189 Zitting van Donderdag 16 November 1876, geopend 's namiddags te 2 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen: 1». Benoeming van een onderwijzer der 2e klasse aan de school N°. 1 voor onvermogenden. (250) 2°. Idem als voren aan de school N°. 1 voor minvermogenden. (250) 3°. Verzoek van de wed. P. Kooreman, ter bekoming van gemeentegrond van den Vestwal bij de Vlietbrug. (241 en 246) 4°. Voordracht betrekkelijk het verleenen van afschrijving of restitutie van plaatselijke directe belasting, dienst 1876. (243 en 249) 5°. Idem betrekkelijk de verlenging van de voor eenige tolheffingen verleende concession. (247) 6®. Voorstel van den heer J. Scheltema betrekkelijk de boekhouding van de Stedelijke Gasfabriek. (88, 117, 134, 143, 165, 174 en 237) 7°. Voordracht tot nadere regeling van de jaarwedde van den Directeur en den Boekhouder der Stedelijke Gasfabriek,concept-verordeuing, houdende reglement op het beheer en bestuur dier inrichting. (7 en 17) Tegenwoordig de heeren Wilbelray Damsté, Le Poole EigemanVan der Zweep, Suringar, Goudsmit, Hartevelt, De Laat de Kanter, Van Wensen, Krantz, Van ItersonDriessenVan der LitbVan Heukelom, Dercksenüu BieuScheltema, De Fremery, Libreclit Lezwijn, Van Hettinga Tromp, CookBijleveld en Van den Brandeler. De heer Juta gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Maandag 80 October 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dd. 81 Oct./2 Nov.n°. 34houdende goedkeuring van de begrooting der dienst doende Schutterij voor 1877. 2°. Dispositie als vorenn°. 40waarbij wordt berust in de raadsbesluiten tot het verleenen van subsidiën aan instellingen van weldadigheid voor 1877. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van Mej. C. J. Van Waesberge, om ontslag als hulponder wijzeres aan de school n°. 1 voor onvermogenden. 2°. Adres van B. Corts, om een stoep te leggen aan de Heerengracbt. 3°. Adres van W. Hoogenstraaten Go.om eene waterloozing te leggen in de Barbarasteeg. 4°. Adres van Th. Van Wijk, om een stoep te leggen in de Vestestraat. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burg. en Wetb. 5°. Adres van L. W. Van der Kuypom afschrijving van plaatselijke directe belasting. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. Aan de orde is: I. Benoeming van een onderwijzer der 2de klasse aan de school n°. 1 voor onvermogenden. (Zie Ing. St. n°. 250.) De heeren Le Poole, Eigeman en Goudsmit worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het stembureau uit te maken. Met 18 stemmen wordt benoemd G. B. Engeltjes, zijnde 3 blanco-briefjes ingeleverd. De heer Cock komt ter vergadering. II. Benoeming van een onderwijzer der 2de klasse aan de school n°. 1 voor minvermogenden. Met 18 stemmen wordt benoemd J. Bakewelzijnde 4 blanco-briefjes ingeleverd. III. Verzoek van de wed. P. Kooreman ter bekoming van gemeente grond van den Vestwal bij de Vlietbrug. (Zie Ing. St. nos. 241 en 246.) Overeenkomstig de conclusie van het rapport der Commissie van Fabri cage, wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op het verzoek afwijzend beschikt. IV. Voordracht betrekkelijk het verleenen van afschrijving of restitutie van plaatselijke directe belasting, dienst 1876, tot een bedrag van ƒ206.28. (Zie Ing. St. nos, 243 en 249.) In rondvraag gebracht, wordt de voordracht aangenomen met algemeene stemmen. V. Voordracht betrekkelijk de verlenging van de voor eenige tolheffingen verleende concessiën. (Zie Ing. St. n". 247.) De Voorzitter. