J91 vraarvan wij de consequentiën nog niet kunnen voorzien. Ik herhaal mijnheer de Voorzitter, ik zou den heer Scheltema willen voorstellen de zaak in concreto te preciseeren in dier voege dat de Raad beslisse of de winstberekening zal plaats hebben op de wijze als door hem, en naar mijn inzien doelmatig, wordt voorgesteld, dan wel gelijk thans. Op die wijze alleen is eene practische discussie mogelijk. De heer Scheltema. Ik geloof dat het niet op mijn weg ligt om dat voorstel te doenen wel om de volgende reden die ik tot verduidelijking van de zaak meen te moeten zeggen. Er bestond verschil tusschen Com missarissen der gasfabriek en mij betreffende de boekhouding, vooral ten aanzien van de winst- en verliesberekening, maar niet over de wijze van beheer van de gasfabriek. De quaestie daarover is eerst nu door de Com missie van Financiën in haar rapport te berde gebracht. Op dit punt be staat er tusschen Commissarissen en mij volkomen eenstemmigheid, namelijk beiden wenschen behoud van de bestaande wijze van beheer. Ik hoorde zoo aanstonds spreken van privaatrechtelijkeen woord dat misschien minder in mijn mond past; zoodanig is echter, naar ik meen, thans de wijze van beheer van de gasfabriek en die wijze van beheer wenschen Commissarissen en ook ik te behouden. Maar nu behelst het rapport van de Commissie van Financiën een voorstel om de gasfabriek te beheeren als eene inrichting van publiekrechtelijken aarden ten gevolge daarvan is nu van zelf mijn voorstel geheel op den achtergrond geraakt. Immersde tusschen Commis sarissen van de gasfabriek en mij bestaande quaestie liep alleen over de boekhouding en speciaal de winst- en verliesrekening. Mijn voorstel heeft dan ook alleen ten doel daarin verandering te brengen doch met behoud van het thans bestaande privaatrechtelijke beheer, terwijl de Commissie van Financiën daarentegen voorstelt eene andere wijze van beheer, een beheer naar de voorschriften voor gemeente-administratie geldende, die alle winst en verliesberekening uitsluitennamelijk een publiekrechtelijk beheer. En nu geloof ik dat het niet op mijn weg, maar op dien der Commissie van Financiën ligt om dat voor te stellen en is het dus alleen nog maar de vraag, of de Commissie van Financiën blijft bij het voorstel dat zij in haar rapport heeft gedaanja of neen. De heer Hartevelt. Wat wil de Commissie van Financien P Zij wil de tegenwoordige boekhouding behouden, omdat die naar hare overtuiging goed is en juist in vorm, als overeenstemmende met de geheele huishouding der gemeente. Dit is, dunkt mij, zoo duidelijk mogelijk. Nu echter wordt er aan ons rapport eene strekking gegevendie ik liefst niet onderschrijf, en, wanneer tengevolge daarvan de vraag moet worden gesteld: Zal het gas na 1 Januari 1877 tot den kostenden prijs worden geleverd of: zal het geoorloofd zijn in het vervolg winst te berekenen? dan is mijn wensch dat die vraag niet aan de orde komede meerderheid der Commissie wil dien weg stellig niet op. De heer Scheltema wil door eene. andere boek houding, en wel door het dubbel of Italiaansch, precies weten hoeveel winst er gemaakt wordt. Mij is dit totaal onverschillig. De exploitatie-rekening, ons bij het einde van ieder jaar door Commissarissen van de stedelijke gasfabriek overgelegd leert ons het overschotop die exploitatie verkregen kennen. Dit overschot vloeit in de stadskas. De Commissie van Financien zegt in haar rapport: »De speciale Commissie, met de administratie belast bepaalt zich tot het houden en afleggen van rekening van-het toevertrouwde kapitaal voor exploitatiemet uitkeering van het daarmede verkregen saldo en tot verantwoording der gelden, bestemd of toegestaan ter bestrijding van de kosten voor onderhoud, vernieuwing en uitbreiding der inrichting." Welnu, dit geschiedt en is, naar ods inzicht, de ware vorm van beheer. Dat het kardinale punt, de eenige quaestie waarop het aankomt, volgens den heer Scheltema, de winst- en verliesrekening, het ware begrip van winst, niet tot zijn recht komt, geef ik gaaf toe, maar is mij ook tamelijk on verschillig. De heer Goudsmit. Tegen de formuleeriog van den beer Hartevelt heb ik wederom hetzelfde bezwaar, nam. dat zij te abstract is. *Zal de boek houding blijven zooals zij is?" Wie kan daarop een absoluut antwoord geven? Er kunnen honderden omstandigheden zijn, die verandering in de boekhouding wenschelijk maken. Ik voor mij heb de zaak niet genoeg onderzocht om een beslist oordeel uit te sprekenmaar wel heb ik