194 de dubbele boekhoudingals één geheel genomenen ben gekomen tot dezelfde slotcijfers. Wel een bewijs, dat inderdaad mag worden aange nomen dat aan de administratiebovenal wat het resultaat der cijfers aangaat, niets ontbreekt. Nu heeft de heer Scheltema in eene zijner memo- riën gevraagdwaarom men zich in dat rapport nu ook niet gehouden beeft aan de boekhouding naar de wijze van gemeentebeheer. Ik heb dit juist niet gedaan omdat ik het bewijs heb willen leverendat men door het dubbele of Italiaansch boekhouden tot geen ander resultaat kan komen. Ik heb willen aantoonen, hoe verkeerd het is te schermen met cijfers en woorden, hier en daar gegrepen. Meermalen, en ook nu herhaaldelijk, is gesproken van naar de berekening van de winst- en verliesrekening. Ik heb echter niet gehoord de bepalingen waarnaar men de winst van f 65000 van het vorig jaar had moeten regelen. Wat is winst anders, dan een overschot na aftrek van alle onkosten, enz. Om minder winst of overschot te hebben, moet men bepalingen maken, en dan is het niet moeielijk om die zóóver uit te strekkendat men komt tot een veel lager cijfer van winst dan van ƒ65000. Men kan daardoor komen tot nul, ja tot verlies, doch niet, zooals de geachte voorsteller in eene der laatste raadsvergaderingen gemeend heeft te kunnen beweren enkel door bet invoeren van het Italiaansch boekhouden. Om vele redenen acht ik de uitbreiding van bepalingen niet gepast. Ik kom thans tot het voorstel van den heer Scheltemaop het laatst aan gegeven en ik moet zeggen dat het mij bevreemd heeftdatna al wat hij heeft gemeend te moeten zeggenbij niet als eerste punt heeft aan gegeven de bepalingenwaaraan men zich in het vervolg te houden bebbe en die naar zijne overtuiging,, ter tegemoetkoming aan zijne bezwaren, vooraf moeten gaanom daarna te komen tot de berekening van de hoe grootheid van de winst of het verlies. Dan was duidelijk uitgekomen wat de voorsteller wil. Het eerste punt vau dat voorstel is de invoering van het Italiaansch boekhouden. De beer Scheltema heeft daarvan groote verwach tingen. Ik niet. Geen ander resultaat in cijfers zal het geven dan hetgeen wij gezien hebben. Ik wil wel bekennendat wij door deze wijze van boek houding aan den vorm veel zullen winnen. Zoo dikwijls ik als lid van de Commissie van Financiën die jaarlijksche rekeningen had na te zien, ben ik immer onaangenaam gestuit door den voorjarigen vorm, die niet het ge heel der rekeningen voorstelt, maar elke rubriek op zich zelve, zoodat men voor en achteruit bladerende het onderlinge verband moet zoeken der ver schillende rekeningen, als: intrestrekening, fittingrekening enz. enz., die elk op zich zelve of met winst of met verlies sluiten. De steeds gevolgde voorjarige wijze van boekhouden bij de administratie der gasfabriek, die men nog bij menige andere administratie vinden kanis lastig en omslach tig, en daarom kan ik meegaan met de invoering van het Italiaansch boek houden dat, ik geef het den voorsteller gaarne toe, beknoptheid aan dui delijkheid paart. Het is echter zijne meening dat bet waarborgt tegen grove abuizen. Deze is niet de mijne. Bij elke wijze van boekhouding kunnen abuizen voorkomendoch om die spoedig te kunnen vinden komt het aan op de deugdelijkheid der grondslagen en de bepalingendie men daarvoor maakt en volgt. Deze zijn mijne beschouwingen en ik zou willen vragenof het wel zoo noodig is gebleken aan Commissarissen de eene of andere wijze van boekhouding voor te leggen. Immers wij vinden bij geene der andere administratieve commissiën uit den Raad daaromtrent eenig voorschrift. De Voorzitter. Ik zal dan nu mijn voorstel, of liever de vraag, die ik ter vereenvoudiging der discussien heb gesteld, in omvraag brengen, namelijkMoet de gasfabriek beschouwd worden als eene handelszaak en dienovereenkomstig worden ingericht P De heer Goudsmit. Ik moet ten sterkste blijven protesteeren tegen het stellen van die vraag, mijnheer de Voorzitterhet is de groote vraag die in het geheele land wordt te berde gebracht