28
Bij suppletoire staten werd die post verhoogd
1°. krachtens raadsbesluit van 13 Januari 1876, goedgekeurd door de
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij beschikking van 25 Januari daaraan
volgendemet 10270.65s, wegens teruggave van kapitaal der gemeente in de
Bank van Leening;
2°. krachtens raadsbesluit van 1 Mei 1876, goedgekeurd door de Gedeputeerde
Staten, bij beschikking van 9 Mei daaraanvolgende, met 20000evenzeer
wegens teruggave van kapitaal der gemeente in de Bank van Leening
voornoemd.
Verder is op den dienst 1876 eene som van 2122.87s in ontvangst
gebracht wegens verkoop van grond en 100, wegens aflossing van een
gedeelte der insehuld ten laste van het St. Jans hofzoodat in plaats van
500 op de begrooting uitgetrokken een bedrag V8n f 2222.87s zal moeten
worden aangewend tot aankoop van Inschrijving.
Het gezamenlijk bedrag beloopt alzoo ƒ38493.53, waarvan reeds is aan
gekocht voor ƒ10383.33, zoodat nog moet worden aangekocht voor een
bedrag van ƒ28110.
De post Verkoop van Inschrijving werd bij de vaststelling van de begroo
ting op Nihil uitgetrokken. Daarentegen werd die post successievelijk ver
hoogd als volgt
1° krachtens raadsbesluit van 18 December 1875 goedgekeurd door de
Gedeputeerde Staten bij beschikking van 27 December d. a. v. met 17500 tot
goedmaking van de kosten voor de inrichting van Ben grond bij de voor
malige Hoogewoerdspoort tot bouwterrein;
28 krachtens raadsbesluit van 22 Mei 1876, goedgekeurd door de Gede
puteerde Staten bij beschikking van 6 Juni d. a. v. met ƒ30000, ten einde te
voorzien in kasgeld ten behoeve van de stedelijke gasfabriek;
3° krachtens raadsbesluit van 19 Juni 1876, goedgekeurd door de Gedepu
teerde Staten bij beschikking van 27 Juni d. a. v. met ƒ60000 als 20000 voor
het dempen van de Korte Langegracht en ƒ40000 voor de oprichting van
een derde schoollokaal voor minvermogenden, te zamen uitmakende een
bedrag van 107,500.
Hierna is reeds verkocht voor een bedrag van ƒ49269.20, terwijl tot de
oprichting van het schoollokaal tot dusverre niet is overgegaan inge
volge de daaromtrent genomen raadsbesluiten en alzoo de voor verkoop
aangewezen inschrijving ad ƒ40000 niet zal moeten worden afgeschreven
en te dier zake de noodige gelden op de begrooting voor dit jaar zullen
moeten worden aangewezen.
Er blijft alzoo nog te verkoopen een bedrag van 18230.80terwijl moet
worden aangekocht ƒ28110.20, opleverende een verschil van ƒ9879.40,
welke som alzoo wordt voorgesteld te bestemmen tot aankoop van inschrij
ving op het Grootboek. Een daartoe strekkend raadsbesluit wordt hierne
vens ter vaststelling aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
De Baad der Gemeente Leiden,
Gezien de artt. 137 en 194 litt. C, der Wet van 29 Juni 1851 (Stbl.
n°. 85),
Heeft besloten:
Tot den aankoop van inschrijving op het Grootboek der Nationale Wer
kelijke 2y percent rentegevende Schuld ten name van de gemeente Leiden
en zulks tot een regel bedrag van negenduizend acht honderd negen en
zeventig gulden en veertig cents, (ƒ9879.40).
Gedaan enz.
Leiden, 15 Mei 1877.
De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen nevensgaand
voorstel van Burg. en Wetb., houdende voordracht tot aankoop van
Inschrijving op het Grootboek.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 81. Leiden, 5 Mei 1877.
Ten aanzien van het voorstel van Commissarissen van de Bank van Lee
ning raadt de Commissie van Financiën U aan, de daarin voorgestelde
reorganisatie van het personeel en het toeleggen van wachtgeld aan twee
ambtenaren voorloopig aan te houden. Sedert het indienen van dat voorstel
is er eene vacature ontstaan bij de stedelijke ambtenaren en naar wij
vernemenbestaat er eenig vooruitzichtdat deze op zoodanige wijze zal
worden vervuld, dat nieuwe voorstellen van Commissarissen daarvan het
gevolg kunnen zijn.
Toch meent de Commissie reeds nu een punt onder Uwe aandacht te
moeten brengendat eene spoedige voorziening vereischt. Uit de overge
legde rekening van de Bank van Leening en uit bovengenoemd voorstel
blijkt van gestadigen achteruitgang ia de zaken van de Bank. Zonder
twijfel is dit grootendeels het gevolg der hier bestaande huizen van verkoop
onder beding van wederinkoop, waarop laatstelijk ook de heer Goudsmit
Uwe aandacht vestigde. Deze kantoren die, zooals in het laatste verslag
van Commissarissen terecht gezegd wordtslechts een vorm gebruikenge
kozen om een strafbaar feit te bemantelen, weten door allerlei middelen
een aantal beleeners tot zich te lokken. Commissarissen beschouwen deze
wetsontduiking als eene wetsovertreding en hebben reeds voor lang daarvan
aan het Hoofd van het Gemeentebestuur kennis gegeven. Zooals uit latere
mededeeling blijkt, heeft dit geleid tot eene kennisgeving aan het Openbaar
Ministerie bij de Leidsche rechtbankdat echter geene termen vindt om tot
vervolging over te gaan.
Naar ons oordeel kan de zaak daarbij niet blijven. Wij zouden verder
willen gaan en het Hoofd van het Gemeentebestuur uitnoodigenop nieuw
eene aanklacht tegen de daarbij betrokken personen bij het Openbaar Minis
terie te 's Hage in te dienen, dat wellicht eene andere meening als de Offi
cier van Justitie bij de op te heflen Leidsche rechtbank zal zijn toegedaan.
En wanneer ook deze stap geene gevolgen mocht hebbendan zouden wij
wenschen, dat de Eaad zich bij adres wendde tot den Minister van Justitie,
ten einde Zijne Excellentie ambtshalve vervolging zou bevelen, dan wel
hem te verzoekenzoo voor het eerste geene termen mochten beslaanin
overleg te treden met zijnen ambtgenoot voor Binncnlandscbe Zaken, ten
einde de wetgeving op de Banken van Leening te herzien. Voor een der
gelijk verzoek bestaan, naar onze raeening, alle termen. Immersofschoon
het hier een stedelijk belang geldt, raakt het tevens een bij uitnemendheid
algemeen belang, want het zal wel niet lang duren of het misbruik, dat
hier voortwoekert, zal, wordt het niet krachtig tegengegaan, ook naar
andere plaatsen overslaan.
Eene dergelijke wetsherziening zouden wij als de meest wenschelijke oplos
sing beschouwenook omdat daardoor de gelegenheid zou geopend worden
om do vraagstukken, die met de stedelijke Banken van Leening in verband
staan tot een onderwerp van ernstig overleg te maken. Voorloopig meenen
wij echter te moeten aanradenu te bepalen tot het uitlokken van eene
gerechtelijke vervolging tegen de houders van de genoemde huizen van
verkoop onder beding van wederinkoop en de gevolgen daarvan af te wachten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.