89 N°. ÏOÏ. Leiden, 18 Jnni 1877. Onder verwijzing naar de beslissing door uwe vergadering in de zitting van 1 Maart jl. genomen op het verzoek van VV. F. Van der Heyden tot uitkeering van de verhooggelden in zake den verkoop van grond aan den Vestival bij de Kaiserstraathebben wij de eer u mede te deelen dat in de voorwaarden van dien verkoop was bepaald dat de trek- en verhooggelden niet worden uitgekeerd in geval het perceel niet wordt gegund. Vermits zooals bekend is geene gunning heeft plaats gehad, zal derhalve op het nevensgaand verzoek van J. Van der Kamp en A. VV. Van den Akker mede afwijzend moeten worden beschikt, hoedanige beschikking wij de vrijheid nemen u bij deze in overweging te geven. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied en hoogachting te kennen Jac. Van der Kamp, wonende te Leiden en A. W. Van den Akker, wonende te Oegst- geest, dat zij gezien hebben in de vergadering van uwen Raad dat aan den voorloopigen kooper van het stuk bouwgrond tusschen de Kaiserstraat en den Vliet alhier eene som van vijfhonderd gulden voor winstderving zoude worden uitbetaald. Echter dat het naar hunne bescheiden meening voorkomt dat omtrent winstderving alleen persoonlijk wordt of is gehandeld, daar in de verkoop voorwaarden was bepaald, dat aan den hoogsten bieder Vijfentwintig gulden en voor iedere verhooging 1/5zoodat in bod gebracht op acht honderd gulden en verhoogd met tweehonderd gulden de adressanten een aanspraak maken op de somma van vijfenzestig gulden, terwijl de adressanten niet veronderstellen als dat de Raad niet zal verlangen dat er opofferingen geschieden ten bate en ten belange van den verkooper en de uitgeloofde trekpenningen daarvoor niet uit te betalen. Hopende tevens dat uwe Raad aan de verlangen van onderteekeoden adres santen te voldoen. Hetwelk doende, Leiden, 28 Mei 1877. Jao. Van der Kamp. A. W. Van den Akkeb. N°. 108. Leiden, 22 Juni 1877. Wij hebben de eer uwe vergadering mede te deelen dat, blijkens bekomen inlichtingen, de opmetinger. van het trekpad en de bermen tusschen Haarlem en Leiden vermoedelijk eerlang zullen zijn afgeloopen, waarna tot de splitsing van de burgerrechtelijke eigendommen van den Haarlemmer trekweg zal kunnen wor den overgegaan en tevens eene beslissing zal kunnen worden genomen aan gaande het gebruik van de gronden aan nu wijlen D. Ciggaar bij beschikking van 12 November 1849 toegestaan. Inmiddels stellen wij uwe vergadering voor om de bij besluit van 5 October jl. aan J. Ciggaar verleende vergunning tot tolheffing aan de Post- brug onder de bestaande voorwaarden te verlengen tot 1 October a. s. De pachtsom bedraagt krachtens het aangehaald raadsbesluit, thans/100 per jaar. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 22 Juni 1877. Wij kunnen ons vereenigen met nevensgaand voorstel van Burg. en Weth. betrekkelijk de tolheffing aan de Postbrug. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 109. Leiden, 22 Juni 1877. Ons refereerende aan nevensgaand voorstel van Commissarissen van de Gasfabriekgeven wij uwe vergadering in overweging te besluiten 1°. tot aankoop ten behoeve van de stedelijke Gasfabriek van de in het voorstel bedoelde twee woningen aan de Langegracht, wijk 5 n#. 100 en 102; 2®. tot aanvulling van het herstellings- en vernieuwingsfonds met 5200, uitmakende de koopsom van de sub 1® vermeide woningen met inbegrip van de kosten, te vinden door verkoop van inschrijving op het grooiboek en onder bepaling dat daarvan jaarlijks 5 pCt. door de Gasfabriek aan de ge meente zal worden uitgekeerd; 8°. tot vaststelling van een suppletoiren staat van begrootingdienst 1877, strekkende tot verhooging van die begrooting, in ontvangst en uitgaaf met ƒ5200, als in ontvangst door verhooging van hoofdstuk V, art. 6, volgn. 