29 Zitting van Donderdag 19 April 181?, geopend 's namiddags te twee ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen: 1». Voorstel van den heer Mp, P. A. Van der Lith, betrekkelijk de school n°. 3 voor minvermogendenwaaromtrent in de zitting van 22 Maart de stemmen hebben gestaakt. (43 en 52) 2". Voordracht betrekkelijk de benoem.ng van een commissaris der Leidsche Duinwaier-Maaischappjj (60) 3». Verzoek van Jhr. VV. 1. C. Rammelman Elsevier om continuatie als ge meente-archivaris. (56) 4». Idem van Dr. A. Van Iperen, om continuatie als stads-geneesheer. (61) 5'. Verzoek van P. J. Van Venelie en A. Verhoog, aannemers van het dempen der Korte Langegrachl, om remissie van boete. (44 en 55) 6°. Voordracht tot verhuring van de huizen buiten de voormalige Witte- poort en op de Aalmarkt. (45 en 54) 7». Verzoek van J. H. Sala, ter bekoming van gemeentegrond in de Dwars- korenbrugsteeg. (48 en 53) 8». Idem van G. J. Van der Poll. om ontslag als hulponderwijzer aan de jongensschool der l,le klasse. (49) 9». Suppletoire staal van beerooting en staat van af- en overschrijving van het Evang. Luth. Wees- en Oudeliedenhuis, dienst 1876. (50). 10». Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1876, van hel Gerei Minne- of Arme (Inde Mannen- en Vrouwenhuis. (51) 11». Verzoek van C. Van den Berg, om stoepen te leggen aan de gedamde Vestgracht. (58) 12°. Voordracht tot wijziging van de Verordening van 13 Januari 1876, regelende het pensioen aan gemeente-ambtenaren en bedienden te ver strekken, en ver oek van J. A. Kramer, stadswerkman betrekkelijk het bedrag van het hem toekomend pensioen. (64, 85 95 en 168 van 1876 en 47 van 1877) 13". Verzoek van 11. Tillema, om alsnog overeenkomstig de verordening op hel verleenen van pensioen te mogen bijdragen. (63) 14». Voordracht betrekkelijk de voldoening van 500 aan de voorwaardelijke koopers van den grond bij de Kaiserslraat. (62 en 65) Tegenwoordig de heeren Eigeman, Wilhelmy Damslé, Van der Zweep, Suringar, Verster, DercksenLe Poole, De Laat de KanterHartevelt, Van Wensen, Krantz, DriessenVan der Lith, Cock, Du KieuVan Hettinga Tromp, Juta, De Fremery, Bijleveld, Scbeltema, Goudsmit, Van Iterson en Van den Brandeler. De heer Librecht Lezwijn gal kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 22 Maart worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede 1°. Missive der Plaatselijke Schoolcommissie, omtrent de plaatsing van de school n#. 3 voor minvermogenden. Deze missive, die reeds gedrukt is, wordt voor kennisgeving aangenomen. 2°. Missive van de Gedeputeerde Staten dezer provincie, dd. 27/30 Maart, n#. 52, betrekkelijk de benoeming van een ouderbureau, ten einde het bureau van stemopneming, bij verkiezingen van leden van den Gemeenteraad, in het openen der stembriefjes behulpzaam te zijn. Deze missive is van den volgenden inhoud *'s Gravenhage 27/30 Maart 1877. De vraag of de Baad uwer gemeente voor de benoeming van een onder bureau ten einde bet bureau van stemopneming bij verkiezingen van leden van den Gemeenteraad behulpzaam te zijn overeenkomstig art. 67 der kies wet, eene nadere magtiging des Konings behoeft, is door ons, onder mede- deeling van uwe ter zake betrekkelijke brieven onderworpen aan de beslis sing van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken. Naar aanleiding daarvan berigt de Minister ons, bij missive van 26 dezer, n#. 12, afd. II, dat ZExc. na van het Kon. besluit van 23 Augustus 1851, li*. 