plicht geweest nu het voorstel in te dienen, als zijnde het gevolg van eene
richtige administratie. De Commissie van Financiën wijst bij een tweede
punt er op, dat het voorstel gebaseerd is alleen op de kasrekening, en
alle voldoende gegevens mist om de zaak te beoordeelen. Dit is mij niet
recht duidelijk. Is die kasrekening dan zoo onvolkomen P Volgen9 het
oordeel der Commissie, ja! omdat, naar hare meening, daarbij niet in
rekening komen de lasten die er nog verder op de gemeente rusten. Ik
verschil met dit oordeel, want buiten de kasrekening kan men niet met
zoo'n zekerheid verklarenhet eerste halfjaar doet nu reed9 zulke goede
resultaten ziendat onder de zoo gunstige teekenenwaarin wij nu ver-
keeren bij het einde van het dienstjaar de opbrengst der exploitatie verreweg
de som op de begrooting zal overtreden. Aan zulk eene verklaring hecht
ik veel, omdat ik mij niet begrijpen kan, dat bij de beoordeeling van den
stand der kas niet op alles zou gelet zijn. De Commissie van Financien
is bij het derde punt beducht voor de gevolgen der aanneming van het
voorstel. Zij zegt: er is nog zooveel in het verschiet, waardoor aanzienlijke
uitgaven tot uitbreiding en verbetering der gasfabriek zullen gevorderd
worden. Dit bezwaarpunt kan ik onmogelijk eenig recht van bestaan toe
kennen. Maar moeten dan de ƒ20000 meerder winst, waarop vooruitzicht
bestaat, voor die uitgaven ingehouden wordenP Moeten die herstellingskosten
dan uit de beurzen der gasverbruiker9 alleen komen P Moeten zijdie reeds
zoovele jaren door hooge gasprijzen tot enorme winsten hebben bijgedragen
voortgaan om in dat alles te voorzien? Dat ware onbillijk en onrechtvaardig.
Men vergete het toch niet, de gasverbruikers zijn niet bestemd om de
gasfabriek winst te doen behalen. De gasfabriek is opgericht voor de
gemeente niet voor de particulieren. Dezegas wenschende aan te wenden
konden niet anders dan van de gemeentefabriek gas nemenomdat deze
een monopolie was geworden, alle mededinging, en dus ook lagen prijs,
onmogelijk makende. Ën zou men dan ook nu nog kunnen goedvinden
om, terwijl alles pleit voor de verlaging, die niet toe te staan? Is de tijd
daardat er uitbreiding en reparatien op groote schaal noodig zijn dan
acht ik het noodig dat de gemeente Leiden bijspringe, daar zij zoovele
jaren genoten heeft van de voordeelen, die de gasfabriek oplevert. Wan
neer ik toch naga wat door de gasverbruikers is opgebracht, dan kom ik
tot een cijfer van circa 1 raillioen gulden. Daarvan is plus minus 4 ton
gebezigd voor aflossing van kapitalen, opgenomen voor aanbouw en herstel
ling van gebouwen, zoomede vour aankoop van maehineriën enz. De stad
heeft dus circa 6 ton overgehouden (belegd tot eene reserve kan ik niet
zeggen), en gebruikt voor openbare nuttige inrichtingen, die tot sieraad
onzer gemeente strekken, terwijl zij niet weinig hebben medegewerkt om
de lasten der belastingschuldigen te verlichten. Redenen genoeg om aan
te voerendatals er 9prake is van uitbreiding van de gasfabriek, de
gemeente Leiden verplicht is daarin te voorzien. Tot zoover het rapport
van de Commissie van Financien. Wat nu betreft de memorie van den
heer Scheltema, ik kan mij niet nederleggen bij de bedoeling van die
memorie. Er zijn kleine punten, die ik kan toegeven, en over welke ik
bij vorige gelegenheden mijn oordeel heb uitgesproken o. a. over den vorm
van boekhouding, maar vooral in de hoofdzaken moet ik verschillen. Het
oordeel van den heer Scheltema is geheel in strijd met wat door den Raad
