13 ZUlIng van Dondcrilag 15 Februari 1877, geopend 's namiddags te 2 uren. Voorzitter: de beer Burgemeester Dr. \V. C. Van den Brandelcr. Je behandelen onderwerpen: 1°. Benoeming van een onderwijzer 2de klasse aan de jongensschool der 2d® klasse. (9) 2». Verzoek van H. Vergunst, om eene tegemoetkoming uit de gemeente kas. (12 en 19) 3». Idem van de weduwe Koster, om vrijstelling van de betaling van plaat selijke directe belasting. (13 en 20) 4». Idem van iM. H. Fontein, om een keldergat te maken. (15) 5'. Idem van J. Van Tongeren, om een sloep te leggen. (16) 6". Idem van de slads genees- en heelkundigen, betrekkelijk de aanstelling van een adsislenl stads geneesheer. (17) 7». Idem van P. J. De Jong, om eene brug te leggen over de singelsloot bij de voormalige Ileerenpoort. (18) 8«. Voordracht betrekkelijk de benoeming van een onderbureau tot bgstaud van het burean van slemopneming. (14) 9». Vaststelling van het derde suppletoir kohier der plaatselijke directe be lasting, dienst 1876. Tegenwooidig de heerenEigeman, Wilhelmy üamsté, Van Hettinga Tromp, Van der Zweep, SuringarHartevelt, Librecht LezwijnVan Wensen, Krantz, Van der LithVan lieükelom, Du Kieu, Scheltema, BijleveldDe Laat de Kanter, Van ItersonDe Freroery, Dercksen, Goudsmit, Le Poole, Verster en Van den Braodeler. De heer Juta gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De annteekeningen van bet verhandelde in de zitting van Dinsdag 30 Januari jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede 1°. Dispositie vau de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dd. 30 Januari/3 Februari jl., n°. 35/1 ten geleide van het Koninklijk besluit waarbij de concessie tot tolheffing langs den Vliet tusschen Leiden en Leidscbendam tot l Mei 1882 wordt verlengd. De Voorzitter deelt tevens daarbij mede dat eerlang tot de openbare ver pachting zal worden overgegaan. Dit wordt voor kennisgeving aangenomen. 2°. Adres van Dr. 1'. Van Hhijn e. s., betreffende de doorvaart van schepen door de Spanjaardsbrug. Dit adres is van den volgenden inhoud «Aan den ltaad der Gemeente Leiden. Geven met versehuldigden eerbied, ondergeteekenden bewoners der ltijn- streek en dorpen beoosten den Rijn, te kennendat het meermalen voor komtdat de Spanjaardsbrug tot doorlating van vaartuigen wordt opgehaald en deze niet wordt nedergclatenvoor dat alle aankomende vaartuigen, dik wijls zes of acht zijn doorgelaten dat de tijd daarvoor benoodigd van dien aard isdat er zich een groot getal rijtuigen kan ophoopenvooral op marktdagen dat dit oponthoud voor de paarden na eene lange rid nadeelig en gevaarlijk móet geacht worden en de personen gevaar loopen te laat op hare bestemming te komen; redenen waarom adressanten meenen vrijheid te hebben den Baad dringend te verzoeken onder de voorwaarden der ver pachting die aanstaande is eene bepaling te doen opnemendat de pachter gehouden is niet meer dan twee vaartuigen kort op elkander volgende d°or te laten en dan de brug voor de passage weder neder te laten. Politie maatregelen van dien aard vindt men in alle groote steden. Hetwelk doende enz." De Voorzitter. Reeds vóór de ontvangst van dit adres is aan den pachter gelast, telkens x.iet meer dan twee schepen achter elkander de brug te laten passeeren. 3'. Missive van den heer P. Werkman, houdende aanneming van zijne benoeming tot leerasr. Deze missive luidt als volgt: «Aan den Baad der Gemeente Leiden. Edel-Achtbare lleeren Onder dankbetuiging voor het in mij gestelde veitrouwen, heb ik de eer mijne benoeming tot leeraar in de Fransche taal en letterkunde uan de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs alhier, aan te nemen. Met hoogachting Edel-Achtbare Heeren UEd. dienstw. dienaar, Leiden, 13 Februari 1877. P. Werkman." Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Bekening der Kamer van Koophandel en Fabrieken, over 1876. 2°. Voordracht tot vermeerdering van het hulppersoneel op de Tusschen- school. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten doze te stellen in handen van de Commissie van Financiën. 3°. Missive van de stads genees- en heelkundigen aangaande de bedoeling van art. 14 der instructie. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te behandelen bij het sub n°. 6 aan de orde gestelde onderwerp. Aan de orde is: I. Benoeming van een onderwijzer 2de klasse aan de jongensschool der 2de klasse. (Zie Ing. St. n°. 9.) De Voorzitter. Ik verzoek de heeren Wilhelmy Damsté, Van der Zweep en Dercksen met mij het stembureau uit te maken. De uitslag is dat de heer Hendrik Streutgers roet algemcene (18) stemmen tot onderwijzer wordt benoemd. Er waren 3 briefjes in blanco. Zitting verslag 1877. II. Verzoek van H. Vergunst, om eene tegemoetkoming uit de gemeentekas. (Zie Ing. St. nos. 12 en 19.) Overeenkomstig de conclusie van het rapport wordt zonder hoofdelijke stemming op dit adres ufwijzend beschikt. III. Idem van de weduwe Koster, om vrijstelling van de betaling van plaatselijke directe belasting. (Zie Ing. St. nos. 13 en 20.) Overeenkomstig de conclusie van het rapport wordt zonder hoofdelijke stemming op dit adres afwijzend beschikt. IV. Idem van M. H. Fontein, om een keldergat te maken. (Zie Ing. St. no. 15.) Overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. wordt dit verzoek onder ecnige voorwaarden met algemeene stemmen toegestaan. V. Idem van J. van Tongeren om een stoep te leggen. (Zie Ing. St. n®. 16.) Overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. wordt dit verzoek onder eenige voorwaarden met algemeene stemmen toegestaan-. VI. Idem van de stads genees- en heelkundigen betrekkelijk de aanstel ling van een adsistent-stadsgeneesheer. (Zie Ing. St. np. 17.) De Secretaris doet voorlezing van de nader ingekomen missive van adressanten (Ing. St. n°. 21). De heer Le Poole. Ik ben huiverig, mijnheer de Voorzitter! om, waar het de verpleging van zieke armen betreft, op het verzoek van de stadsge- neesheeren neen te zeggen en toch ben ik verlangend het gevoelen te hooren van die leden, die het met het advies van Burgemeester en Wethouders eens zijn, om namelijk tegen de inwilliging te stemmen. Ik weosch te vragen of het niet mogelijk ware voorloopig in den dienst te blijven voorzien door aan den stadsgeneesheer, die thans Jubbel met de armenpractijk belast is, te verzoeken daarmede voort te gaan, altijd met vergoeding van schade en kosten voor alles wat hij thans meer dan anders ten dienste der zieke armen dezer gemeente verricht. Indien men dat niet goedkeurtdan zou ik in overweging wenschen te geven tijdelijk een jeugdig geneesheer aan te stellen, die als assistent kan fungeeien en die de zekerheid erlangt om later als stadsgeneesheer in functie te treden en daardoor een voet in den stijg beugel krijgt. Ik zou inmiddels aan Burg en Weth. willen verzoeken of zij niet tegen de aanstaande begrooting ons van advies zouden willen dienen over de vraag, of het niet mogelijk ware het getal stadsheelkundigen van 4 op 3 te brengen. Ik heb van eene zijde, welke met de heelkundige praktijk zeer goed bekend is, hooren beweren dat vier gemeente-heelkundigen alhier meer dan genoeg zijndewijl ernstige chirurgische gevallen toch altijd in het ziekenhuis worden behandeld. In dat geval kon er gemakkelijker