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft bereids zijne adhaesie daaraan geschonkenvoor zooveel de Spanjaardsbrug betreft. In omvraag gebrachtwordt de voordracht met algemeene stemmen aan genomen. VI. Voorstel van den heer J. Scheltemabetrekkelijk de boekhouding van de stedelijke gasfabriek. (Zie Ing. St. nos. 88, 117, 134, 143, 165, 174 en 237). HANDD. QKM. 1876. De heer Scheltema. Mijnheer de Voorzitter! Zou ik vooraf een enkel woord daaromtrent mogen zeggenP De Voorzitter. De heer De Fremery heeft reeds het woord gevraagd. De heer De Fremery. In de raadsvergadering van 22 Mei II. zijn bij de beraadslagingen over de rekening van de gasfabriek en de vaststelling van deze de rendantenovereenkomstig art. 24 van de Gemeentewetniet tegenwoordig geweest; daardoor was het mogelijk dat eenzijdige voorstel lingen en vermoedens niet weersproken bleven en bij enkele leden ingang vonden, ofschoon zij inderdaad geen redenen van bestaan hebben en ken nelijk zijn voortgesproten uit misvatting en uit onbekendheid met den waren toestand van zaken. Was het mij veroorloofd geweest bij de ontwikkeling van het beklag van den heer Scheltema tegenwoordig te zijn, ik zou tot hem de vraag hebben gericht, gelijk ik gewoon ben dit regelmatig te doen aan allen die mij in mijne betrekking komen spreken en reden meenen te hebben tot beklag»hebt gij de verordening gelezen waarbij de zaak ge regeld isen het antwoord van den waarheidlievenden voorsteller zou geen ander dan ontkennend hebben kunnen zijn. Dit blijkt zonneklaar, wanneer de voorsteller als waarheid verkondigt, dat er bij de boekhouding van de gasfabriek nimmer afschrijving voor slijtagie en waardevermindering heeft plaats gehad, evenmin als verhooging voor waardevermeerdering; het tegen deel heeft, overeenkomstig art. 11 van de verordering van 14 Mei 1858, regelmatig plaats; aldaar lees ik toch: »Van de winst wordt jaarlijks 4 ten honderd van de kosten van aanleg der eigendommen afgezonderd tot een fonds, waaruit de vernieuwing der eigendommen of groote herstellingen daaraan zullen bestreden worden." Bij raadsbesluit van 23 Mei 1872 is die reserve gebracht op 6 pCt. en er wordt dus jaarlijks van de onzuivere winst afgetrokken f 13980 en overgebracht in het herstellings- of vernieu wingsfonds, dat bestemd is om daadwerkelijk door ver- en aanbouw aan te vullen wat door verminderde waarde van het gebouwd eigendom en van de machineriën is te niet gegaan. Was de gasfabricage dezelfde gebleven als in 1858, dan zouden alle vernieuwingen uit het fonds zijn daargestelddit is echter niet het geval geweest. Om in de behoefte van particulier verbruik dat in 1858 414.106 stères gas vorderde en in 1875 1.143.807 stères eischte, te voorzien, moest het productief vermogen van de fabriek bijkans verdrievoudigd worden, en is successievelijk het primitief kapitaal van inleg door den Raad verhoogd met ruim f 80000, zoodat dit thans bedraagt 194,491.40^. Meermalen is de actueele waarde van de fabriek geschat op 5 a 6 ton; ik acht die waardeering overschatdoch meen op redelijken grond de waarde op 4 ton te mogen bepalen. Moest dus tot verkoop worden overgegaan dan zou de gemeente vermoedelijk dit kapitaal terugkrijgen en op die wijze een avans worden verkregen van ruim f 200,000. De voorgeschreven boekhouding geeft dus overgroote zekerheid voor de aflossing van het ver strekte kapitaal en die zekerheid zal steeds hooger worden, naarmate de aflossing vordert. Wij zijn dus grooten dank verschuldigd aan de mannen, door wier initiatief de gasfabriekdie nog ten huidigen dage als eene goed ingerichte wordt geciteerdis tot stand gekomen en op wier aanwijzing de voorgeschrevene boekhouding