50, verkoop van inschrijving op het grootboek, met gezegd bedrag en door toevoeging van een nieuw artikel aan hoofdstuk III der uitgaven: art. 7 volgn. 104 a ƒ5200, aanvulling van het herstellings- en vernieuwingsfonds der stedelijke Gasfabriek, welke staat hierbij wordt aangeboden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 20 Juni 1877. Commissarissen der stedelijke Gasfabriek hebben de eer uwe vergadering voor te stellen te besluiten tot den aankoop van twee woningenstaande en gelegen aan de Langegracht, wijk 5 n®. 100 en 102 alhier, en de daartoe benoodigde gelden, zijnde met inbegrip der kosten ƒ5200,00, toe te staan en te verstrekken ten behoeve van het herstellings-en vernieuwings fonds, waarop de aankoop moet worden verantwoord, onder de gewone be paling dat daarvan jaarlijks vijf procent door de Gasfabriek aan de ge meente zal worden uitgekeerd. Deze aankoop wordt door Commissarissen dringend aanbevolen, ten einde bij tijds nu de gelegenheid zich voordoet, te voorzien in de behoeften aan terrein voor de fabriekhetwelk onder de tegenwoordige omstandigheden het meest gunstig aan de zijde der Langegracht is te vinden. Commissarissen voornoemd De Fbemery. P. Du Rieu. Aan den Gemeenteraad van Leiden. J. I. Van Wensen. Ino. stukken 1877. Leiden, 22 Juni 1877. Wij hebben geene bedenkingen tegen het voorstel van Commissarissen der Gasfabriek eu Burgemeester en Wethouders betrekkelijk den aankoop van twee huisjes ten behoeve van de uitbreiding der Gasfabriek en geven uwe vergadering derhalve in overweging om dienovereenkomstig te besluiten. Wij behouden onsevenwel voor, om bij de behandeling van de begrooting yoor 1878 nader de vraag ter sprake te brengen in boeverre het wenschelijk is in het besluit krachtens welk jaarlijks slechts een bedrag van ƒ5000 uit het overschot van de exploitatie der fabriek voor belegging wordt aangewezen, wijziging te brengen, waarvoor gereede aanleiding schijnt te bestaan, nu het kapitaal door de gemeente aan de Gasfabriek verstrekt, in de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N®. 1IO. Leiden, 18 Juni 1877. Hoe gaarne wij ook de bijzondere verdiensten van den onlangs eervol ontslagen rector van het Gymnasium op de door den heer Goudsmit en Burg. en Wetb. voorgestelde wijze zouden wenschen te erkennen en tvaar- deerenzoo kunnen wij echter geen vrijheid vinden onze medewerking te verleenen aan het thans aanbangig voorstel. Gelijk Burg. en Weth. onlangs in hun rapport op de aanvrage om ont» slag, onzes inziens, zeer juist te kennen gaven, is de verordening op de pensioenen indertijd vastgesteldook om te voorzien in gevallen als de on- derwerpelijke en wij zien inderdaad geen termen om zich thans niet aan die verordening te houden. Wel geven Burg. en Weth. nu in overweging om twee derden als pen sioen en een derde als toelage te verleenenten einde geen hooger pensioen te geven dan de verordening toelaat, doch het valt in het oog dat hierdoor de verordeningwel wat den vormmaar niet wat de daad betreftwordt nageleefd en dat dit zelfde middel altijd zal kunnen worden aangewend in gevallen als de onderwerpelijke, waardoor de vastheid in het pensioneeren, die juist door de verordening beoogd wordt, groot gevaar loopt. En dit zou, naar ons inzien zeer zijn te betreuren, waar de Raad de verordening heeft vastgestelden zich dus niet op het standpunt van den heer Goudsmit kan plaatsendie de vaststelling eener verordeding op het pensioneeren ia beginsel afkeurt. Mocht uwe vergadering in dit geval met Burg. en Weth. medegaandan zal de toepassing van dit middel in bet vervolg steeds moeten worden ingeroepenwanneer