58
BATEN.
Fittingrekemng 1875.
Blijft nog in le vorderenf 973.86s
Fillingrekening 1876.
Nog in le vorderen4973.03
Inventaris op 31 December 1876«12757.18
Nog in Ie vorderen voor geleverd gas22046.645
Inventaris op ultimo December 1876 476.00
Nog in te vorderen voor verkochte cokes702 83'
Inventaris op ultimo December 1876 4950.00
Koolleer.
inventaris op ultimo December 1876 74.25
Ammonia water.
Nog in te vorderen voor verkocht ammonia-water 37.50
Diversen (afgew. kalk, puin, oud ijzer enz.)
Nog in le vorderen voor verkochte diversen16.95
Steenkolen.
Inventaris op ultimo December 1876 24843 13
Hars.
Inventaris op ultimo December 1876 231.63
ffl alerialcn.
Inventaris op ultimo December 18769990.29
Verschillende benoudigdheden.
Inventaris op ultimo December 1876 403.15
Kassa.
Voor bet saldo in kas22096 46»
Totaal balen f 104572.92
LASTEN.
Fittingrekening.
Nog te betalen 1467.54
Verschillende benoodigdheden.
Nog verschuldigd403 54
Winst- en verliesrekening.
Uit te keeren aan de gemeente Leiden55523.81
directeur en beambten2203.65
Totaal lasten f 59663 54
Totaal baten f 104572 92
lasten 5%'63.54
Verschil f 44909 38
Zooals ik vroeger aantoonde bedroeg het bedrijf kapitaal
Gas.
Cokes.
Op ultimo December 1875 14.M09.38
Bij Raadsbesluit van 22 Mei 1876 werd het verhoogd met 30000.00
Zoodat het thans bedraagt44909 38
geheel overeenstemmende met het zooeven gevonden verschil tusschen de
baten en lasten op ultimo December 1876.
Ik geloof, mijnheer de Voorzitter! dat ik hiermede op afdoende wijze
bewezen heb dat werkelijk nooit eenig kapitaal verscholen heeft gezeten in
de uitgekeerde winst. Wanneer 20 jaren geleden eene fout ware begaan
en bij vergissing f 100 kxpitaal als winst ware uitgekeerd, dan zou nu"nog
die 100 aan het bed rijf kapitaal ontbreken. Daar dit nu het geval niet
is, kan men zeker zijn, dat nooit meer uitgekeerd is dan behoorde.
Nog heeft de heer Scheltetua aanmerking gemaakt tegen het bedrag dat gere
serveerd wordt voor het vernieuwings- en uitbreidingsfonds. Dat fonds bestaat
volgens den heer Scheltema niet, het mist alle vereischten van een fonds,
het heeft een tekort en het is noch een vernieuwings- noch een uitbrei
dingsfonds. De ondervinding kan ook hier weer doen zien wat er van die
beweringen aan is. Aanvankelijk werd, gelijk bekend is, 2 pCt. van het
oorspronkelijk kapitaal bestemd voor het vernieuwings- en uithreidingsfonds
later 4 pCt.tegenwoordig 6 pCt. Dat is geheel onvoldoende, volgens
den heer Scheltema. Ik ben ook hier weer aan de moeitedie ons geacht
medelid, de heer Eigeman, zich gegeven heeft, verschuldigd, dat ik in
staat ben op eenvoudige wijze die bewering van den heer Scheltema te niet
te doen. De heer Eigeman heeft ons in zijne vroeger aangehaalde nota
aangetoond dat tot ultimo 1875 op de rekening van het herstellingsfond9
was gebracht de som van f 330.3Z9.55 j er was toen nog een kas van
f 2894.371dus is in het geheel in een tijdvak van 27 jaren, van 1849
tot 1 875 eene som van f 327,435.l7y aan vernieuwingen en uitbreidingen
besteed. Mijnheer de Voorzitter! Dit geeft eene gemiddelde jaarlijksche
uitgave van f 12,127.23. Er wordt tegenwoordig voor dat doe! gereserveerd
6 pCt. van het oorspronkelijk kapitaal of f 13,984.73 per jaar. Alzoo
meer dan uit eene ondervinding van 27 jaren gebleken is gemiddeld noodig
te zijn f 1857.50. Eene memorie als van den heer Scheltema mag mis
schien op een onnadenkend publiek of op personen die niet in de gelegen
heid zijn de juistheid en volledigheid der beweringen te onderzoeken eenigen
indruk maken, wanneer men de middelen heeft en zich de moeite getroost
om in de zaak door te dringen, ziet men wat er van die beweringen over
blijft. Ik heb mij verplicht geacht in eenigszins uitvoerige beschouwingen
te treden, omdat in de vorige vergadering besloten werd het thans weder
aanhangig gemaakt voorstel tot verlaging der gasprijzen niette behandelen,
voor dat gebleken was in hoeverre de apodictische beweringen van den heer
Scheltema aangaande die verkeerde uitkeering der winst behoorden te worden
aangenomendan wel of de door de Commissarissen der gasfabriek overge
legde rekeningen ons volle vertrouwen verdienden, wat de juistheid der cijfers
betreft. Indien mijne poging niet geheel mislukt is, hoop ik den indruk
te hebben gegeven dat men, wat het eindresultaat der rekening betreft,
als volkomen juist kan aannemen wat ons door de Commissarissen der
gasfabriek is medegedeeld.
