146
scholen in de gemeente moet zijn. Dat daarvoor geld noodig isspreekt
van zelf.
De heer Bijleveld. Mijnheer de Voorzitter! Ik kan mij geheel ver
eenigen met het advies van de Commissie van Financiën. Ik acht het niet
noodig in eene herhaling te treden van de in bet rapport der Commissie
aangevoerde gronden. Alleen op eene kleine bijzonderheid wensch ik de
aandacht te vestigen. De heer Dé Kanter zegt, dat de som van 40000
slechts was eene globale berekening. Althans, ik meen dat dit zijne woor
den warenen dat hij daarmede bedoelde dat die som slechts was eene
raming, waar men zoowel boven als beneden kon gaan. Als nu het Verslag
onzer Gemeenteraads-zittingen juist is, dan zou de Voorzitter (zie pag. 99,
2de kolom in fine), bij het in stemming brengen van dit punt, het navol
gende hebben gezegd
»De Voorzitter. Nu breng ik in stemming het tweede gedeelte van n°. 2
der voordracht (plaatsing dier derde school op de Korte Langegrachtde
kosten tot een maximum van ƒ40000, te vinden door verkoop van inschrij-
Daardoor was dustoen het voorstel was aangenomeneen grens gesteld.
De kosten voor het toen bestaand en zeker op berekening steunend bouw
planwaren tot een maximum beperkt, die grens, dat maximum mocht
niet worden overschreden. Volkomen juist nu acht ik hetgeen de heer
Hartevelt heeft opgemerkt. Als men voor die som niet verkrijgen kon wat
noodzakelijk was, dan had men, alvorens verder te gaan, de zaak moeten
terugbrengen bij den Baad.
De heer Db Laat de Kantek. Ik begrijp niet goed het gewicht van
de opmerking van den vorigen geachten spreker. Wij doen immers nu
juist wat hij meent dat wij moesten doen. Wij vragen thans die door
hem bedoelde goedkeuring. Nergens, bij geen wet of verordening, is
voorgeschreven dat wij die vraag behooren te doen vóór en dat wij ze niet
zouden mogen doen na de aanbesteding. De heer Bijleveld heeft bijzonder
gedrukt op het toegestane maximum van 40000. Dat maximum wil zeg
gen dat wijals de aanbesteding daar beneden bleef, het werk konden
uitvoeren dat wij gemachtigd waren over een bedrag van hoogstens ƒ40000
te beschikkenmaar hooger mochten wij niet gaanzelfs geen cent.
Daarom echter juist vragen wij thans goedkeuring van den Baad. Maar
waaruit blijkt dat dit moet geschieden, zoodra het ons waarschijnlijk voor
komt dat de som zal worden overschreden P Kon het niet even goed moge
lijk zijn geweest dat de aanbesteding was medegevallendat de aanneming
som beneden de ƒ40000 was geblevenP Ik herhaal het: ik ken geen wet of
verordening die gebiedt dat de aanvrage had moeten geschieden vóór de
aanbesteding. Voor het uitgeven van meer geld dan is toegestaan hebben
wij vergunning van den Baad noodig. Welnu, wij vragen die.
De heer Bijleveld. Ik wil den vorigen spreker alleen antwoorden dat
ik toegeef dat, waar nog geen uitgaaf gedaan is, het Dagelijksch Bestuur,
in dat opzicht, verantwoord is. Maar dit neemt niet weg dat het, op deze
wijze handelende, onnoodig werk laat verrichten, en verder gaat dan de
bedoeling van den Gemeenteraad. Bij de aanbesteding was het waarschijn
lijk, ja met het oog op de veranderde bouwplannen, zeker te voorzien dat
de f 40000 overschreden zouden worden. Desniettemin heeft de aanbeste
ding voortgang gehad, in plaats van vooraf de zaak op nieuw in den Baad
te brengen. Nu stelt men den Baad in de noodzakelijkheid om na de aan
besteding c. q. de gunning te weigeren. De in deze gevolgde wijze van
handelen acht ik niet wenschelijk.
De heer De Laat de Kantek. Hadden wij anders gehandeldhadden
wij den Baad vóór de aanbesteding medegedeeld dat de som van ƒ40000
waarschijnlijk zou worden overschredendan hadden wij den Baad eenvou
dig voor een raadsel geplaatst. De Baad weet nu met welk bedrag de som
van ƒ40000 moet worden overschreden. Maar vóór de aanbesteding kon
den wij die som niet opgeven. Wat is er nu onnoodigs gedaan P Dat Burg.
