uitkomen dat de bewering, dat de In dische familiën uit dien hoofde der gemeente nadeel zouden toebrengen niet juist is, daargelaten natuurlijk de vele andere voordeelen, welke uit hunne vestiging binnen Leiden voortspruiten. De heer Dercksen. Ik moet terstond antwoorden dat ik niet gesproken heb van nadeeldat de Indische familiën zouden aanbrengen. Zij kunnen misschien een onmetelijk moreel en intellectueel voordeel opleveren. Ik betwijfel het zelfs niet. Maar ik heb alleen gesproken tegen het stelsel door den heer Van der Lith ontwikkeld. Vooraf heb ik gezegd dat ik niet onbescheiden wilde zijn, maar gedrongen door de discussie, op het terrein, waarop de heer Van der Lith die had gebracht, spreken moest als ik deed. Trouwens bier is geen sprake van de oprichting eener school volgens het voorschrift der wet. Het bestreden argument heb ik ook nooit gebezigd, maar het gold hoogere eischen voor het onderwijs. Maar alleen meende ik het te moeten bijbrengenomdat bet nu geldt eene school waarvan de wet de oprichting niet eischt. Aan den heer De Kanter geef ik in overweging of ik onjuist redeneer, wanneer ik zeg dat ieder kind, dat de scholen bezoekt, niet slechts bijdraagt in de kosten van het onder wijs, maar ook de oprichting van nieuwe scholen, althans van meer onder wijzend personeel (men denke slechts aan de parallel-klassen) noodzakelijk maakt. De heer Goudsmit. De heeren Van der Lith en De Kanter hebben reeds zulke degelijke argumenten aangevoerd dat ik nauwelijks er iets aan zou weten toe te voegen. Ik wensch mij dan ook alleen te bepalen tot deze opmerking, dat het hier niet enkel een geldquaestie geldt, maar meer dan dit. Leiden ik heb het reeds vroeger eens opgemerkt is geen stad van amusementen. Heel weinig menschen komen zich hier vestigen met het doel om zich te amuseeren. Leiden isLeiden moet zijn en is steeds geweest de stad van het onderwijs bij uitnemendheid. Hoe vollediger het onderwijs in elke richting is, te meer zal de stad haar roem en voormaligen luister handhavenen zij die zich hier metterwoon willen vestigenmoeten a priori kunnen zeggen: wat wij ook doen willen met onze kinderen, welke hun aanleg of begeerte zijin Leiden kunnen wij vinden wat wij zoeken. Dit is zulk een onmiskenbaar voordeel dat er hoegenaamd niets gemist mag worden, wat op het onderwijs betrekking heeft, en al zou de stad er geen financiëel voordeel bij hebben, ja, ik ga verder, al zou het der stad offers kosten, nog zou ik gestemd zijn voor de vestiging van deze inrichting hier ter stede. De heer Van Heukelom maakte de opmerking dat de instelling niet uitsluitend door de stad moest opgericht wordenmaar dat de Staat die taak moest op zich nemen. Ik zal over die vraag niet uitweiden. Dit is echter zeker dat de Staat het uitzicht geopend heeft, indien eenmaal het initiatief mocht genomen zijn door de gemeente, niet te zullen achterblijven, en nu zegge men ook niet uit naijver tegen den Staat: daar deze niets doet, moeten wij ook niets doen. Neen, Leiden zelf moet het initiatief nemen en aan de zaak eene krachtige impulsie geven. Wat beteekent trouwens eene som van ƒ5000 in verband met de voordeelen der instelling? Ontegenzeggelijk toch zijn de familiëndie zich met het oog daarop hier komen vestigen, geen familiën van vagebonden of bedelaars, maar veeleer de zoodanige, die door hoogere zedelijke ontwikkeling de krachten der stad verhoogen en bet hare bijdragen om de banden tusschen de koloniën en het moederland nauwer toe te halen. Mij althans is het volstrekt niet onver schillig of dergelijke gezinnen zich hier al of niet komen vestigen. De financiëele voordeelen alzoo moeten niet het eenige punt van beoordeeling uitmaken. Het hoofdargument voor de oprichting is reeds door den heer Van der Lith te recht gebezigd: wij mogen geene schakel missen in de keten van het onderwijs. Hebben wij niet alle instellingen van onderwijs zooveel mogelijk hier geconcentreerdzoo voldoen wij niet aan onze roeping. Gelukkig zijn wij bovendien niet meer in een toestand van kwijning en verval. Leiden is niet meer de stad der bedelaars. Leiden is niet meer de stad, waar het pauperisme eens zoo heeft gewoekerd dat zij daardoor berucht was door geheel Nederland. Wij verkeeren thans in een tijdperk van bloei en zijn in staat eenig offer te brengen. En dan wensch ik die nergens liever voor te doen dan voor het onderwijs. Hierbij komt dat geen stad in Nederland voor eene dergelijke instelling zoo geschikt is als Leiden. Hier immers kan partij worden getrokken van de hoogeschool en hare krachten; hier kan zich paren uitstekend theoretisch onderricht met het practisch onderwijs benoodigd voor de aanstaande Indische ambtenaren. Het zou m. i. werkelijk zijn eene miskenning van de belangen der gemeenteI als wij deze gelegenheid, die zich misschien nooit