waren afgemijnd, zonder iets meer, dan twijfel ik niet of de Raad zoude
eenstemmig volkomen hetzelfde gedaan hebben als wij heden zullen doen
namelijk den koop niet gunnen en de perceelen aan het Rijk afstaan. Het
eenige onderscheid zoude zijn, dat er dan geen toevallige bate van 500
disponibel ware. Welnu, in dit door mij gesteld geval vraag ik, of het in
het gezonde brein van iemand onzer zoude opkomen om alsdan vijfhonderd
gulden uit de gemeente-kas te putten en die aan de voorloopige koopers
cadeau te doenop grond dat zij in hunne verwachtingen een weinig waren
teleurgesteld, iets dat bij publieke aannemingen en verkoopingen dagelijks
aan een tal van menschen overkomt. Voorzeker neen. Die 00 zijn
ook niet ander3 te beschouwen dan als eene zeer rechtmatige inkomst der
gemeente-kas; die echter niet voorzien was cn dus terecht door den heer
Goudsmit als een buitenkansje werd beschouwd. En nu herhaal ik wat die
geachte spreker zeide: is de stad alleen niet bevoegd buitenkansjes te ge
nietenmaar wel enkel en alleen om deficitten aan te vullen? Dit herin
nert mij een zekere soort van vennootschap, die in de tijden, toen ik het
Romeinsche recht begon te beoefenenin de handboeken genoemd werd
vennootschap van den leeuw societas leonina), waarbij de eene vennoot
steeds en alleen wél in de verliezen deelt, maar nimmer een deel in de
winsten ontvangt. Zoo ook hier. Als de stad eens een buitenkansje heeft,
moet zij het maar direct afstaanmaar wel mag zij telkens bijpassen in
de nadeelige buitenkansjes. Ik acht mij dan ook niet gerechtigd deze
schenking goed te keuren. En wat het argument betreft, dat wij met het
oog op toekomstige verkoopingen van bouwterrein eventueele gegadigden
niet moeten afschrikken kari ik volstaan met cr onder anderen op te wijzen
dat volgens aller getuigenis er hier in Leiden bijna geen bouwterrein meer
over is.
De heer Van Hettjnga Tromp. Ik tvenEch eene opmerking tegen het
gesprokene door den vorigen spreker in te brengen. Ik heb er niets tegen
dat de stad gebruik maakt van hare bevoegdheid tot niet-gunningals zij
dit doet voor haar eigen privé-belang. Maar hier geschiedt de keuze ten
behoeve van het Rijk ten koste van derden. Het doel is het Rijk te be-
voordeelen tegenover particulieren. Het is dus niet in het pertinente eigen
belang van de gemeente.
De heer Dercksen. Ik wensch te vragen aan de beeren van het Da-
gelijksch Bestuur, die bij den verkoop tegenwoordig warenof die voor
loopige toeslag het gevolg is geweest van mijnen dan wel aanbieden of
verhoogen.
De heer De 1'remery. Van afmijning. Eerst is dc grond in bod ge
steld en toen met zekere som verhoogd en daarna afgemijnd door de voor
loopige koopers.
De heer Dercksen. Mag ik dan vragenof die personen die nu de
schadevergoeding zouden verkrijgen, reeds genoten hebben de trek- en ver-
hooggelden bij de veiling uitgeloofd
De heer Df, Fremery. Dc trekgelden en het aandeel in de verhoog-
gelden worden uitgekeerd zooals is omschreven in de voorwaarden van
verkoop.
De heer Dercksen. Maar hebben dezelfde personen cf anderen die
gelden genoten? In het eerste geval ligt daarin reeds de schadeloosstelling
voor hen gesteld dat daarvan behoort sprake te zijn.
De heer De Fremery. Het is, meen ik, de gewoonte niet bij verkoopin
gen altijd de namen te noemen van lien die verhooging hebben genomen;
ik heb het bij dezen verkoop althans niet vernomen. Daar bij de zaak
niet bepaald het belang der gemeente betrokken is, achtte ik het vrij
onverschillig te weten wien dat voordeel zoude toekomen.
De heer Dercksen. Het was een publieke verkooping en daarvan zijn
alle deden publiekmits daarnaar gevraagd worde. Dat tie notaris niet
uit eigen beweging de namen zal noemen is duidelijk, maar ieder kan ze
vragen, zonder dat, naar mijne meeningeen weigerend antwoord te wachten
zij. Maar al ware dit, tusschen veiling en afslag andersnu beide afgeloopen
zijn kan er niet van eenige geheimzinnigheid meer sprake wezen.