en door verschillende auto riteiten op verschillende wijzen is beantwoordmaar Diémand onzer wenscht deze vraag beantwoord en thans beslist te zien. De vraag die bet hier alleen geldt is, hoe de winst moet berekend niet of de winst verworven mag worden. Niemand dus kan het willendat door de beslissing over de door u, mijnheer de Voorzitter, geformuleerde vraag, incidenteel een zoo belangrijk geschilpunt worde uitgemaaktwaarvan het gevolg wel eens zou kunnen zijn, dat wij in betrekking tot onze gemeente-financien in een slechten toestand zouden geraken. De Voorzitter. Ik geloof niet dat de door mij geformuleerde vraag de wijde strekking heeft die de heer Goudsmit daaraan gelieft te geven. De heer Van der Lith. Ook ik zie in de door umijnheer de Voor zitter, geformuleerde vraag de strekking niet, welke de heer Goudsmit er aan geeft. Het groote punt: of eene gemeente winst mag nemen al dan niet, die vraag kan nu toch niet beslist worden. Wordt de vraag, door den Voorzitter gesteldontkennend beantwoorddan blijft de inrichting eene publiekrechtelijke. Ik negeer echter dat daaruit ontwijfelbaar de noodzakelijkheid zou voortvloeien, dat wij tegen den kostenden prijs gas zouden moeten leveren. De heer Goudsmit. In de laatste woorden die de heer Van Lith voorbijziet ligt toch juist de kracht. De heer Van der Lith. Het is mogelijk dat ik de kracht der woorden niet inzie, maar de beantwoording der vraag levert m. i. dat gevaar niet op. De Voorzitter. Door beantwoording der vraag, overeenkomstig mijn voorstel, maakt de Raad m. i. niets gevaarlijks uit. De heer Goudsmit. Naar mijn oordeel kan de Raad niet met u meegaan. De Raad kan het principe niet incidenteel beslissen. De heer Van der Lith. Ik negeer de conclusie, dat het ontwijfelbaar zeker is dat de fabriek, omdat zij eene gemeente-instelling is, geen winst mag berekenen. De heer Goudsmit. Die vraag behandelen wij nu niet. Die quaestie ligt te diep. De eenige quaestie is nu, hoe de winst moet worden berekend. De Voorzitter. Ik wensch, dat de Raad uitspraak doe over de vraag door mij geformuleerden waartegen ik zal stemmen. De heer Goudsmit. Maar niemand is voorbereid op die quaestie. Daar kunnen, de part et cC autre, zeer geleerde dissertaties over gehouden worden, maar wij stellen ons op het standpunt van geoorloofde winst. Wil men later de zaak d fond behandelen, ik heb er niets tegen. Maar nu dienen wij alleen den modus quo te behandelenhoe de boekhouding moet worden ingericht ten aanzien der winstberekening. De heer Scheltema. Zou die vraag niet eenvoudig kunnen worden uit gemaakt door mijn voorstel in rondvraag te brengen Zeer terecht zegt de vorige spreker, dat het thans niet geldt de wijze van beheer; niet of er ai dan nist winst mag behaald worden. De Commissie van Financiën is dat ook eens. De vraag is alleen: hoe moet de winst berekend worden? Ik wensch dat zij juist en vooral niet hooger berekend worde dan zij werkelijk bedraagtdoor bIs winst te beschouwen wat geen winst is. Ik wil auders niet dan eene zuivere winstberekening, zooals die in iedere goed geadminis treerde zaak plaats heeft. Winst is, naar mijn oordeel, voor een ieder hetzelfde, ongeacht wie haar maakt. Een gulden winst voor den een is ook een gulden winst voor den ander, wie bet ook zij. De Voorzitter. Het is mij volmaakt onverschillig, hoe de quaestie worde uitgemaakt. Als de heer Scheltema werkelijk meent dat door zijn voorstel de zaak beter wordt uitgemaaktdan trek ik mijn voorstelof lieverde door mij geformuleerde vraaginen zal ik nu het voorstel van den heer Scheltema in omvraag brengen. De heer De Fremery. Nog slechts even en voor het laatst wensch ik het woord om te verklaren, dat mijns inziens de explicatie die de heer Scheltema aan het woord «winst" goedvindt te gevenvolstrekt niet opgaat. De winst, waarvan hij spreekt, moge die zijn, welke voor eene fabriek- of handelszaak gewenscht is, voor de gemeente gaat ze niet op. Wij kennen alleen de winst uit de exploitatie verkregen. Moet men de winst gaan