71
XVIII. Idem van J. Van Wijk om eene stoep te leggen.
(Zie Ing. St. n®. 186.)
Wordt zonder stemming toegestaan.
XIX. Rekening van bet Ned. Israëlitisch Armbestuur over 1876.
(Zie Ing. St. n°. 183.)
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
XX. Verdeeling van den Raad in sectien.
Bij loting worden de afdeelingen saamgesteld als volgt:
le afdeelingde heeren De Laat de Kanterwethouder en lid van de
•Commissie van Fabricage, Van der Lithlid van de Commissie van Finan
ciën Juta, Dercksen, Le Poole, Cock, Wilbelmy Damsté en Suringar.
2e afdeeling: de heeren De Fremery, wethouder, Van Hettinga Tromp,
lid van de Commissie van Financiën, Van der Zweep, lid van de Com
missie van Fabricage, EigemanDu llieu, Scheltema, Driessen en Krantz.
3e afdeeling: de heeren Librecht Lezwijn, wethouder, Hartevelt, lid
van de Commissie van Financiën, Van Wensen, lid van de Commissie van
Fabricage, Verster, Van HeukclomGoudsmit, Bijleveld en Van Iterson.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Zitting van Donderdag 6 September 1877.
geopend 's namiddags te drie uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Voordracht betrekkelijk de oprichting van eene inrichting tot opleiding
van 0. I. Ambtenaren. (175 en 182)
2\ Benoeming van een Curatorium voor de bovenvermelde inrichting. (175)
Tegenwoordig: de heeren Le Poole, Suringar, Wilhelmy Damsté, Van
der Zweep, Juta, Goudsmit, Hartevelt, Librecht Lezwijn, De Laat de
Kanter, Van Iterson, Driessen, Van der Lith, Van Heukelom, Dercksen,
Du Rieu, De Fremery, Van Hettinga Tromp en Van den Brandeler,
De heeren Eigeman en Cock gaven kennis verhinderd te zijn de ver
gadering bij te wonen.
De aanteckeningen van het verhandelde in de zitting van Dinsdag
4 September 11., worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat de heer Mr. Cock de benoeming tot lid
van de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen heelt aangenomen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
Adres van het Bestuur van het Departement Leiden der Maatschappij tot
Nut van 't Algemeenom een subsidie voor de Volkszangschool.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te behandelen bij de
gemeente-begrooting.
Aan de orde is:
I. Voordracht betrekkelijk de oprichting van eene inrichting tot opleiding
van O. I. ambtenaren.
(Zie Ing. St. nos. 175 en 182.)
De heer Van Heukelom. Mijnheer de Voorzitter! Ik wil wel zeggen
dat ik niet erg ingenomen ben met deze voordracht. Het komt mij vreemd
voor dat de gemeente Leiden zich zal belasten met het geven van een on
derricht dat louter ten dienste van den Staat ismaar waarin de Staat ech
ter zoo weinig belang schijnt te stellenof waarvan de Staat zoo weinig de
behoefte inziet, dat hij zijne eigen inrichting heeft opgeheven en niet eens de
pogingen, dezerzijds gedaan tot behoud der instellingwil schragen. Waarom
zullen wij dan nu iets doen in het belang van den Staat, als deze zelf dat
belang niet inziet? Ik durl wel zeggen dat ik nooit ben achtergebleven waar
van de burgerij oflers geëischt werden ten behoeve van het onderwijsmaar
daar gold het een onderwijs dat de gemeente aangaat. Doch om nu op te
richten eene school ten dienste van den Staat, terwijl deze zijne school heeft
opgeheven, en dan nog wel eene school, die, naar ik vrees, een weten
schappelijke fabriek zal wezen, daaraan kan ik mijne slem niet geven.