De lieer Bijleveld. Nog een enkel woortl naar aanleiding van de op
merking van den heer Van Hettinga Tromp. Die geachte spreker heeft
het als het ware als een bezwaar doen geldendat de gemeente de gunning
onthield niet eens in haar eigen belang, maar in het belang van een derde,
het Rijk. Ik geloof werkelijk niet dat dit, zelfs niet uit een oogpunt van
moraliteit, als argument kan gelden. Zooals ik straks reeds opmerkte, de
gemeente heeft zich in geen enkel opzicht aan banden gelegd, zij heeft
zich een onbeperkt recht voorbehoudenzij behoeft geen rekenschap te
geven van de redenen, die zij meent te hebben om van dat recht gebruik
te maken en alzoo aan de voorloopige koopers, die met het bestaan van
dat recht ten volle bekend waren, die geheel voorwaardelijk koopers waren,
den grond niet te gunnen. Maar bovendien het is duidelijk genoeg, dat,
en te rechtin deze het egoïschc een belangrijke rol speelt. De gemeente
begrijpt zeer goed, dat al wat in het belang harer academie geschiedt met
haar bloei in nauw verband staat.
De heer Goudsmit. Ik wensch nog slechts een enkel woord te zeggen.
Met allen eerbied voor de meening van anderen komt mij de zaak voor
een volslagen ongerijmdheid te zijn. Men miskent dat het hier niet anders
geldt dan een koop, onder voorwaarde: indien ik zal willen, de eindbe
slissing behoud ik mij voor. De koopers wisten dat zij afhingen van den
uitsluitenden wil der verkoopers. Daarop hebben zij kunnen, hebben zij
moeten rekenen. Waar werkelijk geen koop is gesloten, waar geen con-
tractueele verplichtingen bestaan tusschen verkoopers en bieders, daar kan
van geen schadevergoeding sprake zijn, noch op grond van recht noch op
dien van billijkheid. Wij begeven ons zoodoende inderdaad op een ver
keerden weg, dien wij niet meer zullen kunnen verlaten. Ieder toch, wien
een koop voortaan niet zal zijn gegund, zal gronden van b'llijkheid aanvoeren
waarom hij op schadeloosstelling meent te kunnen aanspraak maken. Scha
deloosstelling onderstelt het bestaan van een contract of het plegen van
eene onrechtmatige daad. Van beiden kan hier in de verste verte geen
sprake zijn. Wil men rechten en schadevergoeding verleenen per me licet.
Maar dan zou ik Burg. en Weth. in bedenking geven voortaan in alle
mogelijke bestekken bij de bepaling omtrent de niet-gunning uitdrukkelijk
te voegeni »zonder schadeloosstelling".
De heer Df. Laat de Kanter, Nog een kort woord om mij aanteslui-
ten bij het betoog dat wij zoo straks van den heer Van Iterson gehoord
hebben. De heer Goudsmit heeft de voordracht bestreden uit het oogpunt
van recht, maar Burgemeester en Wethouders zijn zeiven begonnen te zeg
gen, dat wij volkomen recht hadden den koop niet te gunnen; dus in zoo
verre was de bestrijding overbodig. Zij hebben dan ook het voorstel niet
gedaan om ƒ500 schadevergoeding te verleenenmaar alleen om op gron
den van billijkheid die som als vergoeding toe te kennen voor winstderving.
Waarom is de voorwaarde gemaakt dat de Raad zich de gunning zou voor
behouden? Om geen andere reden dan omdat men zekerheid wilde hebben
dat de grond niet zou worden afgestaan voor te lagen prijs. Wanneer het
Rijk niet tusschen beiden ware getredenzou er geen quaestie van geweest
zijn, of de grond zou voor ƒ2000 aan de hoogste bieders gegund zijn. In
zoover kan ik mij aansluiten bij hetgeen de heer Bijleveld zeide: dat het
eigenbelang der gemeente het Dagelijkseh Bestuur gemoveerd heeft, in het
verzoek van den Minister van Binnenlandsche Zaken te treden. De stede
lijke regeering moet ra. i.waar het kan, de landsregeering de hand reiken.
Nu zijn er echter twee soorten van eigenbelang. Het eerste is dat, hetwelk
ons noopt de voorloopige koopers te laten varen en te onderhandelen met
den Minister van Binnenlandsche Zaken. Dat is het welbegrepen eigenbe
lang; maar het eigenbelang, dat den raad geeft om de ƒ500, die het Rijk
boven het hoogste bod aanbiedt, in de stadskas te doen vloeien, is m. i.
een verkeerd begrepen eigenbelang, waartegen reeds de heer Van der Lith
heeft gewaarschuwd. Niemand onzer, die cpd perceel publiek te koop had
aangeboden en zich de gunning had voorbehouden zou den koop aan een
derde afstaan dan om de redenen die tot die opschortende voorwaarde had
den gemoveerd. Ik wil wel bekennen dat ik en ik weet zeker dat dit
ook het geval is geweest met verscheidene leden van den Raad in het
eerst den indruk verkreeg dat het niet mogelijk wa3 in het verzoek van
den Minister van Binnenlandsche Zaken te treden, dat de goede trouw der
gelijke handeling verboodmaar juist het welbegrepen eigenbelang der ge
meente heeft ons er echter toe gebracht toen wij dieper in de zaak
doordrongen die meening te laten varen. Wij begrepen datals het
Rijk den grond noodig had voor een academiegebouw, het dien grond toch
zoude kunnen verkrijgen, doch dan niet anders dan met groote moeite en
vele zwarigheden, wellicht niet dan door eene onteigeningswet, en nu zijn
wij van meening dat het op onzen weg ligt, om daar waar wij kunnen
moeielijkheden op te heffen waar die aan het tot stand komen van inrich
tingen van algemeen belang in (Jen weg staan; maar aangezien dit niet an
ders kan geschieden dan ten koste van derdenhebben wij gemeend dezen
voor de door hen te lijden winstderving te gemoet te moeten komen.
