199
Zitting van Donderdag 30 November 1SÏO
geopend 's namiddags te 2 uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Verzoek van Mej. C. J. Van Waesberge, om ontslag als hulponderwij
zeres aan de school n°. 1 voor onvermogenden. (251)
2°. Idem van B. Corls, om een stoep te leggen aan de Vestestraat. (253)
3». Idem als voren, van Th. Van Wijk. (254)
4°. Idem van het Bestuur der Leidsche bouwvereenigingom een riool te
leggen naar de Oude Vest. (252)
5°. Voordracht betrekkelijk de Schietbaan. (248)
6". Idem tot onderhandsche verhuring van de woning boven het telegraaf
kantoor. (255 en 258)
7°. Concept-verordeninghoudende reglement op het beheer en bestuur der
Stedelijke Gasfabriek. (7. 17. 256 en 257)
8". Staten van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1876. (259)
9°. Tweede suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1876
10». Voordracht tot inzending van eenige voorwerpen uit het Museum in de
Lakenhal naar de Tentoonstelling in 1877 te Amsterdam te houden. (260)
Tegenwoordig de heeren EigemanWilhelmy Damsté, Le Poole, Van
Hettinga Tromp, Suringar, Hartevelt, De Laat de Kanter, Krantz, Van
Iterson Van der LithVan HeukelomDe Eremery, Juta, Librecht
Lezwijn, DercksenDu EieuScheltema, Verster, Goudsmit, Bijleveld en
Van den Brandeler.
De heer Van Wensen gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij
te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 16
November worden gelezen en goedgekeurd.
Door den Voorzitter wordt overgelegd:
1°. Missive van Diakenen der Ned. Herv. gemeente, verzoekende wijzi
ging van het tijdstip van toelating der kinderen van bedeelden op de scholen
voor onvermogenden.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van Burg. en Weth.
2 Voordracht voor de benoeming van een lid der Commissie voor de
bewaarscholen.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
Aan de orde is:
I. Verzoek van Mej. C. J. Van Waesberge, om ontslag als hulponder
wijzeres aan de school n®. 1 voor onvermogenden.
(Zie Ing. St. n®. 251.)
Zonder hoofdelijke stemming wordt dat ontslag eervol verleend.
II. Verzoek van B. Cortsom eene stoep te leggen aan de Vestestraat.
(Zie Ing St. n°. 253.)
Overeenkomstig het voorstel van Burg. en Wetb., wordt zonder hoof-
delijke stemming dat verzoek toegestaan.
III. Verzoek van Th. Van Wijk, om eene stoep te leggen aan de Ves
testraat.
(Zie Ing. St. n®. 254.)
Wordt in gelijken zin besloten.
IV. Verzoek van het bestuur der Leidsche Bouwvereeniging, om een
riool te leggen naar de Oude Vest.
(Zie Ing. St. n°. 252.)
Overeenkomstig de voordracht van Burg. en Weth., wordt de gevraagde
vergunning verleendonder daarbij gestelde voorwaarden.
V. Voordracht betrekkelijk de schietbaan.
(Zie Ing. St. n®. 248.)
De heer Van Heukelom. Wanneer hier de Leidsche schietbaan ter
sprake komt, zal het wel den schijn hebben, alsof ik, als eene soort
specialiteit, daarover niet zwijgen kan. Ik voel mij dan ook nu weder ge
drongen een kort woord te spreken, en in de eerste plaats mijn compliment
te maken aan Burg. en Weth., over het indienen eener voordrachtwaarbij
zij voorstellen de zaak eindelijk in het goede spoor te brengen door voor
staatsrekening de schietbaan weder in orde te laten brengen. Maar wanneer
nu de scbiethaan in bruikbaren toestand zal gebracht zijn, zijn wij dan
gecondemneerd de voorschriften van Gedep. Staten voor het gebruik dier
baan op te volgen? Indien dat het geval is, dan heb ik daartegen nog
al bezwaar. De schietbaan is het eigendom der gemeente, waaraan zij
vrij aanzienlijke sommen beeft te koste gelegd. En nu zouden wij door de
voorschriften van Gedep. Staten blijkbaar in overleg met de militaire
autoriteiten opgemaakt van het gebruik van ons eigendom verstoken
worden P Gedep. Staten toch stellen voor «dat zorg worde gedragen dat de
schietbaan niet anders worde gebruikt dan door manschappen van het leger
en van de dienstdoende schutterij, die de voorbereidende oefeningen met
vrucht hebben doorloopen." De zaak is zoodoende geheel in handen der
militaire autoriteit; wij kunnen toezien en hebben niets meer te zeggen.