De beer Eigeman. Mijnheer de Voorzitter. Ik wil u vragenwat
thans behandeld wordt: de voordracht van Commissarissen der gasfabriek,
betreffende de verlaging van den gasprijs, of de memorie van den heer
Scheltema?
De Voorzitter. De voordracht van Commissarissen der gasfabriek.
De heer Eigeman. Ik doe die vraag, omdat ik mij dan onthouden zal
van eene beoordeeling der memorie van den heer Scheltema, en mij alleen
bepalen zal tot de voordracht op de agenda voor deze vergadering aan
gegeven.
De Voorzitter. Het komt mij voor dat bet voorstel van den heer
Scheltema op dit oogenblik niets heeft te maken met het voorstel van
Commissarissen der gasfabriek en dat het wenschelijk is dat alsnu zal
worden uitgemaakt of de gasverbruikers ontheven zullen worden met 2 ets.
per kub. meter.
De heer Eigeman. Dus is het uw idéé om de memorie van den heer
Scheltema te laten rusten?
De Voorzitter. Die memorie is gedrukt en kan daarbij behandeld
worden. Ik meende dat uwe bedoeling wu9 het thans ingediende voorstel
van den heer Scheltema.
De heer De Laat de Kanter. Mag ik de aandacht van den heer
Eigeman vestigen op hetgeen ik zoo even ten slotte gezegd heb? Men
heeft in de vorige vergadering voornamelijk besloten het voorstel tot ver
mindering van den gasprijs niet te behandelen omdat de memorie van den
heer Scheltema zulke belangrijke gegevens inhield die daarop van invloed
zouden kunnen zijn. Ik had mij ten taak gesteld, nn het voorstel tot
verlaging der gasprijzen weder aan de orde gesteld is, aan te toonen dat
die invloed niet bestaat, en moest daartoe natuurlijk in eene eenigszins
uitvoerige wederlegging dier memorie treden.
De heer Cock. Ik wenschte slechts even het woord naar aanleiding van
de rede, door den geaehten Wethouder van Fabricage, den heer De Kanter,
zooeven gehouden, en wel eenvoudig met het oog op een paar woorden in
die rede tot mij gericht. Het spreekt vanzelf dat ik die rede en haren
inhoud niet zal weêrleggen. De zaak ligt voor de hand. Die rede bestaat
voor de eene helft in eene beschuldiging tegen den heer Scheltema per
soonlijk gericht, over zijne handelwijze als lid van den Raad, zijn weg
blijven bij de behandeling van de rekening, en voor de andere, en wel de
grootste helft, in eene weerlegging van de memorie door dat geachte lid
ingediend. Beide punten liggen niet op mijn weg om er in te treden
het eerste punt, waar de heer De Kanter tegen den heer Scheltema per
soonlijk spreekt, zal dat lid wel behoorlijk weten te beantwoorden. Zeer
zeker zou ik tegen die soort van akte van beschuldiging ook wel het een
en ander kunnen aanvoeren, maar dit ligt, zooals ik reeds zeide, niet op
mijnen wegnog minder omdat onze gemeentewet geene dergelijke accusa*
leurs publics kent. Zij kent evenmin censeurs publics; zij kent den Voor
zitter van den Kaad die de leden, voor zoover dit voor de goede orde in
de vergaderingen noodig is, aan hunne verplichtingen herinnert. En wat
het tweede gedeelte van die rede betreft, houd ik mij eveneens overtuigd,
dat de gronden, die de heer De Kanter voor zijn beweren aanvoerdedoor
den heer Scheltema zelf' behoorlijk zullen worden weêrlegd. Maar de heer
De Kanter heeft ook mij even aangeroerd en de beleefdheid eisoht hem
hierop te antwoorden. Hij herinnerde de woorden, die ik in de vorige
vergadering heb gesproken, toen ik, ter gelegenheid dat men weigerde de
memorie van den heer Scheltema te laten drukken, de vraag stelde: of
het inderdaad wel aangaat eene memorieafkomstig van een geacht lid van
den Kaad van een lid dat zelfs door zijne tegenstanders wordt gewaardeerd
om zijne kennis en ijver in zaken van gemeente-financien of het wel aan
gaat een dergelijk stuk aan het licht der publiciteit te onttrekken en totale