na de discussie in 1816 over deze zaak besloten is. Er is immers besloten
dat bij de gasfabriek zullen gehouden worden twee rekeningeneene voor
de exploitatie en eene voor het vernieuwings- en uitbreidingsfonds. En is
er nu iets anders te vragen bij de administratie van eene gemeente-inrich
ting, waarbij de gemeente de kapitaal-reKening houdt? Deze toestand is
wel ongewoon, maar niet vreemd. Is ook vooruit te zien geweest, als
gevolg van eene gemeente-gestie. Dat ongewone maakt haar niet verkeerd
en daardoor verdacht. Alles hangt af van de gemaakte bepalingen en van
deze zijn Commissarissen niet afgegaan. Hiervan heb ik de overtuiging
verkregen, en die bekend gemaakt in eene nota, die verleden jaar door
mij is ingediend bij het rapport der Commissie van Financiën. Ongunstig
was toen de stemming over de administratie der gasfabriek bij de ingezetenen
.door de bemerkingen van den heer Scheltema. Deze, en onzekerheid bij
mij zeiven of die bemerkingen gegrond waren, hebben mij gedreven tot
een nauwkeurig onderzoek. Ik heb mij onledig gehouden om de admini
stratie over al de jaren der exploitatie na te gHanen die te toetsen door
ze over te brengen in den vorm van het Italiaanse!) boekhou ten zoozeer
door den heer Scheltema begeerddoor mij niet versmaad. Ik heb de
beide rekeningen, de kapitaalrekening (bij de gemeente gehouden) en de
rekeningen van de exploitatie en het herstellingsfond9 (te vinden bij de
administratie der gaefabriek), te zamen gevoegd tot ééne rekening, zooals
die gevonden wordt bij eene maatschappelijke inrichting. Het resultaat
van die bemoeiingte zien in die notai9 zoo gunstig voor de geheele
gestie, dat de balans, die ik verkregen heb, de verzekering geeft, dat,
moest in het ergste geval de gasfabriek gesloopt en voor afbraak verkocht
worden, op dien tijd de opbrengst zeer zeker het cijfer van de balans ver
zou overtreffen. Dat cijfer wijst aan tot welk laag punt wij genaderd zijn,
terwijl wij niet moeten vergeten, dat de nagenomen winsten aanwijzen, dat
de kosten voor de gasfabriek reeds twee a driemalen zijn teruggekomen.
Dat cijfer is, naar mijne meening, het juiste waarnaar men de administratie
heeft te beoordeelenterwijl eene taxatie van de gebouwen enz. enz. wel
eene veel hoogere waarde zal aanwijzen, maar niet zoo waar kan zijn,
omdat bij die taxatie veel in aanmerking moet komen. Dat balanscijfer
is voor mij de basis om te kunnen zeggen: «tegen de administratie, naar
voorschriften gehoudenvalt niets te zeggen"en daarom vind ik geen
reden om met de hoofdbezwaren van den heer Scheltema in te stemmen.
Wat den vorm van het boekhouden aangaat, zag ik gaarne eenen beteren,
zooals ik vroeger reeds heb gezegd maar ik ben het wederom niet eens,
dat het Italiaansch boekhouden waarborgt tegen fraude en andere resultaten
oplevert dan tot hiertoe zijn verkregen. Fraudeeren kan men bij dezen
vorm even goed als bij eiken anderen. Van de deugdelijkheid der grondslagen
hangt het af en verder van de bepalingen (geene vaste regelenwant een
ieder zal daarin verschillen), waarnaar die wordt ingericht. Het resultaat
mijner beschouwingen, mijnheer de Voorzitter, is dus dit: dat de memorie
van den heer Scheltema volstrekt geen invloed mag uitoefenen op de niet-
verlaging van den gasprijs.
De heer Van Iterson. De geachte eerste spreker is begonnen met nog
eens zijn leedwezen te betuigen daarover, dat de vergadering in de vorige
zitting besloten heelt de memorie van den heer Scheltema te doen drukken.