meer voordoet, lieten glippen. Als wij b. v. Delft bevolkt zouden zien met Indische familiën zouden wij later moeten zeggenhadden wij eene instelling bezeten als deze, onze bevolking zou zijn toegenomen door een aantal respectabele lieden, die en zedelijk en financiëel zouden hebben bijgedragen tot bevor dering van de welvaart en den bloei van onze Leidsche gemeente. De heer Dercksen. Ik wensch nog even te antwoorden aan den vorigen spreker dat wij het eigenlijk al meer eens zijn dan hij vermoedt. Er bestaat immers tusschen ons geen verschil in de waardeering der besproken personen. Ik doe zelfs niets te kort aan den zedelijken invloed dien deze Indische familiën op de burgerij kunnen uitoefenen. Het eenige punt van verschil tusschen den heer Goudsmit en mij is, dat dit geachte raadslid ten deze niet veel hecht aan de financiëele zijde der zaak, terwijl ik dat wel doe. De heer Van Heukelom. Ik ben niet geheel overtuigd door de aange voerde argumenten. Ik betwijfel geen oogenblik of dergelijke inrichting zal bevorderen het accres van gemecntcnarengelijk de heeren hebben aangetoond. Dit is zeer wel mogelijk en ook ik stel daarop hoogen prijs. Maar ik houd van situations franckes. Wij moeten onze eigene huishouding bevorderen en onze armen niet uitstrekken naar iets, dat ons niet aangaat. Worden er offers gevraagd voor gemeentezaken, ik allereerst wil ruim in het noodige voorzienmaar ik wil geen offers brengen voor een onderwijs, dat ons niet aangaat. De Voorzitter. Ik zal bij het gesprokene slechts weinig voegen. Ik behoor tot hendie met groote ingenomenheid de taak op zich hebben genomen om deze gemeentelijke instelling tot opleiding van O. I. ambte ren te trachten tot stand te brengen. De bezwaren van den heer Van Heukelom zijn reeds wederlegd en wat zijn laatste argument betreft wil ik doen opmerken dat hier geen sprake kan zijn dat wij de armen uit strekken naar iets, dat ons niet aangaat. Integendeel. Eeeds hebben de heeren Goudsmit en Van der Lith aangetoond dat de gelegenheid tot het oprichten eener Indische school ons als het ware wordt aangebodenbijna om niet. Daar waar zulke kostbare elementen aanwezig zijn zou het onver geeflijk zijndie niet te benuttigen voor eene instelling, die door de Hooge Regeering met de meeste ingenomenheid is begroet en die naar haar oordeel in deze stad juist de voorwaarden in zich vereenigt om te bloeien. Alzoo mag men aannemen dat ook in de toekomst deze nieuwe inrichting rijpe vruchten zal afwerpen. En nu zou ik wel willen vragenof wij na al hetgeen wij in deze gemeente gedaan hebben voor het onderwijsons niet belachelijk zouden aanstellen tegenover het gansche vaderlanddat voor Leiden eene zoo nuttige iostelling te loor ging, om zulk eene betrekkelijk geringe som. Waarlijkmijne heerenhet zoude ons allen later berou wen. Ik althans zou het diep betreuren en vertrouw dat deze vergadering een bewijs van ingenomenheid zal betoonen met het voorstel van Burg. en Weth.door het met eene groote meerderheid van stemmen aan te nemen. De beraadslagingen worden gesloten. In stemming gebracht, wordt de voordracht aangenomen met 16 tegen 2 stemmen. Tegen stemden: de heeren Van Heukelom en Dercksen. II. Benoeming van een Curatorium voor de bovenvermelde inrichting. De heeren Hartevelt, De Laat de Kanter en De Fremery worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het stembureau uit te maken. Ie lid. Wordt gekozen de heer mr. C. Cock met 13 stemmen. De heeren Goudsmit, De Laat de Kanter en Hartevelt erlangden ieder lstem, terwijl 2 biljetten in blanco waren. 2e lid. Wordt gekozen de heer mr. J. E. Goudsmit met 12 stemmen. De heer jhr. J. C. Rappard erlangde 2 stemmen, de heer Hartevelt 1 stemterwijl 3 biljetten in blanco waren. 3e lid. Wordt gekozen de heer J. Groll met 14 stemmen. De heeren Van Heukelom en Gualtherus Kolff erlangden ieder 1 stemterwijl 2 biljetten in blanco waren. 4e lid. Wordt gekozen de heer L. M. De Laat de Kanter met 14 stemmenterwijl er 4 blanco-biljetten waren. 5e lid. Wordt gekozen de heer mr. J. De Wal met 14 stemmen. De heeren Gualtherus Kolff en Van Iterson erlangden ieder 1 stem, terwijl 2 biljetten in blanco waren. De Voorzitter. Mag ik de heeren Goudsmit en De Laat de Kanter, die tegenwoordig zijn vragenof zij zich nu reeds wenschen te verklaren omtrent de aanneming van de benoeming? De heer Goudsmit. Ik acht mij vereerd met de opdracht en wil gaarne mijne geringe krachten wijden aan de instelling zoo even door ons in het leven geroepen. De heer De Laat de Kanter. Ik ben bereid de betrekking te aan vaarden. De Voorzitter. -Ik hoop dat de heeren het genoegen zullen mogen smaken de instelling te zien bloeien en alzoo de verwachtingen, die wij van haar hebben, ten volle verwezenlijkt te zien. Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 2