f 39 Zitting van Donderdag 31 Del IS? 7, geopend, 's namiddags te twee uren. Voorzitters de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen: 1*. Verzoek van J. H. De Haan, ter bekoming van concessie voor den aan leg en exploitatie van een paardenspoorweg. (79) 2". Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving, dienst 1876, van het R. K. Armbestuur. (83) 3». Idem van het R. K Wees- en Oudeliedenhuis. (84) 4°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting der dienstdoende schut terij voor 1876. (87) 5'. Verzoek van D'. W. H. D. Suringar, om ontslag als Rector van het Gymnasium. (86) 6». Idem van H. Vergunst, om restitutie van gelden uit de gemeentekas. (85) 7». Rekening van de Stedelijke Gasfabriek over 1876. (81) Tegenwoordig de heeren Verster, Dercksen, Ëigeman, Wilhelmy Damsté Le Poole, Van der Zweep, Goudsmit, Hartevelt, De Laat de Kanter, Van Wensen, Krantz, Van der LithDu Rieu, De Fremery, Lihreeht Lezwijn, Cock, JutaVan Iterson en Van den Brandeler. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Dinsdag 22 Mei worden gelezen en goedgekeurd. Door den Voorzitter worden overgelegd: 1®. Adres van J. Van der Kamp en A. W. Van den Akker, om uitbe taling van de trek- en verhooggelden wegens den verkoop van grond aan den Vestwal bij de Kaiserstraat. 2°. Adres van J. H. Van den Wormom ontheffing van plaatselijke directe belasting, dienst 1877. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. 3°. Voordracht van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën tot wijziging van de plaatselijke directe belasting. Deze zal worden gedrukt en aan de leden toegezonden. 4®. Adres van P. Van Bleiswijk Ris en andere ouders of voogden van leerlingen van het gymnasium en de hoogere burgerschoolverzoekende dat een uur 's weeks op elke klasse worde beschikbaar gesteld voor het gods dienst-onderwijs. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Vereenigde Commissie van toezicht. 5®. Voorstel van Commissarissen der Gasfabriek, tot wijziging van art. 12 van het Reglement omtrent het gebruik van gas door particulieren. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. De Voorzitter deelt nog mede de ontvangst eener circulaire van de Nederl. Vereeniging tot afschaffing van sterken drankten geleide van een exemplaar van de gewijzigde statuten. Deze stukken zullen ter inzage van de leden in de leeskamer worden nedergelegd. Aan de orde is: I. Verzoek van J. H. De Haanter bekoming van concessie voor den eanleg en exploitatie van een paardenspoorweg. (Zie Ing. St. n°. 79.) De Voorzitter. Ik zal de leden in de gelegenheid stellen algemeene beschouwingen te voerenwanneer dit verlangd mocht worden. De heer Du Rieu. Mijnbeer de Voorzitter! Ik moet zeggen dat ik met het voorstel om aan adressant concessie te geven voor den aanleg van paar denspoorwegen niet bijzonder ben ingenomen. Ik vind de straten hier, waar het tracé zou loopenop vele plaatsen zoo smal dat ik vrees dat er allerlei ongelukken zullen gebeuren en dat is de voornaamste reden waarom ik mijne stem aan deze concessie niet kan geven. De heer Ver9Ter. Ik wil gaarne verklaren dat ik mij geheel schaar aan de zijde van den heer Du Rieuen dat ook ik niet voor deze zaak gestemd ben. Ik laat in het midden of in deze stad bet aanleggen van een paarden spoorweg van urgënt belang is. Ik geloof niet dat het verkeer in deze ge meente van dien aard is dat dit middel van vervoer absoluut noodzakelijk moet worden geacht. Doch dit eens aannemende, dan nog zoude ik bezwaar hebben tegen de geprojecteerde lijnen. Ik beb daarbij vooral het oog op de Hoogewoerd en op de Haarlemmerstraatdiehoewel hoofdstratenop enkele punten zóó smal zijn, dat ik vrees dat daardoor, vooral op de markt dagen groot ongerief voor het verkeer zal ontstaan. Bij bet verieenen der concessie zoude ik het raadzaam achten dat met groote omzichtigheid werd te werk gegaan. Men heeft toch meermalen geziendat dergelijke onder