en Weth. in gindsche kamer gezeten hebben om de biljetten te ontvangen,
die te openen en een proces-verbaal op te maken P Het opmaken van het
bestek en de begrooting, al bet omslachtige werk, dat het aanbesteden der
school voorafgaat en zooveel tijd vordert, was afgeloopen. Ik zie niet in
welk denkbaar nut het zou hebben gehad veertien dagen vroeger den Baad
mede te deelen: de kosten van de school zijn geraamd op ƒ48500, dus
ƒ8500 hooger dan eerst globaal was opgegeven. Dan had men waarschijn
lijk gezegd en althans zeker met recht kunnen zeggen: waarom niet eerst
afgewacht wat de uitbesteding zal opleveren P
De heer De Feemeky. De heer Van der Lith heeftals lid van de
Commissie van Financiëner op gewezen dat er wel een ander terrein zou
te vinden zijnwaarop eene schoolaan alle vereischten voldoendezou
kunnen worden gebouwd. Wellicht deelen andere leden der Commissie dit
gevoelen; daarom wensch ik tegenover zijne onderstelling mijne overtuiging
te plaatsendat er geen ander terrein te vinden is. Burg. en Weth. hebben
zich veel moeite gegevenmaar na het meest nauwkeurig onderzoek bebben
zij geen enkele plek gevonden die meer geschikt was dan deze. Als men
nu het voorstel van Burg. en Weth. gaat afkeuren, in de overtuiging dat
er wel eene andere plaats zal te vinden zijndan vrees ik dat de bestaande
toestand, dien men algemeen afkeurt, zal worden bestendigd. Wordt daar
entegen de schoolbouw gegunddan kan men rekenen dat de school waarschijn
lijk op 1 Januari 1878 gereed zal zijn. Tot dien tijd zullen wij ons moeten
behelpenzooals door de schoolautoriteiten is medegedeeldwelke allen onze
voorstellen hebben goedgekeurd. Wellicht zullen zij, zoo een ander plan
wordt opgemaaktdaaraan geene goedkeuring kunnen schenkenhetgeen
dan een nieuw oponthoud zou veroorzaken. Nu acht ik 7000 zeker geen
geringe sommaar het bedrag toch niet zoo belangrijk omwegens de over
schrijding van de ramingssomeen eenmaal genomen raadsbesluit te niet te doen.
De heer Cock. Ook ik kan instemmen met het rapport van de Com
missie van Financiëndat ik met groote belangstelling in deze zitting voor
het eerst heb gehoord. Ik ben het volkomen met haar eens en vrees dus
natuurlijk het in de verte niet eens te zullen worden met onzen geachten
Wethouder van Fabricage. Ik ben van opinie dat de Baad het Dagelijksch
Bestuur heeft gemachtigd te laten aanbesteden het bouwen van eene school,
volgens een ontwerp, waarvan niets anders bepaald was dan dat de raming
er van hoogstens het cijfer van ƒ40000 mocht bereiken. Door desniette
genstaande den bouw aan te besteden van eene schoolzoodanig ingericht
en volgens de bestekken zoodanig ontworpendat men vooraf wistdat de
kosten op 48000 moesten geraamd worden, in stede van ƒ40000, heeft
men m. i. minder aan den wensch en last van den Baad voldaan. Ook kan ik
instemmen met het laatste gedeelte van het rapport der Commissie. Ieder toch
die slechts eenige ondervinding van aanbestedingen heeftweet hoe moeielijk
het valtzelfs bij de meest mogelijke concurrentiemisbruiken tegen te
gaan. Men ziet somtijds in zoodanig geval nog welop het oogenblik dat
de biljetten in de bus worden gestokendat er uitkoopen plaats hebben.
Zelfs bij uitgebreide concurrentie zijn dergelijke misbruiken niet altijd te
voorkomen. Wel een bewijs dat publiciteit zoo algemeen en zoo tijdig
mogelijk in zake van aanbestedingen dringend noodig is. Inderdaadvoor
een werk van ongeveer ƒ48000, is het verwonderlijk dat zoo weinige in
schrijvers van buiten de stad zich hebben opgedaan. Mij zal het natuurlijk
altijd het aangenaamst zijn dat voor eene Leidsche zaak een Leidsche in
schrijver de minste zijmaar desniettemin acht ik het noodig dat de con
currentie zoo uitgebreid mogelijk zij. Dit nu is vooral te verkrijgen door
geruimen tijd voor den dag der besteding deze te annonceeren. In de
Leidsche bladen is de advertentie dezer aanbesteding geplaatst in het nom-
mer van Maandagveertien dagen voor de aanbesteding. Die termijn
is veeleer kortmaar althans nog iets. Maar ik weet niet op welke dagen
die andere bladen, de Opmerker en de Industrieel, die, dit erken ik, door
de aannemers worden gelezen, verschijnen. Als de advertentie daarin ook
14 dagen voor de besteding heeft gestaan, is die termijn genoeg, maar zeker
niet te ruim te achten. Ik hoop dus dat deze wenk van de Commissie
Burg. en Weth. aanleiding zal geven in het vervolg zoo spoedig en zoo
ruim mogelijk de besteding te annonceeren, desnoods eerst bij voorloopige
aankondiging, vermeldende dat op dien dag de besteding zal plaats hebben
maar het bestek eerst later bekend zal worden gemaakt.