De heer Goudsmit. Ik begrijp twee zaken niet. Twee argumenten zijn
te berde gebracht. Vooreerst zegt men moeielijkheden tc willen voorko
men. Maar ik kan geen moeielijkheden hoegenaamd voorzien. Wij waren
volkomen gerechtigd den grond niet te gunnenen maken dus van ons
recht gebruik. Ten tweede wijst men op de goede trouw. Maar waarom
ik de goede trouw zou schendenals ik mij houd aan betgeen a priori is
overeengekomenals ik alles doe waartoe ik mij verbonden hebdat be
grijp ik niet. Goede trouw is in elk opzicht nakomen van mijn contract,
ik kom dat contract na: ergo ben ik ter goeder trouw. Het gebruik ma
ken van een buitenkansje binnen de grenzen van iemands bevoegdheid is
nimmer onbillijk te achten. Het is een gelukkig toeval dat het Rijk
den grond noodig heeft en een hoogeren prijs aanbiedt. Met dat buiten
kansje een ander te verrijken ten koste der gemeentekas, kan ik voor mij
noch recht noch billijk achten.
De heer Dercksen. Als laatste argument wil ik nog dit onder het oog
van de vergadering brengen. Ik hen het met den heer De Kantcr volko
men eens dat, wanneer een particulier handelde als de gemeente nu doet,
hij zeer zeker niet in strijd zou zijn met eenige gemaakte voorwaarde of
eonig wetsartikel; maar toch zou hij ontegenzeggelijk iets doen wat niet
gebruikelijk is en iu den regel (om de door anderen reeds meermalen aan
gevoerde redenen) ook niet wenschelijk mag gerekend worden. Nu is het
een geheel andere zaak. Wij verkoopen niet den grond aan andere parti
culieren, maar aan den Staat, en wel onder geheel andere voorwaarden dan
waarop wij het aan Van Driel en Mulder zouden gedaan hebben. Zij zou
den den grond hebben verkregen om er woonhuizen op te stellen die eenige
belasting zouden hebben opgebracht. Hier krijgen wij nu eene hoogere koop
som wel is waar, en dit is een direct voordeel voor de gemeentekas, maar
tevens een indirecte winstderving in de toekomst. Die ƒ500 is dus geen
buitenkansje, integendeel het ware eerder een buitenkansje geweest den
grond voor ƒ2000 te gunnen aan de hoogste bieders, daar dan de gemeente
meer aan belasting zou hebben genoten. Maar wij geven den grond aan
het Rijk alleen in bet belaug van de Universiteit; welk belang wij hooger
stellen dan het geringe geldelijke voordeel van eenige meerdere opbrengst
der belastingen. Bovendien heeft de heer De Kanter uit het oog verloren
dat niet een particulier heeft geveild, dat niet dezelfde persoon veilt en gunt.
In de akte van veilingverkooping en afslag, verleden door Burg. en YYeth.,
is bepaald dat zij den koop zeer voorwaardelijk toewijzen als gemachtigden
van den Gemeenteraad. Die mijnt weet dat hij niet te doen heeft met den
opsteller der voorwaarden maar wel met eene andere autoriteit. Ik zie dus
in die handelingen niets illoyaals. En zoo kom ik tot het denkbeeld van
den heer Goudsmit, dat men niet een soort van schadeloosstelling moet ver
leenen. Dat ware een precedent stellen, dat ons later veel moeielijkheden
zou kunnen berokkenen. Het is zegt de heer I e Kanter niets dan
eene vergoeding voor winstderving. Maar voor hem die weet,.hoe ongunstig
het burgerlijk wetboek over winstderving denkt, heeft die bewijsgrond niet
veel klem. Het geeft daartoe zelfs geen actie. Nog minder kan dus op
dien grond eene schenking plaats hebbendoor een gemeentebestuur, dat
openbare belangen voorstaat.
Dc Voorzitter. Het woord is aan den heer Scheltema.
De heer Scheltema. Ik zie van het woord af, mijnheer de Voorzitter!
na het gesprokene door den heer Dercksen.
De heer Bijleveld. Ook na het door den heer De Kanter gesprokene,
meen ik te mogen volhoudendat het recht der gemeente, ook van het
standpunt der moraliteitis geheel onbeperkt. Een of ander raadslid moge
vroeger hebben gewezen op omstandighedendie zich zouden kunnen voor-