11 N°. 31. Leiden, 2 Maart 1877. De Commissie van Financiën vereenigt zich met de door Burgemeester en Wethouders gedane voorstellen 1°. om aan de op den door hen overge- legden staat aangewezen belastingschuldigen, gedeeltelijke of gcheele afschrij ving te verleenen, en 2° afwijzend te beschikken op het bij volgn. 43 van dien staat overgelegd adres van H. J. Van Rhijn, om niet in de plaatse lijke directe belasting te wordeu aangeslagen. Zij heeft mitsdien de eer u te raden dien staat vast te stellen tot een bedrag van ƒ250.19. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. N°. 33. Voldoende aan de toezegging, gedaan in de zitting van 1 Maart jl. heeft de ondergeteekende de eer aan den Gemeenteraad voor te stellen: 1°. terug te komen op het besluit, genomen in de zitting van 19 Juni 1876, ter plaatsing van de 3de school voor minvermogenden op de Korte Langegracht 2°. te besluiten tot het dempen van de nieuwe Volmolengracht, en de oprichting dier school op het daardoor verkregen terrein en 3°. daarvoor beschikbaar te stellen eene som van 54000. De redenen, die den ondergeteekende tot dit voorstel bewegen, zijn de volgende Naar zijne meening is de thans voor de school bestemde plaats de gedempte Korte Langegracht daarvoor minder geschikt. De bezwaren tegen dat emplacement zijn meermalenen o. a. in het rapport van de Commissie van Financien van 2 Juni 1876 (gedrukte Stukken n°. 118), uitvoerig uiteengezet. Het is dus overbodig daarop terug te komen. Slechts schijnt de opmerking geoorloofddat wanneer toch tot de stichting der school op die plaats besloten werdzulks voor een deel wel het gevolg zal zijn geweest van het ontbreken van plannen, die van eene andere plaatsing dier school uitgingen. De ondergeteekende althans acht die bezwaren zoo gewichtig, dat hij, om ze te vermijden, eene zelfs zoo belangrijke geldelijke opoffering, als boven wordt voorgesteld, zeer gerecht vaardigd zou achten. En dat hij daarin niet alleen staat meent hij te mogen opmaken uit de volgende zinsnede, ontleend aan het bovengenoemd rapport der Commissie van Financien: //Reeds in den aanhef van ons rapport hebben wij gezegd, geen bezwaar te hebben tot het toestaan van f 40000 voor eene derde school voor minvermogendenom het bewijs te leveren, dat het ons hiermede ook ernst is, willen wij zelfs een hooger bedrag beschikbaar stellen, zoo dit noodig is b. v. door het aankoopen van panden op eehige andere plaats." Te meer dringt deze overweging, nu een plan bij Burg. en Weth. bestaat waardoor èn de bezwaren van de plaatsing op de Korte Langegracht behouden blijven èn een door de auto riteiten als onvoldoend beschouwd schoollokaal zal verkregen worden. In dien stand van zaken schijnt een voorstel tot het aanwijzen van een ander emplacement alleszins gerechtvaardigd. Reeds vestigde de heer Van Iterson de aandacht van den Raad op het Caecilia-gasthuis en op het St. Elizabeths-hofje. Tegen die plaatsen zijn echter bezwaren geopperd, en al mag do ondergeteekende die niet als overwegend beschouwen, zoo meent hij geen voorstel in dien geest te kunnen doen. Zijne aandacht is toen gevallen op een plandat reeds vroeger bij den Raad aanhangig werd gemaakt, en waarvan het eerst sprake was in een voorstel van Burg. en Weth., dd. 26 Augustus 1872 (gedr. Stukken n°. 16S). //Uit een voor- loopig ingesteld onderzoek", zoo lezen wij daar, »bleek ons, dat de nieuwe Volmolengracht zonder bezwaar zou kunnen worden gedempt en een uitste kend terrein zoude opleveren ter plaatsing van een schoollokaal van ruim 600 kinderenbijzonder geschikt en gelegen voor eene school voor min vermogenden." Dat dit plan niet werd uitgevoerd was het gevolg van een besluit (gedr. Stukken 1872, n°. 233*), dat in geenen deele iets ont neemt aan de geschiktheid van de Volmolengracht als emplacement voor een schoollokaal. En ook in het gegeven geval kan de goede ligging van het voorgestelde emplacement, bijna in de onmiddellijke nabijheid van de Korte Langegracht, wel niet ernstig betwijfeld worden. Tegen dit voorstel kunnen de volgende bezwaren worden aangebracht: 1°.° die, welke ontwikkeld zijn in een verzoekschrift van de bewoners der Volmolengracht of daarop uitgang hebbende (gedr. Stukken 1872, n°. 201). Zij meenen door eene demping dier gracht in hunne beroepen belemmerd te zullen worden. Daarbij vergelijke men echter het rapport van de Commissie van Fabricage (gedr. Stukken 1872, n°. 168), die oordeelt, dat dit weinig of geen bezwaar voor de bewoners der daaraan gelegen pan den zal opleverenterwijl er aan eiken kant ongeveer 6 meters straatbreedte zal overblijven; 2°. de hoogere uitgave van f 14000. Deze baseert zich op de bereke- ning, in dat zelfde rapport voorkomende, en volgens welke eene uitgave van 53200 zal gevorderd worden. Volgens verstrekte opgaven zal de som van 54000 alleszins voldoende zijn. Tegenover deze bezwaren staan de volgende voordeelen 1°. het behoud van de gedempte Korte Langegracht in haar geheel, en opheffing van de meermalen besproken bezwaren tegen de plaatsing der school aldaar 2°. het verbeteren van de doorstrooming der hoofdgrachten door het dempen van eene dwarsgrachtzooals aangevoerd wordt in het bovenaan gehaald rapport van de Commissie van Fabricage; en 3°. het verkrijgen van eene goede school. Uit de bijgevoegde teeke- ning zal men zich kunnen overtuigen, dat de bezwaren, door de verschil lende sehoolautoriteiten tegen het aanhangige plan van Burg. en Weth. ingebracht, en met name de lange, tochtige gang en het ontbreken van eene overdekte speelplaats, bij dit voorstel vermeden zijn. Naar het oordeel van den ondergeteekende wegen deze voordeelen ruim schoots tegen de bezwaren op. Aan den Raad zij de beslissing overgelaten. Leiden, 5 Maart 1877. I1, A. Van dee Lith. Aan den Gemeenteraad. Ino. stukken 1877. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 1