De heer Van deb Lith. Mijnheer de Voorzitter! Het standpuntwaarop
ik sta tegenover deze voordracht van Burg. en Weth., is eenvoudig dit dat
ik mij de vraag voorlpgis de op te richten school in het belang der ge
meente, ja dan neen? Ik laat alle andere punten ter zijde en wil die niet
te berde brengen in deze vergadering, maar mijne vraag is dus alleen deze:
is het voortbestaan van eene inrichting tot opleiding van Indische ambtena
ren hier ter stede in het belang der gemeente ja of neen En dan ver
schil ik hemelsbreed met den vorigen geachten spreker. Het schijnt mij
toch toe dat liet belang van Leiden ten nauwste samenhangt met het voort
bestaan van die inrichting. Waarom? Omdat men, gelijk naar ik meen
reeds vroeger gezegd werd, hier leeft van het onderwijs en wij, om dat
leven in stand te houden, genoodzaakt zijn alles te doen, wat in ons ver
mogen is om het onderwijs te verbeteren. Het onderwijs hier ter stede is
als het ware eene keten met schakels, waarvan geene enkele kan gemist wor
den. Wij toch verkeeren in de gelukkige positie, dat vele Indische familiën
zich hier metterwoon hebben gevestigd om hunne kinderen onderwijs te
doen genieten of wel hunne kinderen hierheen zenden om hunne opleiding
te ontvangen. Waarom Omdat alle takken van onderwijs hier uitstekend
te zamen hangenhet lager onderwijs in de eerste plaatsvoorts de hoogere
burgerschoolhet gymnasium en natuurlijk last not leastde hoogeschool.
Daardoor wordt het verblijf alhier voor Indische familiën zeer preferabel
boven andere plaatsen. Eérie schakel nu zou aan die keten gaan ontbreken
indien de Indische inrichting werd opgeheven. De meeste Indische ouders
toch willen hunne kinderen voor den dienst in Indië opgeleid zien. Wij
behoeven slechts een blik om ons heen te slaan om de waarheid van deze
opmerking te zieD. Hoevelendie zich hier zijn komen vestigen om hunne
kinderen een veelzijdig onderwijs te laten genieten zouden dit niet gedaan
hebben als er geene gelegenheid had bestaan ze tot Indische ambtenaren te
laten opleiden. Als men die schakel voor goed wegneemt, dan vrees ik
ook dat het aantal Indische familiën in Leiden zeer zal verminderen en
bovendien dat de stroom, die ons ben dusver toevoerde, gestadig zal afnemen.
Die vrees is niet eene ijdele vrees. Ze is reeds ten deele bewaarheid. Immers
nu reeds is het waar te nemennu nog slechts het bericht was verspreid
dat de Leidsche inrichting zal worden opgeheven, en wij, bij de onbegrij
pelijke traagheid, waarmede bet hooger onder ijs wordt georganiseerd, met
de gemeente-instelling niet zoo snel voortgang konden maken als wij ge-
wenscht haddendat een aantal Indische familiën de stad gaat verlaten.
Mij dunkt dat het lang niet onverschillig is voor de gemeente of het aantal
harer burgers af- dan toeneemt. En nu voorzie ik dat, als de rijksinstelling
opgeheven zal zijn, zonder dat er eene andere instelling bestaat die haar ver
vangt, dat dan het aantal Indische inwoners zeer zal verminderen, vooral
daarom daar in Amsterdam de gelegenheid zich zal voordoen te krijgen wat
men hier moedwillig zou wegwerpen. Wij zullen door het oprichten van
eene gemeente-instelling die burgers in ons midden behoudenwij zullen
burgers winnen en dus ook winnen bezoekers van de scholen van lager en
middelbaar onderwijs en het gymnasium. Ook de hoogeschool wint er waar
schijnlijk bij. En dat alles voor eene opoffering, die haast geene opoffering
mag heeten. Gaan wij toch na de cijfers die ons zijn medegedeelddan
weten wij dat de sclnol, zooals in de voordracht is omschreven, ons op dit
oogenblik ƒ5000 per jaar zal kosten. Natuurlijk kan met der tijd de school
worden uitgebreidgelijk de heeren in de stukken zullen hebben gelezen.
Tegenover die uitgaaf van 5000 staat nu nog de inkomst der schoolgel
den. Zonder ons tc kunnen meten met Delft, moet ik toch nog opmerken
dat men daar de inrichting haast voor niets heeft gehad. De schoolgelden
zijn in den regel weinig minder geweest dan de traktementen, en dat terwijl
de som der traktementen hooger was dan hier het geval zal zijn. Indien
wij echter slechts zooveel leerlingen krijgen als de rijks-instelling had in
haar slechtste, d. i. minst bezochte jaren, dan reeds wordt die ƒ5000 bijna
voor de helft gedektdaar 20 het minimum van bezoekers is geweest.