openbaarmaking zoodoende te verhinderen. De heer De Kanter haalde deze
mijne woorden aan en voegde er bijdat hij het anders geheel met mij
eens zoude zijndoch in casu niet. Welke reden heeft hij dan om voor
dit geval eene uitzondering te maken? Heb ik hem wel begrepen, dan
ligt die reden hoofdzakelijk daarin, dat volgens hem de memorie vari den
heer Scheltema zoude behelzen eene veroordeeling of liever eene beschul
digingdoor één lid gericht tegen den ganschen Raad of minstens tegen
het Dagelijksch Bestuur en, zoo dit niet, dan althans gericht tegen de
Commissie voor de gasfabriek en tegen de Commissie van Financiën. Ik
ontken dit ten sterkste. Maar aangenomen de waarheid van dat beweren,
dan moet ik zeggendat het mijns inziens eene reden te meer zoude zijn
om de memorie te publiceeren. Wie toch zal moeten beslissen tusschen den
geheelen Raad en dat ééne lid? Wie is daartoe anders geroepen dan het
publiek, de kiezers die ons benoemen P Indien derhalve het beweren van
den heer De Kanter waar is ik geloof dit echter niet dan is dit
voor mij een dubbele reden om de gulden publiciteit in te roepen.
De heer Eigeman. Bij deze gelegenheid, dat wij weêr te spreken hebben
over den gasprijs, zal ik niet voor de zooveelste maal mij begeven in bé-
schouwingen over de ware noteering der prijzen voor het gas, die, naar
mijne meeningdoor de gemeente moet gesteld worden. Mijn gevoelen is
genoeg bekend, zoodat ik mij bepalen zal tot de voordracht van beeren
Commissarissen der gasfabriekwaarbij zij voorstellen den prijs te verlagen.
Van dat voorstel heb ik met genoegen kennis genomen terwijl het mij
aangenaam was te lezen dat Burg. en Weth. het volkomen ondersteunen.
Kan ik niet verkrijgen wat ik, volgens de gemeentewet, verlangen mag, ik
neem toch gretig aan, wat aangeboden wordt, want het is een bewijs van
welwillendheid om mede te werken tot het zooveel mogelijk in acht nemen
der billijkheid tegenover hen, die gasverbruikers zijn. De grondenwaarop
Commissarissen liet voorstel dpenzijn alleszins juist, zoodat er bij mij
geene de minste reden bestaat om te twijfelen aan het gunstige resultaat.
Verlaging van den prijs der grondstoffen en vermeerderd debiet zijn waarlijk
gunstige teekenen om op te kunnen rekenen, te meer daar over den prijs
der koleuais gewoonlijk, contract is gemaakt, en voor het debiet genoeg
waarborg door de deelneming is. De wetenschap, door Commissarissen ver
kregen in de eerste helft van het dienstjaar, geeft aan hen het volste recht
om te doen wat men in gewone maatschappelijke inrichtingen doen moet,
zich schikken naar de omstandigheden van den dag. De Commissie van
Financiën daarentegen heeft omtrent de verlaging een geheel ander denk
beeld. Zij meent den Raad te moeten aanraden, het voorstel niet aan
te nemen. Drie bezwaarpunten heeft zij aangevoerd. Bij het eerste punt
wijst de Commissie op de ontijdigheid van het voorstel, vermits dit wordt
gedaan midden in het jaar, in plaats van 11a afloop van het jaar. Ik kan
die ontijdigheid niet inzien. Het tijdstip waarop het voorstel gedaan is
wordt gerechtvaardigd, doordien men afhankelijk is van hetgeen in zaken
plaats vindten waarnaar iedereen zich moet regelen om te kunnen be
sluitenhetzij tot verlaging, hetzij tot verhooging van den prijs van het
fabrikaat. Eene zaak als de gasfabriek, die zulke enorme winsten afwerpt,
mag zeker nietten prejudice van de afnemersmeer aan de gemeente
opbrengendan waarop gerekend is. Indien dan ooknaar het oordeel
van Commissarissen eene verhooging op dit oogenblik had moeten worden
voorgesteld, zouden zij, rn. i.volkomen in hun recht geweest zijn alle
andere quaestiën nu daargelaten thans met een daartoe strekkend voorstel
bij den Raad te komen. Maar evenzeer zijn zij, naar mijne meening, ver-