64, te hebben kennis genomen, met ons van gevoelen is, dat voor uwe gemeente geen nadere magtiging voor de bedoelde benoeming wordt vereischt, daar bij genoemd Kon. besluit voor de benoeming van drie onderbureaus, onbepaald magtiging is verleend. Wij verzoeken u hiervan mededeeling te doen aan den Raad. De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-1 lolland Aan Heeren Burg. en Weth. Fock Voorzitter, der gemeente Leiden." J. Röell Griffier. De Voorzitter. Dit is de machtigingdie primitief gevraagd is bij de eerste verkiezing van leden van den Baad, Burg. en Weth. betwijfelden het of zij voor het vervolg nog van kracht was; de Minister van Binnèn- landsehe Zaken heeft nu beslist dat geene nadere machtiging voor bedoelde benoeming wordt vereischt. Deze missive wordt voor kennisgeving aangenomen. 3°. Rekening van Commissarissen van den Schouwburg. Deze zal ter inzage van de leden in de leeskamer worden nedergelrgd. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoeken van C. J. Temminck en T. Scheidius", om ontheffing van plaatselijke directe belasting. 2°. Adres van J. H. M. Taverne, om continuatie van de pacht der Gehoorzaal. 3°. Voordracht van Commissarissen der Bank van Leening, omtrent de regeling van het personeel der beambten. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. 4°. Voordracht van Commissarissen der gasfabriek, betreffende de be zoldiging van den directeur over 1876. Zitting YERSi. ag 1877. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in hatideti van de Commissie van Financiën en te behandelen bij de rekening. 5°. Adres van Dr. Heynsius aangaande de politie-verordening. De Voorzitter. Dit stuk is reeds gedrukt en aan de leden toegezonden met het voorstel van Burg. en Weth. om het in handen te stellen van de Commissie voor de strafverordeningen met verzoek daarop bij eventueele herziening of wijziging der algemeene politie-verordeningvoor zooveel noodigte willen letten. De heer Scheltema. Dit zou dus zijn een besluit van den Raad om het adres in handen der Commissie voor de strafverordeningen te stellen. Het spijt mijmaar ik kan mij daarmede niet vereenigen. Ik zou alleen eene aanneming voor kennisgeving voldoende achtenen het stellen in handen der Commissie achterwege willen laten. De leden der Commissie zijn tevens ledt-n van den Raad en hebben als zoodanig kennis genomen van den inhoud van het adres. In betgeen Burg. en Weth. voorstellen ligt opgesloten het geven van een wenk aan die Commissie, en dit zou ik niet noodig en ook niet wenschclijk achten. Ik ben dus zoo vrij voor te stellen het stuk voor kennisgeving aan te nemen en voorts over te gaan tot de orde van den dag. Nog een enkel woord om te kennen te geven dat ik er verder niets tot toelichting wensch bij te voegenomdat men er zoo licht toe komt om personen met de zaak to verwarren. Ik zal het dus eenvoudig laten bij het voorstellen eener motie, zonder er iets bij te voegen. De motie van den beer Scheltema wordt voldoende ondersteund. In omvraag gebracht wordt de motie aangenomen met 12 tegen 9 stemmen. Tegen stemdende heeren JutaDe Fremery, GoudsraitWühelroy Damslé, Le Poole, De Laat de Kanter, Hartevelt, Van Wensen en Krantz. De heer Du Rieu hield zich, wegens zwagerschap met den adressant, in deze zaak huiten stemming. De heer Goudsmit. Nu het besluit gevallen is, moet ik erkennen dat ik het zeer betreur. Naar de grondwet is het aan een ieder toegelaten petitiën in te dienen aan de bevoegde macht, en nu heeft zij voorzeker bedoeld op zoodanig verzoek acht te slaanhetzij men het goed- of afkeure. Maar, een besluit om over te gaan tot de orde van den dag, is eigenlijk zeggen: van al wat gij beweert verkiezen wij geen notitie te