Ik heb in die bijeenkomst zeer geijverd voor het doen drukken van de
memorie. Ik verheug mij nu, na géhoord te hebben wat in deze zitting
is gezegdnog meer daarover dan den vorigen keer toen het besluit geno
men werd. De reden dat ik mij nu te meer daarover verheug is deze dat
de heer De Kanter daardoor aanleiding heeft gevonden in deze vergadering
te spreken zooals hij dat gedaan heeft. Was de memorie van den heer
Scheltema niet gedrukt geworden, wij zouden den heer De Kanter nu niet
hebben gehoord en veel hebben gemistwat voor mij en ik geloof ook
voor vele andere ledenvan het allerhoogste helang is. Ik heb er in de
vorige vergadering op gewezen dat de heer Scbeltema telkens en telkens
terugkwam met zijn beweren dat het kapitaal van de stad door tU9schen-
komst van de gasfabriek, onder den onjuisten naam van win9t dier fabriek
werd opgemaakt. Dat beweren heeft de heer Scheltema nooit zoo duidelijk
uilgesproken als in zijn laatste memorie. En al had ik, gelijk toen bij
herhaling en naar ik meen te mogen onderstellen zeer duidelijk door mij
is gezegdgeen reden om dat beweren van den heer Scbeltema aan te ne
menevenmin bestond er toen voor mij een afdoende grond om dat bewe
ren als eene onwaarheid te bestempelen. Want, wat in vroegere stukken
en debatten in den Raad daarover is gezegdheeftbij mij althansgeen
positive overtuiging omtrent dit punt kunnen vestigen. En dat die posi
tive overtuiging ontbrak werd eenigszins daardoor gebillijkt dat de heer
Scheltema, zeer ervaren in financieele zaken, telkens terugkwam met zijn
bewerenzonder dat het tegendeel werd aangetoond* Eindelijk hebben wij
dan nu eene zeer uitvoerige en naar den indruk dien ik er van gekregen
heb, afdoende wederlegging van dat beweren gehoord. Daarvoor zijn wij
mijns inziens den heer De Kanter ten zeerste dank verschuldigd. De weg,
langs welken wij eindelijk daartoe zijn geraakt, is niet de wegdien ik weer
zou willen bewandelen. Ik mag ook niet verzwijgen dat, boe dankbaar ik
ook den heer De Kanter voor zijne rede benik niet zonder leedwezen die
uitvoerige mededeelingen van zijn kant heb hooren komen. Liever bad ik
gezien dat ze van Commissarissen van de gasfabriek waren gekomen. Dan
toch zou ik de overtuiging bebben verkregen dat zij bet niet benedeD zich
rekenen beschuldigingenhoe hard ze hun ook mogen vallenop goede en
deugdelijke gronden te weerleggen en dat zij niet zagen een ongepast blijk
van wantrouwen in ieder verzoek of aansporing om dergelijke beschuldigin
gen te bestrijden. Evenwel bet groote doel, dat mij aandreef om mede
te werken tot het doen drukken der memorie, is bereikt en de uitslag
der discussie over dat stuk tot dusver is, dunkt mij, alleszins bevredigend.
De heer De Kanter heeft op zeer heldere en duidelijke wijze aangetoond
de onjuistheid van het beweren van den heer Scheltema, en tot nu toe is
er niemand gevonden noch vroeger, noch heden die de meening
van den heer Scheltema heeft willen verdedigen. Ik moet het betreuren
dat de heer Scheltema verhinderd is zelf heden hier tegenwoordig te zijn,
en dat vooraldaar nadere beantwoording door dit geacht lid van thans
aangevoerde argumenten niet vruchtdragend meer kan zijnaangezien wij
heden eene beslissing moeten nemen omtrent de gasprijzen. Voor mij is
de zaak thans helder en ik heb geen bezwaar meer in te gaan op het
voorstel, door Commissarissen van de gasfabriek gedaan. Verder zou ik,
en dat wel zonder eenigszins eene beschuldiging van welken aard ook te
willen uitsprekenzonder dat er iets in het spel is wat naar achterdocht
zweemt, nog slechts een paar vragen wenschen te doen aan Commissarissen
van de gasfabriek nopens het door hen gedane voorstel. In de eerste plaats
wensch ik te vragen of zij niet bereid zouden kunnen bevonden worden te
voldoen aan het verzoek van de Commissie van Financiënom eenige mede
deelingen te verstrekken ten aanzien van de uitbreiding die de fabriek zal
moeten erlangen en het geld daarvoor vereischtmet opgaven omtrent den
invloed dien de vermeerdering van kapitaal zal oefenen op de renten door
de fabriek aan de stad uit te keeren, waardoor natuurlijk het cijfer der
winst zal worden verlaagd. In de tweede plaats, of niet de prijs dien de
cokes bij publieken verkoop opbrengen van belangrijken invloed moet geacht
worden op het saldo der winstberekening aan het einde van het jaar. Het
ver-lag, dat wij dezer dagen hebben ontvangen, wijst aan dat een winst van
f 33000 uit de cokes wordt verkregen. En nu is mijne vraag deze: valt
op dergelijke opbrengst van de cokes bij voortduring, met eenige waarschijn
lijkheid te rekenen? Ik kan, mijnheer de Voorzitter, om redenen, die u
bekend zijn, voorloopig niet meer omtrent dit punt aanvoeren. Gaarne
zou ik zien dat Commissarissen hieromtrent mededeelingen wilden verstrekken.