door den Raad is vastgesteld. De vraag op 22 Mei 11. aan den Voorzitter gericht: »is werkelijk eene zuivere winst van ruim f 65000 behaald", is door de goedkeuring van de rekening met 14 tegen 4 stemmen beslist, en de inlichtingen verstrekt bij ons rapport van 1 Juni doen duidelijk uitkomen dat de bewering, alsof de winst /'26000 minder zoude bedragen, geen grond heeft, evenmin als de onderstelling, dat uwe raadscommissie de goedkeuring zou gevraagd hebben op handelingen gelijk sommige insolide vennootschappen zich veroorlovenwanneer zij dividenden, niet uit de winst, maar in werkelijkheid van het kapitaal afge nomen, willen uitkeeren, Onnoodig schijnt het mij toe de uitgebrachte bezwaren nader te ontleden alleen dit nog. De heer Scheltema zeide, ik heb mijne bedenkingen reeds officieus in Februari aan een Commissaris van de gasfabriek overgebracht; dit is slechts ten deele juist, de bedenkingen zijn ja ingebracht en ook besprokendoch het advies waszoo de houder meende, niet bestemd om overgelegd en gelezen te worden en kon dus naar mijne overtuiging onmogelijk tot een beslist antwoord leiden. Eerst op 22 Mei is het voorstel van den heer Scheltema, gedateerd op 4 Mei, door den Raad in onze handen gestelden dienzelfden dag wordt tot de Commissie het verwijt gericht, dat haar antwoord nog niet was ontvangen. Ik constateer alleen de feiten, tegenover de beschuldigingen in eene openbare zitting tegen eene raadscommissie uitgebracht. Aan den Raad is nu de beslissing, of het voorzichtig en nuttig is wijzigingen voor te schrijven, die alleen noodig zijn wanneer men wil aannemen dat de gasfabriekdie aan de gemeente toebehoort, moet geadministreerd worden als eene op zich zelve staande fabriekzaak, dan wel of het beter is dat de kapitaal-rekening gelijk nu bet geval is, bij de gemeente gehouden wordt, en de werkkring van uwe raadscommissie beperkt blijft tot de exploitatie, waarvan zij rekening doet en de bate, na aanvulling van het vernieuwingsfonds, overdraagt aan de gemeente. Voor mij verdient continuatie op den tot dusverre gevolgden voet verre de voorkeurde geschiedenis heeft daaromtrent uitspraak gedaan en alleen in het geval dat de Raad onverhoopt beslissen mocht dat de administratie moet gewijzigd worden zal ik mij vcreenigen met de voor stellen die onzerzijds voor dat geval zijn gedaan. De heer Scheltema. Mijnheer de Voorzitter I Ik geloof niet dat de Raad zal verwachtendat ik de cijfers door den vorigen spreker opgenoemd naga of wederleg. Ik twijfel er niet aanof ze zullen op zich zelve wel juist zijn. Een paar punten wensch ik uit die rede te beantwoorden. Het eerste punt is dat de geachte Wethouder meent dat ik vroeger geheel ten onregte beweerd heb dat geene afschrijving van waardevermindering en geene verhooging voor waardevermeerdering heeft plaats gehad. Die meening van den geachten Wethouder berust op een misverstand. Hij kan van zijn standpunt gelijk hebben, maar ik van het mijne ook. Ik heb beweerd dat er van het bedrag van de waarde der gebouwen, werktuigen enz. geen af schrijving wegens waardevermindering, noch verhooging wegens waarde vermeerdering heeft plaats gehad, en dit is zoo; want de gebouwen, werk tuigen enz. kwamen telken jare voor hetzelfde bedrag, ik meen p.m. 233,000, onveranderd op de balans voor. Van daar mijne bewering dat er geene afschrijving heeft plaats gehad, en evenmin verhooging voor nieuwe gebouwen enz. Het tweede punt betreft dat ik vroeger mijne be denkingen heb medegedeeld, maar officieus, en dat ik later mijne verwonde-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 1