Alle vereenigingen van Leidsche ingezetenendie zich in het schieten zouden
willen oefenen, zijn buitengesloten. Ofschoon de liefhebberij voor de scberp-
schutters-vereenigingen machtig bekoeld schijnt te zijn, zoo meen ik toch
dat er nog eene zoodanige hier bestaatmaar haar wordt alle toegang tot
de baan ontzegd, en haar voortbestaan dus feitelijk onmogelijk gemaakt.
Ook heb ik altijd nog hoop dat men nog eens zal terug komen van de
ziekelijke opvatting van het onderwijs in gymnastiek en dat bij dat onder-
HAWDD. OEM. 1876.
wijs de oefening in het gebruik van het geweer op den voorgrond zal treden.
Maar onderwerpen wij ons aan deze voorschriften van Gedep. Statendan
is daarvoor ons ook al de pas grootendeels afgesneden. En zoo zullen al
de geldendie wij toch vroeger voor die schietbaan besteed hebbenvoor
ons verloren zijn.
De Voorzitter. Uwe opvatting is juist. Dit zijn voorwaarden, die Ged.
Staten gesteld hebben en zonder welke de toestemming nimmer zoude ver
kregen zijn. Zij hebben ten doel te voorkomen dat mingeoefenden ge
bruik maken van de schietbaanomdat dit niet zonder gevaar is.
De lieer Van Heukelom. Mag ik u in bedenking geven, mijnheer de
Voorzitter, dat voor de geoefenden de schietbaan niet noodig is? De onge-
oefenden moeten leeren op de schietbaan. Dus ik vooronderstel dat het
ongeoefende personen zijn, en die wil men beperken tot het leger en de
dienstdoende schutterij.
De Voorzitter. Ik meen met het woord vgeoefenden" personen
die zich eenigermate vertrouwd hebben gemaakt met schieten. Overigens
geloof ik dat men in zake het schieten met het geweer nooit genoeg ge
oefend kan worden.
De heer Van Heukelom. Het is maar een bezwaar dat ik tegen de
zaak opper.
Het voorstel van Burg. en Weth., om hun college te machtigen ter zake
van den aanleg op 's rijks kosten met Z. E. den Minister van Oorlog in
overleg te tredenwordt met algemeene stemmen aangenomen.
VI. Voordracht tot onderhandsche verhuring van de woning boven het
telegraafkantoor.
(Zie Ing. St. nos. 255 en 258.)
In omvrage gebracht, wordt het voorstel met algemeene stemmen aan
genomen.
VII. Concept-verordening houdende reglement op het beheer en bestuur
der stedelijke gasfabriek.
(Zie Ing. St. n°. 7, 17, 256 en 257.)
De Voorzitter. Ik open de algemeene beschouwingen over dat onderwerp.
De heer Scheltema. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter! om te
verklaren dat ik mij bepalen zal tegen deze laatste voordracht te stemmen,
zonder aan de discussie deel te nemenomdat ik niet kan medewerken tot
bevestiging van een m. i. onzuiveren toestand en ook omdat ik niet in
napleiten wensch te vervallen, indien toch aangenomen wordt wat Com
missarissen van de gasfabriekten gevolge van de in de vorige vergadering
gevallen beslissing, nu in deze laatste voordracht, tot wijziging hunner nieuwe
concept-verordeningvoorstellen en daardoor het beginsel van zuivere winst
berekening wordt op zij gezet, het woord zuivere winst uit die verordening
wordt geschrapt, terwijl men toch van de gasfabriek wil blijven trekken,
dan zal een toestand gewettigd worden, die m. i. nog onzuiverder, nog erger
is dan die door mij is bestreden. Het blijft mijne innige overtuiging dat
wij met de administratie der gasfabriek op een verkeerden weg zijn en ik
vrees dat wij, zoo voortgaande, daarmede langzamerhand van den wal in de
sloot raken. Ik heb dit weinige alleen willen zeggen en zal verder niet aan
de discussie deelnemen.