De heer De Fremery. Mijnheer de Voorzitter! ik ben zeer zeker be
reid de inlichtingen, die nu zijn gevraagd, te geven. Dat Commissarissen
niet reeds vroeger zijn getreden in eene weerlegging van de memorie van
den heer Scheltema, vindt zijn grond in hunne overtuiging dat de daarin
behandelde zaak was afgehandeld, gelijk ik vroeger reeds heb gezegd. Door
de eindstemming toch over de jongste verordening betreffende bet beheer
en bestuur der stedelijke gasfabriek en door de goedkeuring van de laatst
gesloten tekening heeft de Raad op ondubbelzinnige wijze erkend dat de
boekhouding juist is en de cijfers waarheid bevatten. De inlichtingen, die
de heer Van Iterson wenscht te ontvangenzullen natuurlijk inkomen voordat
wij kunnen overgaan tot de verbetering en uitbreiding die on9 voor de fa
briek wenschelijk en noodig voorkomen. Daarvoor zullen wij bepaald kapi
taal noodig bebben. De Commissie van Financiën heeft echter, hoezeer zij
goedkeurt dat de Raad door ons is voorgelicht omtrent den stand der za
ken. bezwaar om nu reeds eene beslissing te nemen over ons voorstel tot
verlaging van den gasprijsomdat zij meent dat er in de toekomst nog zoo
vele uitgaven te doen zijn. Wat dus voor een particulier fabrikant of han
delaar als een hoogst gewenschte zaak wordt aangemerkt, als hij namelijk
meer kapitaal in zijne nijverheidsonderneming kan gebruiken, acht de Com
missie juist een bezwaar t. a. van de gemeentelijke gasfabriek. Ik kan mij
dit niet goed voorstellen. Na al het kapitaal dat de gemeente aan de gas
fabriek heeft toevertrouwd en dat zoo ruime winsten heeft afgeworpenblijf
ik overtuigd dat verschaffing van nieuw kapitaal weder gelijke voordeelen zal
aanbrengen. Hoe meer uitbreiding de fabriek verkrijgt, hoe meer voordeel
zij zal opleveren èn voor de gemeente èn voor de gasverbruikers. De ge
schiedenis toch heeft geleerd dat bij elke prijsverlaging van bet gas na
enkele jaren meer aan de gemeente is kunnen worden uitgekeerd. Er is
geen enkele reden om te onderstellen dat voor het vervolg de uitkomst
anders zal zijn dan vroeger. Het is dus zeer waarschijnlijk dat bij eene
prijsverlaging, als nu door ons is voorgesteld, de gemeente over drie, vier
of vijf jaren wellicht nog meer zal ontvangen dan het geval zou zijn wan
neer tot eene mindere prijsverlaging werd besloten. De belangen èn van de
gemeente èn van den gasverbruiker pleiten dus voor aanneming van het
voorstel van Commissarissen. Dat de prijs van de cokes ontegenzeggelijk
van grooten invloed is op de uitkomsten van de fabriek, is zeer zeker waar,
en dat de cokes de meeste winst opleverenis ook zeker. Als men het
verslag vau Commissarissen over den verkoop van de cokes inzietdan