tot de aanstelling van een zevenden stadsgeneesheer overgegaan worden. Mocht ik in den loop van de discussien bemerken dat de vergadering hiertoe genegen ware dan zoude ik gaarne een voorstel doen om deze zaak definitief Fe regelen bij de behandeling van de begrooting en in de memorie van toelichting alsdan rapport omtrent deze zaak verwachten. üc heer Goudsmit. Het voorstel van den heer Le Poole verdient wel in overweging genomen te worden. Indien men de evenredigheid nagaat tusschen de chirurgen cn de doctoren zou men wellicht kunnen vragen of vier chirurgijns noodig zijn. Dit kan evenwel bij de begrooting worden overwogen. Maar de vraag thans is, hoe op het oogenblik te voorzien in de moeielijkheid? De overige geneesheeren zijn niet verplicht op te treden voor de ontbrekenden. Wel wordt in de verordening gezegd dat de genees heer zich kan doen vervangen, maar de verplichting om de praktijk voor anderen waar te nemen is den overigen geneesheeren in geenen deele opge legd. Hoogstens bestaat er eene verplichting, voor hem die ongesteld is^ een and'èren aan te wijzen. Maar daarin ligt ook groote moeielijkheid. De overige geneesheeren zijn tot vervanging niet altoos bereid. Niet omdat zij niet willenmaar veeleer omdat zij niet kunnenomdat zij geen tijd hebben. Hoe kan dus de persoon die ziek is met mogelijkheid in de leemte voorzien? En nu is het de groote vraag, of er niet eene hardheid in gele gen is om van iemand, die aan eene ernstige ziekte lijdende is, groote opofferingen te eischenen of het niet veeleer mogelijk is gedurende de ziekte van een stadsgeneesheer tegen tegemoetkoming een jong geneesheer tijdens die ziekte aan te stellen. Voorziening is in elk geval dringend noodig, en nu moet men niet doen gelijk Burg. en Weth. door eenvoudig te verwijzen naar de verordening. Daar is men niet mede geholpen. Ik verbeeld mij dat een ander geneesheer wel gezind is drie a vier dagen de praktijk waar te nemenmaar men kan niet vergen dat andere geneesheeren die praktijk gedurende weken en maanden behartigen. En wil men het overlaten aan den persoon die ongesteld isdan zal men zich noodwendig zeer te leur gesteld zien. Mijn idéé alzoo is tijdelijk tegemoet te komen op eene wijze, die ik gaarne aan Burg. en Weth. overlaat. De heer Van Iterson. Ik wensch ook eene poging te wagen om Bur gemeester en Wethouders tot eene andere meening te brengen. Vooral de noodzakelijkheid om onmiddellijk te voorzien in de bestaande behoefte is door den heer Goudsmit zoo duidelijk in het licht gesteld dat ik daarop niet behoef terug te komen. Het denkbeeld van den heer Le Poole zou mij dan ook minder toelachen, omdat dit eerst later in eventueelc behoefte kan voorzien. Wanneer ons verklaard wordt dat de overige doctoren niet in staat zijn de praktijk van den thans zieken geneesheer waar te nemen, dan rust op de gemeente de plicht onverwijld daarin te voorzien. Ben ik wel ingelicht, dan bestaat daartoe te minder bezwaar, omdat van dit geval antecedenten bekend zijn. Vroeger, onder de thans vigeerende verordening, heeft jaren lang een assistent-stadsgeneesheer bestaan. Het was vóór mijn tijd en ik kan mij dus alleen beroepen op hetgeen men mij heeft medege deeld. Qoctor Ter Laag was 6 jaren lang assistent geneesheer. Doctor Kist is in 1856 nog tot assistent benoemd en is eerst in 1857 effectief geworden. Waar dergelijke feiten spreken, daar is de mogelijkheid bewezen op de in het adres uitgedrukte wijze aan de beslaande behoefte te vol doen. Ik zal dus nog uitzien naar meerdere bezwaren dan mij dusver ter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1877 | | pagina 1