De algemeene discussien worden gesloten.
De Voorzitter. Aan de orde is de concept-verordening B, omdat het
voorstel A is vervallen.
De artikelen 1 tot 4 worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Art. 5: «Onder het bestuur van Commissarissen zullen werkzaam zijn:
a. Een directeur op eene jaarwedde van 3000 en een aandeel in de winst
der exploitatie-rekening; b. Een boekhouder op eene jaarwedde van 1500."
De heer Eigeman. Ik zou wel een paar vragen willen doen. Er wordt
voorgesteld voor den directeur der gasfabriek eene jaarwedde van ƒ3000
en een aandeel in de winst. Is de bepaling van een aandeel in de winst
bij deze wel zoo noodig? Kan dit laatste niet achterwege blijven? Het is
mijns inziens niet noodig, dat eene zaak als de gasfabriek, die op eene
goede hoogte staateen aandeel der winst verzekert aan den directeurten
einde daardoor eene soort van drang of aanmoediging te vinden om hem
meer zijn best te laten doen. Mij dunkt dat als zijn tractement op een
hem toekomend behoorlijk bedrag gesteld is, er genoeg reden tot gerust
heid zal zijn, dat hij al het mogelijke doen zal om het te behouden.
Daarom alleen zal ik gaarne zijn tractement gebracht zien tot eene vaste
som van ƒ3500. Doch ik gedenk daar aan een wensch van Commissaris
senop het eind van bun rapport geuit, dat de directeur mocht wonen aan de
fabriekwant dat dit geacht wordt in het belang van toezicht en voor
directe hulp van veel gewicht. Welnu, aan dien wensch kan heel spoedig,
wellicht reeds in het volgende jaar, voldaan worden. Dan kan het gevolg
zijn, dat er voor den directeur gevraagd zal worden: vrije woning, vuur
en licht, en men moet alweer overgaan tot wijziging der verordening, als
dit toegestaan wordt. Ik wil om die reden voorstellen, in deze veror
dening weg te laten het aandeel in de winst, te bepalen dat het tractement
van den directeur nu zal zijn ƒ3500, en dat, wanneer hij eventueel wonen
zal aan de fabriekhet tractement zal teruggebracht worden op 3000, met
genot van vrije woning, vuur en licht Het ligt zoo in den aard der zaak
dat dit laatste volgen zal op de bepaling dat hij daar wonen zal. Ik acht
dit ook wenschelijkwant het is goed in alle opzichten.
De heer Dercksen. Mijnheer de Voorzitter! In de zitting van 11 Juni
1874 heb ik mij reeds verklaard tegen iedere percentsgewijze belooning van
den directeur en de andere ambtenaren bij de gasfabriek. Toen heb ik
reeds te kennen gegeven dat, aangezien iedere winst van de gasfabriek mij
toeschijnt eene onrechtmatige te zijnhet niet aanbevelenswaardig mocht
heeten een deel dier winst bij eenig tractement in rekening te brengen,
lhans wensch ik er nog bij te voegen dat, aangezien de gasfabriek geene
fabriekszaak ismen niet behoeft eene soort van premie toe te kennen aan
meerdere activiteit. Men heeft bij alle gemeente-ambtenaren dat stelsel
verlaten, zelfs bij den gemeente-ontvanger, wiens betrekking, met het oog
op hetgeen bij rijksontvangers geschiedt, daartoe anders gereedelijk zou
aanleiding geven. Ik zou vooral bij dergelijke aangelegenheden, waar de