nemingen met grooten ophef werden aangelegdzonder eenig resultaat. Ik behoef slechts te wijzen op het paardenspoor tusschen Haarlem en Amster dam, waar de rails liggen zonder ooit gebruikt te zijn. Intusschen leveren die rails thans voor particulieren groot bezwaar, en ik zoude er niet gaarne toe medewerken dat, wellicht later, hier ter stede diezelfde toestand gebo ren werd, vooral omdat ik de noodzakelijkheid der daarstelling zeer betwij fel. Zonder nadere inlichtingen zal ook ikeven als de heer Du Rieutege:i stemmen. De Voorzitter. Ik kan niet geheel deelen het bezwaar van den achten spreker, als zoude het tracé in de groote straten minder geluk gekozen zijn, omdat het op marktdagen daar zeer druk is. Ik geloof cat dit groote verkeer op andere plaatsen der stad niet minder is. Alleen ou dit bezwaar m. i. van toepassing kunnen zijn op marktdagen voor wat de beestenmarkt betreft, doch zoo als die tegenwoordig is ingericht, zal dit geen moeilijkheden opleveren. ZimVOVERSLAO 1877. De heer Cock, F,en enkel woord, mijnheer de Voorzitter! Ook ik deel voor een groot gedeelte de bezwaren door de heeren Du Rieu en V erster in het midden gebracht. Ik durf intusschen nog niet zeggendat, die bezwa ren nu reeds bij mij zoo zwaar wegen, dat ik genoodzaakt zoude zijn tegen te stemmen. Wellicht kan de discussie, die ik verwacht, ze gedeeltelijk opheffen. Ik wacht dan ook nader licht van die discussie. Ongetwijfeld is het waar dat de weg, zooals die geprojecteerd is, zal gelegd worden op som mige punten waar zeer nauwe straten zijn. Of het overige gedeelte breed is doet niets af; als een deel der straat nauw is zal dit een groot ongerief opleveren. Ik wijs op de breedte van de Hoogewoerdniet bij de voor malige poort, maar bij voorbeeld in de buurt van Concoidia, waar de pas sage zeer nauw is. Indien de zijlinie nog bovendien wordt aangelegd langs het Kort-Rapenburg, over de Borstelhrug, die reeds niet breed is, door de Paardensteegaan den ingang waarvan nu reeds geen twee rijtuigen elkaar kuunen voorbijgaandan ontstaat uit dat alles zeer zeker eene groote onge riefelijk heid, zoo niet eene geheele stremming, in het verkeer.met andere voer tuigen. Wanneer ik daarbij voeg dat de stationsweg reeds nu ik zal niet vragen waar de oorzaak ligt zoodanig is, dat bij lastig te berijden is, zoodat dikwijls ongelukken gebeuren (hoogstwaarschijnlijk ligt dit aan de constructie), wanneer ik dat alles overweeg en slechts op deze drie punten wijs, dan zijn de ongeriefelijkheden inderdaad niet te ontkennen. Van eene andere zijde zou ik over vele dezer bezwaren kunnen heenstappen, indien ik de overtuiging had, dat hier in eene werkelijke behoefte werd voorzienmet andere woordenindien ik de zekerheid haddat tegenover de vele onge rieflijkheden het feit vast stond, dat door een tramway het groote publiek inderdaad werd gebaat. In dat geval zou ik niet aarzelen als mijn gevoelen uit te sprekendat de belangen van het kleinere publiekdat van de oude vervoermiddelen gebruik maakt, voor die van het grootere, dus van de ge- heele burgerijmoeten wijken. Maar juist die overtuiging staat bij mij niet vast. In eene stad als Amsterdam van den Haag spreek ik niet, omdat het paardenspoor aldaar, het lijntje naar Scbeveningen natuurlijk uitgezon derd, van nog te jongen datum is in eene stad als Amsterdam, zeg ik, is de behoefte vooraf gebleken door het blijven bestaan en bloeien der omnibus ondernemingen. Indien hier zulke antecedenten waren zou dit moed geven. Doch het tegendeel is waar. Jaren geleden reden hier ter stede twee omnibussen naar den treinwelke spoedig hun dienst hebben moeten staken bij gebreke aan reizigers. Thans is er niets van dien aard dan wel licht een vigilantje, hetwelk, naar ik verneem, alleen bij de aankomst der treinen zich aan het station zou bevinden en dan geacht kon worden de rol van omnibus te vervullen. De overtuiging wil er dan ook bij mij maar niet in, dat wij hier met