men om de een of andere reden een gemeente ambtenaar een grooter pensioen wil toekennen dan de verordening toelaat, waarbij willekeur niet zal kunnen worden vermeden. Bovendien vermeenen wij dat die bepalingen van de verordening in gee nerlei opzicht eenigermate onbillijk kunnen worden geachtintegendeel wordt daarin op de meest roijale wijze voor de toekomst der ambtenaren bij even tueel ontslag uit den dienst zorg gedragen tegenover eene uiterst geringe bijdrage hunnerzijds, vooral gering wanneer daarbij de bepalingen van de rijkspensioenwet in aanmerking worden genomen. Ten slotte rijst de vraag of het inderdaad wel aangaat de jaarlijksche gemeentelijke uitgaven wederom met een betrekkelijk aanzienlijk bedrag te verboogenterwijl de noodzakelijke uitgaven telken jare stijgenten gevolge van de steeds vermeerderende behoeften van den dienst en menigwerf aan eene wenschelijke en nuttige verbetering alleen om financieele redenen geen gevolg kan worden gegeven. Wij mogen die vraag niet bevestigend beantwoordenen achten ons dan ook verplicht tot niet-goedkeuring van het onderwerpelijk voorstel te advi- seerenal zijn wij ten volle overtuigd van de buitengewone verdiensten die aan den titularis moeten worden toegekenden die trouwens algemeen wor den erkend. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. Hl- Leiden, 8 Juni 1877. Wij kunnen ons bezwaarlijk vereenigen met het door Burgemeester en Wethouders ondersteund voorstel van Commissarissen der Gasfabriek strekkende om den prijs van het gas met 2 ets. per kubiek meter te verlagen en vast te stellen op 8 ets., in te gaan met 1 Julie, k. Het voorstel is gegrond op de overweging dat wegens de daling van den prijs der grondstoffen en de aanzien lijke vermeerdering van het verbruikbij behoud van den tegenwoordigen gasprijs, bet batig saldo over den dienst van dit jaar ongeveer ƒ76000 zal bedragen, terwijl zulks bij verlaging van den prijs tot 8 ets. niet minder zal wezen dan het ten vorigen jare verkregen bedrag. Wij stellen het ten zeerste op prijs dat Commissarissen uwe vergadering hebben in kennis gesteld van de omstandigheden die invloed moeten hebben op den produc tieprijs van het gas, doch betwijfelen ten sterkste of die omstandigheden de voorgestelde prijsverlaging midden in het dienstjaar kunnen rechtvaardigen. Het geldt hier toch een ingrijpenden maatregel op financieel gebied en daartoe mag, onzes inziens, niet dan na rijp beraad en met volledige kennis van zaken worden overgegaan. Naar on9 inzicht mist het voorstel voldoende gegevens om de zaak te beoordeelenaangezien het alleen steunt op de kasrekening der exploitatie én daarin niet in aanmerking worden genomen de lasten die buiten die administra tie ter zake van de gasfabriek op de gemeente rusten. Bovendien lette men op de aanzienlijke uitgaven die, naar wij hebben vernomeneerlang ten behoeve van de gasfabriek zullen moeten geschieden, waarvan wel uit den aard der zaak in het onderwerpelijk rapport geen melding wordt gemaakt, maar waaromtrent toch eenige meerdere bekendheid hoog noodig isalvorens de prijs van het gas met een zoo aanzienlijk bedrag wordt verlaagd, niettegen staande deze eerst onlangs met 1 Januari 1876 van 12{ tot 10 centen per kubiek meter is teruggebracht. Immers mochten inderdaad eerlang aanzien lijke sommen van de gemeente worden gevorderd in het belang van de gasverbruikers, dan zoude vermoedelijk spoedig wederom tot eene verhooging van den gasprijs moeten worden overgegaan en aan zoodanige verhooging die nimmer door de gasverbruikers met bijzondere ingenomenheid wordt begroet, zijn ontegenzeggelijk ernstige bezwaren verbonden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 10