berekenenzooals de heer Scheltema dit verlangtdan zal men over alle details van beheer moeten gaan oordeelen en dan zal bet bestuur van de gasfabriek verbazend moeielijkomslachtigja een lastpost wordenwaartoe niet ieder meer gezind zal zijn. Waarom den toestand dan te veranderen die 28 jaren lang zoo goed heeft gewerkt? Om tegemoet te komen aan de bedenkingen van den heer Scheltema omtrent de juistheid van het woord «zuivere winst" zal in het vervolg slechts sprake zijn van winst der exploitatie, maar om daarbij in aanmerking te nemen of een gebouw of werktuig duizend gulden meer of minder waard isdaartoe bestaatdunkt mij, geene aanleiding. De heer Goudsmit. Zou de heer Scheltema zich ook kunnen vereenigen met deze formule: «Zal bij de boekhouding de winst der gasfabriek berekend worden naar de wijze als door den heer Scheltema is voorgesteld?" De heer Scheltema. Ik kan my zeer goed vereenigen met die formu leering van de vraag. De heer Krantz. Maar de heer Scheltema heeft geen voorstel gedaan omtrent de wijze van winstberekening. De heer Scheltema. Ik heb eerst voorgesteld de gebouwen te doen schattenmaar heb mij later vereenigd met het voorstel van Commissarissen van de gasfabriek. De heer Van Iterson. Het voorstel van den heer Goudsmit strekt dus om in eeDS uit te maken de punten onder nos. 15, door den heer Schel tema voorgesteld. De heer Goudsmit. Neenalleen om het punt der winstberekening uit te maken. De heer Van Iterson. Maar daarvan lees ik niets in de gewisselde stukkenalthans de heer Scheltema heeft daaromtrent geen voorstel gedaan. De heer Goudsmit. Voorzeker heeft de heer Scheltema daaromtrent iets voorgesteld. De heer Van Iterson. Wees dan zoo goed het ons aan te wijzen. Mij is niets van zoodanig voorstel bekend. De heer Scheltema. Als de boekhouder lezen kankan bij opmaken welke wijze van winstberekening ik bedoel. De heer Van Heukelom. De zaak komt mij zoo duidelijk en klaar mogelijk voor. In n'. 1 der punten van het voorstel van den heer Schel tema wordt voorgesteld de invoering van het dubbel of Italiaansch boek houden. Welnu wij weten waarlijk nu toch wel allen wat Italiaansch boek houden is en hoe langs dien weg de winst moet berekend worden. Wat hebben wij nu noodig te praeciseeren wat de winst der gasfabriek zal zijn. Wat de heer Scheltema in punt 1 voorstelt, sluit in zich de wijze van be rekening der winst. Die ligt feitelijk opgesloten in het voorstel om in te voeren het Italiaansch boekhoudenwaarbij slechts ééne winstberekening mogelijk is. De heer Scheltema. Men moet mijn voorstel in zijn geheel nemen niet ieder punt afzonderlijk. De heer Van Heukelom. Goed, daar heb ik niets tegen. Maar ik herhaalals eenmaal vaststaat dat het Italiaansch boekhouden zal worden ingevoerd, dan weet een ieder, hoe daarbij de winst- en verliesrekening wordt opgemaakt en de winst geconstateerd. De Voorzitter. Hoe wenscht de heer Scheltema nu zijn voorstel te doen? De heer Scheltema. Zooals het hier gedrukt staat, alleen met deze wijziging, dat ik mij vereenig met het voorstel van Commissarissen om het bedrag van gebouwenenz. te stellen op het door hen aangegeven cijfer van f 277,359,42. De heer Goudsmit. Indien het waar is wat de heer Van Heukelom zegt dat de uitdrukking Italiaansch boekhouden geen twijfel overlaat over de wijze van winstberekening, zoo heb ik er vrede mede punt l te beslissen, en sta ik niet langer op de door mij geformuleerde stelling. De Voorzitter. Mag ik den heer Scheltema vragenwelk voorstel hij heeft gedaan tegenover mijn voorstel? De heer Scheltema. Mijn voorstel is hetzelfde gebleven zooals het is gedrukt, alleen met eene wijziging op een punt, namelijk dat ik geen schatting der gebouwen verlangmaar aanneem het cijfer der waarde van die gebouwendoor Commissarissen van de gasfabriek aangegeven. De Voorzitter. Volgens u zou dus uw geheel voorstel in omvraag moe ten worden gebracht. De heer Hartevelt. Indien gij punt voor punt van het voorstel aan dë

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 6