De heer Vehsteb. Ook ik kan mij volkomen met het rapport der Com
missie van Financiën vereenigen en ik ben het met den lieer Cock eensdat
de Baad aan Burg. en Weth. geene verdere machtiging heeft gegeven dan
tot het bouwen eener school tot een maximum van ƒ40000. De persoon j
aan wien het maken van het bestek werd opgedragenmoet geacht worden
van dit besluit van den Baad te hebben kennis gedragen. Heeft hij nu
desniettemin het bestek opgemaakt tot een hooger cijfer, in de meening dat
dit meerdere later bij den Baad geene bezwaren zoude ontmoeten, dan
geloof ikdat een afkeurend votum van deze vergadering niet anders dan
heilzaam voor het vervolg zal werkenheeft hij zich daarentegen bij het
opmaken van het bestek ongeveer Xƒ5 vergist, dan moet onwillekeurig de
vraag rijzenof hij voor de hem opgedragen taak wel voldoende berekend
was. Hoe dit zijn moge, ik hoop dat de conclusie van het rapport der
Commissie van Financiën door de meerderheid dezer vergadering zal worden
gedeeld.
De heer De Laat de Kantek. Ik kan niet zonder antwoord laten
wat de heer Verster daar zoo even heeft gezegd. Hij en de heer Cock
hebben gesproken van eene bepaalde som van f 40000en hebben dus van
de opdracht van Burg. en Weth. eene opvatting die de mijne niet is.
Leest men toch nauwkeurig de stukken, dan blijkt daaruit dat de school
op de Marendorps-achtergracht heeft gekost 33000; dat voor de
thans te bouwen school beheiing noodig zoude zijnen dat er voor den
aannemer op geen afbraak viel te rekenenzoodat daarom eene som van
ƒ40000 geraamd werd. Als dergelijke globale raming nu echter wordt
gelijk gesteld met eene begrooting, dan is, ik herhaal het, dit eene opvat
ting die de mijne niet is. Maar ik heb reeds straks gezegd dat de architect,
toen hij dit stuk indiende, gerekend had op eene school van éóne ver
dieping. Ik ben het geweest die hem het eerst de opdracht heb gedaan
een plan te maken voor eene school van twee verdiepingen. Als daarin
dus iets verkeerds is gelegendan rust die schuld of die blaam op mij.
Ik mag dan ook niet zonder tegenspraak laten wat de heer Verster be
weerde: dat bet verschil tusschen de'eerste globale raming en de latere
begrooting de conclusie wettigt dat de man niet berekend zou zijn voor
zijne taak. Beeds bij herhaling heb ik gezegd dat aanvankelijk het voor
nemen bestond eene school v&n óéne verdieping te maken. Ik meen het er
voor te moeten houden dat dit den heer Verster ontgaan is, anders had
hij dergelijke conclusie niet kunnen maken.
De heer Juta. Toen de Baad 40000 toestondwas de berekening
gemaakt voor een schoolgebouw van éóne verdieping. Maar op dien dag
was het reeds bekend dat de school niet uit óéne maar uit twee verdiepingen
zou bestaan. Ik althans had eenige dagen vroeger reeds van die teekeningen
kennis genomen, en betreur het dat toen het cijfer van ƒ40000 onver
anderd is geblevendaar men wel konde voorziendat die som niet vol
doende zoude zijn^ voor eene school van twee verdiepingen. Had men toen
het cijfer gewijzigddan zou het thans bestaande verschil van meening
niet zijn ontstaan. Maar, al betreur ik dat zulks niet is geschied, kan ik
mij daarom echter toch niet vereenigen met het advies van de Commissie
van Financiën. Het is toch gebleken uit het gesprokene door den heer
De Kanter (het is althans door niemand tegengesproken) dat bij de aan
besteding eene voldoende publiciteit is betrachtzoodat bij eene herbesteding
de 6om waarschijnlijk niet minder zou zijn. Er is ook gesproken om nu
maar eene school te bouwen die niet meer zoude kosten dan de toegestane
som maar dat is onmogelijk. Waar zou men de mindere kosten op moeten
vinden P Zou men moeten beginnen vele nuttige zaken aan het gebouw te
onthoudenb. v. de ventilatieen zoodoende de school maken tot een
lokaal, waarin wel is waar banken kunnen staan, waarop kinderen kunnen
zittenmaar dat geen lokaal is dat in waarheid op den naam van eene
school aanspraak mag maken? Men heeft ook gewezen op de wenschelijk-
heid om, bij afkeuring van dit voorstel van Burg. en Weth., eene andere
minder kostbare plaats voor de school te zoeken. Zoodanige poging zou
ik geheel vruchteloos achten. Als ik mij toch herinner al de moeite die
Burg. en Weth. te vergeefs genomen hebben, en de verklaringen van den
schoolopziener en van de schoolcommissie, dan durf ik gerust zeggen:
er is geen andere plaats te vinden. Wordt de voordracht dus afgestemd
dan zal men toch geen andere plaats kunnen vinden; de school zal echter
moeten gebouwd wordenen dus zal men terugkomen op de Korte
Langegracht, zoodat de bouw der school toch hetzelfde zal kosten. Ik zie
het nut nu van een uitstel der zaak volstrekt niet inen daarom zal ik
mij gaarne voegen bij het voorstel van Burg. en Weth.