gehoord dat er een belangrijk punt aan de boekhouding ontbreektdat men namelijk niet duidelijk uit de rekening zou kunnen opmaken hoeveel in de gasfabriek de bestanddeelen op zich zeiven voortbrengen. Ik weet het niet en heb dat slechts door den een of ander hooren beweren, maar wanneer deze leemte mocht bestaan dan wil ik niet aan banden gelegd worden door te zeggen de boekhouding is goed en moet zoo blijven. Ik doe dus den heer Schel tema hetzelfde verzoek van zoo aanstonds, dat hij preciseere het punt van debat thans aan de orde, namelijk de berekening van de winst. Wil de heer Hartevelt het zoo formuleerenik zal mij er gaarne bij neerleggen maar niet wanneer het in zulk een algemeenen term is vervatdat elke wijziging of verbetering zou worden uitgesloten. In alles is vooruitgang; waarom ook niet in de boekhouding? Heeft zij alleen de volmaaktheid bereikt? De heer Krantz. In zoover moet ik den heer Goudsmit tegenspreken dat niet het resultaat van elke afdeeling bekend is. Uit de rekening blijkt, wat voor het maken der gasleiding, gasverbruik, cokes enz. wordt ontvangen. Wat nu den vorm der boekhouding betreft, is in het rapport der Com missie van Financien duidelijk uiteengezetdat in den tegenwoordigen toe stand de thans gevolgde de doelmatigste is; voordeeliger voor de gemeente kan geen andere zijn, wat uit de ondervinding van jaren gebleken is. Ik heb nog een andere reden om het voorstel der Commissie van Financien te ondersteunen. Wij weten dat de beslissing, door den Minister van Bin- nenlandsche Zaken betreffende de gemeente-gasfabrieken genomendoor alle deskundige publicisten is afgekeurden ingeval van eene verandering van ministerie zoude eene andere opvatting mogelijk kunnen zijn en wij daardoor genoodzaakt worden andermaal eene wijziging in de boekhouding te brengen. De heer De Fremery. Ik wil doen opmerken datwanneer nu het voorstel van den heer Hartevelt bijval mocht vinden, daarvan de strekking zoo duidelijk mogelijk blijkt uit de omschrijving op pag. 155 voorlaatste alinea. Die omschrijving geeft, dunkt mij, duidelijker en meer omstandig aan wat eigenlijk beslist moet worden. Daarom zou ik bij voorkeur wen schen dat deze in omvraag werd gebracht en niet de voorafgaande vraag. Het bezwaar van den heer Goudsmit bestaat daarin dat bij aanneming van dit voorstel de boekhouding precies op dezelfde wijze zal plaats hebben. Deze bedenking mag echter niet geldenwant wanneer in het volgend jaar of bij de vaststelling der rekening redenen aanwezig mochten zijn om een voorstel tot wijziging in te dienenkan dit andermaal in overweging wor; den genomen en tot eene beslisssing leiden. Wij binden ons niet door voorloopig te bepalen dat op dezelfde wijze zal worden voortgegaan als in de verordening van 14 Mei 1858 (welke nog altijd onze grondwet is die niet afgeschaft is) duidelijk is aangegeven nl. dat twee rekeningen zullen worden overgelegd. Wanneer wij dezen toestand doen voortduren, praeju- dicieeren wij niets en kunnen niettemin later veranderingenzoo die noodig worden geacht, worden vastgesteld. Omdat men den gang van zaken niet goed begrepen heeft, heeft men behoefte gevoeld en er naar getracht om wijzigingen te verkrijgen. Nu inderdaad gebleken is dat in strijd met de meening van het geachte lid er wel af- en bijschrijving plaats heeft, en dat erkend is dat een reservefonds, zooals aanvankelijk door hem wasvoor- gesteld, in strijd schijnt met de wet, kan men, zoo ik meen, veilig beslui ten tot continuatie van de bestaande regeling, die zoo goede vruchten heeft afgeworpen. Als men het kleine verschil, dat door schatting der gebouwen ontstaan zoude, buiten rekening laat en alleen de winst van de exploitatie aan de gemeente overdraagt, dan kan de heer Scheltema ook zelf vrede hebben met die handelwijze. Hij heeft altijd voorondersteld, en daarop zijne bezwaren gegrond, dat de winst, op de rekening uitgetrokken, moest overeenkomen met die, welke verkregen wordt naar de regelen in gebruik bij particuliere ondernemingen. Dit is hier echter niet het geval. Hetgeen wordt uitgekeerd aan de gemeente is niet de winst van de fabriekmaar die van de exploitatierekening en zij wijst, al treedt men ook niet in die kleine bijzonderheden, waarop de fabriekant prijs stelt, met voldoende zeker heid aan het voordeel dat behaald is. Indien wij van daag de fabriek nog lieten taxeeren dan ben ik overtuigd dat de verkoopwaarde minstens op 4 ton zou geschat worden, terwijl aan de gemeente slechts verschuldigd