Voor eene geringe opoffering nu als deze kunnen wij krijgen en behouden
de Indische familiën en tevens nog eene geldelijke vergoeding bekomen, daar
de schoolgelden van het lager onderwijs door het bezoek van dc kinderen
van Indische ouders worden verhoogd, terwijl eindelijk die Indische familiën
ook in de belastingen medegerekend mogen worden. Daar ik hier alleen
hét oog heb op het gemeentebelang, heb ik gemeend dit te moeten aan
voeren, om aan te toonen dat het geldelijk belang der gemeente het creëeren
van de nieuwe instelling vordert.
De heer Dercksen. Ik heb met eenige aarzeling het woord gevraagd
mijnheer de Voorzitter, daar het mij wel wat moeite zal kosten deze zaak
te bespreken zonder personeel te wordennatuurlijk niet personeel in
dien zin dat eenig lid van den Raad of eenig Leidsch burger een woord
zou moeten aanhooren, dat niet aangenaam zou klinken; maar omdat ik
verplicht zal zijn eene klasse van personen te besprekenin verband met de
geldmiddelen der gemeente. Ik moet dat doen, omdat ik geheel verschil in
zienswijze met den heer Van der Lith omtrent het nut, men versta mij wel
omtrent het nut, dat de gemeente dat is gcmeentefinancie heeft door
het verblijf van de burgers, welke die spreker op het oog had. De heer
Van der Lilh heeft inderdaad vrij wel bewezen dat door eene inrichting voor
Indisch onderwijs meer inwoners binnen Leiden kunnen gelokt worden maar
men vergete niet dat zij zich ook in de onmiddellijke omstreken van Leiden
zouden kunnen vestigen. Althans zouden wij bedreigd worden met hot ver
lies van thans hier gevestigde burgers, meende de heer Van der Lith. Ik
laat daar of dit laatste punt juist is. Indien het juist is dan zou do heer
Van der Lith op het standpunt dat hij hier, ik spreek niet van elders,
inneemt, tc bewijzen hebben dat werkelijk financiëele voordcelen zijn ver
bonden aan het wonen hier ter stede van die burgers. Ik nu heb dit wel
eens betwijfeld. Bij begrootingen en andere gelegenheden achtte ik het
minder gewenscht dit te releveeren maar nu daarop thans juist de klemtoon
wordt gelegd, nu het geldt do oprichting eener instelling, die niet door de
wet is voorgeschreven wenschte ik wel te vragen of het niet waar is dat
bijna al de personen, die van het middelbaar en gymnasiaal onderwijs ge
bruik maken, aan de gemeente redelijk veel geld kosten. En als nu de
slechtste tijd van dc rijksinrichting eens bleek de beste tijd van de nieuwe
instelling te zijn, zou het gevolg daarvan wezen dat ieder bezoeker der
school wedereven als zij die van de inrichtingen van middelbaar en gym
nasiaal onderwijs gebruik maken, der gemeente op geldelijke offers zoude te
staan komen. Ik kan mij zeer goed begrijpen dat men de Indische familiën
waardeert voor het aangenaam verkeer en voor het genoegen daaruit ook
leden van den Raad te ku men trekken; maar ik begrijp nog niet best,
welke voordeelen zij der gemeentekas aanbrengen wanneer zij veel school
gaande kinderen bezitten. Ik geloof toch niet dat hunne bijdragen in de
belastingen betrekkelijk gesproken zullen opwegen tegen de uitgaven
waarop ons de instelling te staan zal komen.
De heer De Laat de Kanteb. De heer Van der Lith heeft de zaak
zelve reeds zoo goed verdedigd dat ik niet zou weten wat er nog aan toe
te voegen. Alleen meen ik het laatste argument van den heer Dercksen
niet onbeantwoord te mogen laten. Die geachte spreker zeide, dat de in
richtingen, waarvoor Indische familiën zich hier vestigen om er voor hunne
kinderen gebruik van te maken der gemeente vrij wat geld kosten en dien
tengevolge die familiën zelve der gemeente duur te staan komen. Ik merk
daartegen op dat bij verschillende wetten der gemeente de verplichting is
opgelegd de door den heer Dercksen bedoelde inrichtingen tot stand te bren
gen en in het leven te houden. Indien die familiën zich hier niet vestig
den zou er niettemin hier eene hoogeie burgerschool moeten zijnen ik
geloof niet dat er dan eene enkele school voor lager onderwijs zou kunnen
gemist worden. Alle kinderen van Indische familiën derhalve, die de inrich
tingen van onderwijs bezoeken dragen bij tot vermindering van de lasten
der gemeente. Bleven zij weg, de lasten zouden dezelfde zijn. Hun school-