nemen. Ik weet, er is niets aan te doen; de Raad heeft eens het besluit genomenmaar ik betreur het zeer als een gevaarlijk precedent. Men kan verzoeken bestrijden laken veroordeelenmaar een verzoek van een geacht ingezeten zoo ter zijde te leggen, acht ik weinig doelmatig, en ik verklaar er tegen te moeten protesteeren. De heer Scheltema. Ik had gaarne gewenscht ik zeide dit reeds straks dat er over deze zaak geene discussie zou gevoerd worden, maar wanneer een der leden die wel noodig had geoordeeld, had zij vóór de stemming plaats gehad moeten hebben. Nu zal ik de vrijheid nemen niet te antwoorden op hetgeen door den beer Goudsmit is gezegd. De Voorzitter deelt thans nog mede dat voor de verkiezing van 3 leden der Provinciale Staten in Zuid-Holland op 8 Mei a. s. zitting zullen hebben in het stembureau de heeren Mr. L. D. Suringar en Mr. S. Le Poole; zullende de herstemmingzoo deze noodig mocht zijn plaats hebben op 22 Mei a. s. Aan de orde is: I. Voorstel van den heer Mr. P. A. Van der Lith, betrekkelijk de school n#. 3 voor minvermogendenwaaromtrent in de zitting van 22 Maart de stemmen hebben gestaakt. (Zie Ing. St. nos. 43 en 52.) Nadat het voorstel in omvraag is gebracht verklaren er zich 11 leden voor en 11 leden tegenzoodat het verworpen is. Voorstemden: de heeren JutaDe Fremery, Goudsmit, Wilhelmy Dams'é, Van der Zweep, De Laat de Kanter, Van Wensen, Krantz, Driessen, Van der Lith en de Voorzitter. Tegen: de heeren Tromp, Bijleveld, Scheltema, Eigeman, Suringar, Verster, Dercksen, Le Poole, Hartevelt, Cock en Du Rieu. II. Voordracht betrekkelijk dc benoeming van een Commissaris der Leid sche Duinwater Maatschappij. (Zie Ing. St. n°. GO. De heer Cock. Toen in deze vergadering over de statuten der Leidsche duinwatermaatschappij werd beraadslaagd, had ik tot mijn leedwezen niet de gelegenheid die zitting bij te wonen, wegens bezigheden aan een ander ambt verbonden. Ik heb dit in hooge mate betreurd voornamelijk met het oog op het amendement van den heer Hartevelt, naar aanleiding van de bespreking tusschen dat lid en den heer Scheltema over het aandeel van 5 percent in de winst, dat door commissarissen, en dus ook voor een gedeelte door den van stadswege benoemden commissariszou worden geno ten. Ware ik tegenwoordig geweest, ik had zeker voor het amendement van den heer Hartevelt gestemd. Intusschen is het kwaad niet ongenees lijk. Verre van daar. Volkomen juist is in de bedoelde raadsvergadering opgemerktdat de statuten streng genomen ons niet konden bindendat zij uit den aard der zaak alleen de vennooten bonden en hunne verhouding regelden, zoowel onderling als tegenover het bestuur der vennootschap, ter wijl de verhouding tusschen de gemeente Leiden en de vennootschap met de daaruit voortvloeiende verbintenissen alleen in de woorden der officiëele concessie haren grond vinden en door deze geregeld worden. De goedkeu ring der statuten door dezen Raad had overigens geene andere strekking dan te waken dat er niets in voorkwamdat strijdig konde zijn met de belangen der gemeente. Er is dan ook terecht ik meen door den voorzitter, zooals ik uit het gedrukte raadsverslag gelezen hebaangemerkt, dat evenals het punt der benoeming voor den lijd van 3 jaren of langer, ook het punt betredende bet genieten van een aandeel van 5 pCt. in de winstnader zou geregeld worden. Nu zie ik dat in de voordracht van Burg. en Weth. het punt van den duur van 3 jaren geregeld ismaar dat het punt van het al of niet genieten van een aandeel van 5 pCt. in de winst door den stads-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 1