is 2 ton. Bij verkoop zou alzoo de vermoedelijke bate meer dan 200,000 bedra gen. Dus bezwaar van overschatting bestaat er niet. Het blijkt dat de gasfabriek eene zekere bezitting is, die niet te loor gaat, maar in waarde steeds toeneemt. Ik ondersteun derhalve met kracht het voorstel van den heer Harteveltomschreven in het rapport van de Commissie van Financiën. Indien dit in stemming wordt gebracht, zal duidelijk uitkomen wat de Raad wenscht en verdere toelichting wel onnoodig zijn. De heer Van Hettinga Tromp. De Commissie van Financiën heeft geen ander doel met de uitdrukking »gemeente-inricbting" dan om te kennen te geven dat de vorm van boekhouding moet ingericht worden overeenkomstig de andere instellingen van de gemeente, d$t is, naar onze opinie, zooals tot nu toeafgescheiden van de exploitatie en het onderhoud der eigendom menzoodat jaarlijks aan de gemeente verantwoord wordt een bepaald inko men terwijI dg Raad te beslissen heef( over de voorziening in de kosten van onderhoud. Er is pp gewezen dat de fabriek geen handelszaak is, om dat een bezyvaar gelegen is in de vermenging van het kapitaal en de exploi tatie zooals bij eenp handelszaak geschiedten men meende dat zij eene gemeente-inrichting was. De Commissie echter heeft niet die bedoeling aan bet woord vgejpepnte-inrichting" gebecht, welke straks door een der leden er aan gegeven werd onverschillig of er winst of niet zal gemaakt worden. Wij hebben dit alleen gewild ten aanzien van den vorm van het boekhouden en verder niet. De heer Goüdsmit. Nog een enkel woord. De heer Krantz heeft ge poogd mij terecht te wijzen ten aanzien van de nauwkeurigheid der rekening en zeide dat, hoewel het niet publiek is, toch kan blijken wat elk voor werp geproduceerd heeft. Het is mogelijk en ik ben begonnen te zeggen dat ik het nie) wistmaar van hooren zeggen had. Maar nu een tweede punt. Men spreekt zoo van gemeente-inrichting. De quaestie is tot nu toe meermalen behandeld en dpor verschillende autoriteiten zijn verschillende beslissingen genomen over de vmag Kan de gemeente qua talis zoodanige inrichting als eene handelsinrichting exploiteeren Doch van geene zijde is ooit beweerd dat eene gasfabriek zou zijn eene gemeente-inrichting, uit sluitend naar het publieke recht te behandelen en te beheeren. De eenige vraag is veeleer: is het der gemeente veroorloofd zoodanige bandelsinrich ting te exploiteeren? Hieruit volgt, dat, in de vooronderstelling dat de gemeente mag exploiteeren zoodanige handelsondernemingde exploitatie dan ook op dezelfde wijze plaats grijpt als bij de particulieren. De gemeente alleen mag gebruik of zoo men wil misbruik maken van haar publiekrechtelijk karakter door eene andere aanvrage om concessie te weigeren of een monopolie te vestigen maar verder mag zij dan ook niet gaan. De gemeente heeft te exploiteeren als ieder particulier en hieruit volgt vanzelf dat ook boekhouding door dezelfde regelen beheerscht wordt als die van ieder handelaar of industrieel. Het eenige verschil is dat de particulier de winsten aanwendt gelijk hij wil, de gemeente daarentegen de winsten in de gemeentekas te storten heeft. Yerder is de gemeente han delaar en boekhouder op dezelfde wijze als ieder particulier ondernemer, dat wil zeggenevenals de particulier moet onderzoeken of er zuivere winst is behaaldmoet dit ook de gemeente doen. De gemeente kan geene andere winst aannemen dan ieder ander particulier. En deze zegt: er is geen winst dan na aftrek van hetgeen moet afgetrokken worden. Wat het er nu toe doet of de gemeente of een ander exploiteert, begrijp ik inderdaad niet. Ik ken slechts ééne boekhouding; ik ken slechts ééne berekening van winst of verlies. In casu blijkt dat deze gemeente anders handelteene andere wijze van beheer heeft gevolgd. En nu zegt men wel: de zuivere winst blijkt uit eene andere rekening, maar ik voor mij zie geen voordeel in die dubbele rekeningen. Het is eene verwikkeling, eene complicatie, waarvoor geene goede reden kan worden gevonden. Wil de gemeente affaire doen, handel drijven, zij doe affaire en drijve handel, maar zij boude dan ook boek, gelijk ieder particulier, dat is zoo dat bij den eersten oog opslag van winst en verlies blijken kan. Ik kan niet inzien dat het zal leiden tot eenig resultaat, wanneer men die onderscheiding wil doorzetten. De quaestie in het algemeen of de gemeente gerechtigd zij winst te behalen doet hier niets ter zake. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 3