eene wezenlijk bestaande behoefte te doen heb ben, eene behoefte groot genoeg om over de tallooze ongerieflijkheden aan de onderneming verbonden heen te stappen. Ëindelijk heb ik nog een ander bezwaar, een bezwaar van détail, ik erken het, maar dat op mijn stem van invloed kan zijn. In de voorwaarden wordt aan concessionarissen de verplichting opgelegd eene waarborgssom te storten van slechts zes duizend gulden. Hoogstwaarschijnlijk heeft men die som niet hooger gesteld om aan de toekomstige tramway-maatschappij dc zaak niet al te moeilijk te maken. Ik kan dit op zich zelf volkomen beamendoch vraag: is die som voldoende? Stel dat de onderneming, zoo als mij waar schijnlijk voorkomt, blijkt geen levensvatbaarheid te hebben en dus bij ge breke van viabiliteit ook blijken mocht gebrek aan rentabiliteit te hebben terwijl de rails reeds in den grond gelegd zijn. Wat zal dan gebeuren? Datgeen waarop de heer Verster reeds wees, nl. dat de rails ongebruikt zul len blijven liggen. Hetzelfde heeft plaat9 gehad niet alleen op den straatweg van Amsterdam naar Haarlem, maar ook op den Rijswijkschen weg, tus- ecben den dood der vorige maatschappij en de wedergeboorte van de nieuwe. Daar bleven de rails ongebruikt liggen tot groot ongerief voor de overige passagezonder dat iemand er voordeel van had. Hetzelfde zal ook hier gebeuren. Ik heb met genoegen gezien dat art. 14 der concessie in zulk een geval aan den Raad de macht geeft de concessie in te trekken en bij gevolg ook de macht om daarna de rails weg te doen nemen. Maar wat helpt ons in zoodanig geval een waarborg van zes duizend gulden? Stel de maatschappij kan of wil de rails niet wegnemen en de straat weer in behoor lijken staat brengen; dan zullen wij dit immers op eigen kosten moeten doen en dan geloof ikdat het niet noodig is een groot rekenmeester te zijn om te kunnen begrijpen dat voor die som het weder in orde brengen der straten niet kan geschieden. Tot zoover over mijn tweede bezwaar, waaraan men echter zou kunnen te gemoet komen door verhooging der waarborgspenningendoch in dat geval vrees ik dat er stellig van de zaak niets komen zal. Ook zonder eene dergelijke verbooging geloof ik niet aan het in stand komen of blijven dezer onderneming. Ik houd mij overtuigd dat de zaak niet op zal nemen; dat het gevolg daarvan zal zijn dat de maatschappij zich zelf zal ontbinden of door de stad daartoe gedreven zal worden. En dan blijven wij met de rails zitten, even als op den Rijswijk schen weg is gebeurd. Men kan ze er wel laten uithalen en eene gewone nieuwe bestrating daarvoor in de plaats stellenmaar of dat voor f 6000 zal kunnen geschieden is hoogst twijfelachtig, zóo niet onmogelijk. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Alsnu komen in behandeling de voorwaarden, waarop aan Jan Hendrik De Haan te Woerden vergunning wordt verleend, tot het aanleggen en exploi- teeren van paardenspoorwegen te Leiden in de volgende lijnen, aU: a. van de Zijlpoort over de Haven, door de Haarlemmerstraat, over de Beestenmarkt en de Steenstraat tot aan de brug bij het spoorwegstation b. van de brug over de Singelgracht bij het Plantsoen over de Hoogewoerd en de Breêstraat, door hel Noordeinde tot aan de grens dezer gemeente bij de scheisloot c. tot verbinding der beide lijnen aan b langs het Kort-Rapenburg door de Paardensteeg of langs de Hooigracht door de Water- en Bakkersstegen. De heer Van der Zweep. Van het laatste sub c zou ik willen doen vervallen »of langs de Hooigracht door de Water- en Bakkersstegen." Ik geloof dat het van belang iszooals het Dagelijksch Bestuur zegtdat de spoorweg verbonden is met het station. Gaat hij langs de Hooigrachtdan heeft men er niets aan want dan is de geheele bevolking der streek tus schen Watersteeg en Kort-Rapenburg er niet mede gebaat, afgescheiden van de moeielijkheid van den aanleg, dat echter eene zaak is van de concessio-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 1