119 dat zij dat algemeen gebruik niet beletten door gebrek aan aanvoer. Ik geloof, mijnheer de Voorzitter! bet hier voorloopig bij te kunnen laten en de andere punten te kunnen bespreken als de artikelen in discussie komen ik zal dan voor zooveel noodig de andere bedenkingen beantwoorden. Alleen nog deze mededeelingdat ik de verzekering kan geven dat de voor waarden zooals zij door ons aan den Raad zijn voorgesteld, door de con cessionarissen zullen worden aangenomen. De heer Kbantz. Mijn gehoor is niet zeer scherp; het is dus mogelijk dat ik den heer De Laat de Kanter niet geheel juist verstaan heb. Ik zal mij slechts bij sommige punten bepalen. In de eerste plaats de vergelijking van gasfabriek met waterleiding. Wat het gebruik der producten aangaat zie ik voor de ingezetenen daarvan geen verschil. De exploitatie eener waterleiding is evenwel belangrijk gemakkelijker; is eenmaal de prise (Feau daar en zijn de pijpen gelegd, dan bestaan er geene bezwaren meer, terwijl het vervaardigen van gas duurzame zorgen oplevert. Wat nu de groote winsten betreft door de gasfabriek genotendat beginsel is nimmer het mijne geweest, maar de meerderheid van den Raad heeft het gewild. Niet tegenstaande echter de winst van ongeveer een millioenwaren de gasprijzen toch altijd veel minder dan in den Haag. Dat particulieren goedkooper groote werken kunnen uitvoeren dan eene gemeente, is mogelijk, maar mijne bedoeling is ook hoofdzakelijk om de exploitatie onder eigen beheer te houden. In de heeren Van der Vliet en Bosch Reitz stel ik volkomen vertrouwenmaar zij, of anderen die hen kunnen opvolgenzullen toch in de eerste plaats hun voordeel en niet dat der gemeente op den voorgrond stellen. Wat de Haarlemsclie gasfabriek betreft, ik ben daarmede niet voldoende bekend, maar wel weet ik dat de gasprijzen in verschillende ge meenten als UtrechtArnhemGroningenZwolle en andere, belangrijk goedkooper zijn dan te Amsterdam. Dat de ingezetenen van Amsterdam jaarlijks tonnen schats aan gas- en watermaatschappij opbrengen, daar heb ik niets tegenmaar zie niet in waarom dat voorbeeld door Leiden zoude moeten worden gevolgd. In Amsterdam viert de waterleidingmaatschappij haar 25-jarig bestaan. In den Haag, waar de exploitatie voor eigen rekening nog slechts twee jaren geschiedtzijn nu reeds de prijzen van het water belangrijk lager. Nadere toelichting van mijn principe isdunkt mij onnoodig. De heer Juta. Bij het opgeven der redenen die mij zullen nopen te stemmen tegen het voorstel dat ons nu is aangeboden, om de concessie te verleenen aan de heeren Van der Vliet en Bosch Reitz, heb ik mij mis schien niet duidelijk genoeg uitgedrukt; althans ik ben niet goed verstaan. Ik ben begonnen te zeggen dat m. i. men de financieele en technische gedeelten niet van elkander kan scheiden. Dat heeft men echter bij de beoordeeling der vier aanvragen wel gedaan. Alleen omdat de bovenge noemde heeren de gunstigste financieele voordeelen aan de gemeente aan boden, heeft men hunne aanvrage aan ons ter goedkeuring voorgesteld. Nu zal men evenwel naderhand eerst overgaan tot het doen onderzoeken van de plannen van die heeren door ingenieurs, of door andere personen die er verstand van hebben. Daarin nu zit de groote onbillijkheidnaar het mij voorkomt. Men is niet begonnen de plannen van alle vier de aan vragers door ingenieurs te laten onderzoeken, maar met de plannen van drie dier aanvragers geheel op zijde te schuiven, zonder te weten of die plannen niet veel beter en solider zijn en die aanvragers, juist ten gevolge van die meerdere soliditeit, niet verplicht zijn minder gunstige voordeelen aan de gemeente aan te bieden. Ik zou dus vooral zekerheid wenschen dat het plan van de heeren Van der Vliet en Bosch Reitz niet financieel nadeeliger zal blijken te zijn voor de gemeente. Daarbij komt nog iets, behalve nog het bezwaar van den heer Bijleveld. Gesteld eens dat men, na onderzoek van het plan van de heeren Van der Vliet en Bosch Reitz, tot de conclusie komt dat de waterleiding op veel ruimer grondslag behoort aangelegd te worden, dan zal het gevolg daarvan zijn dat de financieele uitkomsten niet zoo schitterend zullen zijn als men waande. Maar als dan op dien grond de onderhandelingen met deze heeren afspringenzal het de vraag zijn of de drie andere aanvragers nog wel bereid zullen bevonden worden hunne aanvrage gestand te doen. Men kan dit onderstellenmaar zekerheid heeft men daaromtrent geenszins. Het gevolg zou dus kunnen zijn dat men per slot van rekening geen concessionaris konde verkrijgen. De heer Habtevelt. Ik wensch alleen te vragen of de heer Juta dan de plannen kent. Ik moet verklaren ze niet (e kennen. Er is geen plan er moet er nog eerst een komen. Ik zou het kunnen begrijpenindien die spreker zeide: laten wij de vier aanvragers om hun plannen vragen en des kundigen benoemen om te onderzoeken wie van die vier het best is. Dit zoude natuurlijk een andere weg zijn als dien wij nu wenschen te bewandelen. De heer Debcksen. Het schijnt mij toe dat na de opheffing van de ge heimhouding de zaak eene andere phase is ingetreden. Heb ik wel de be- teekenis van die opheffing begrependan zal zij dit gevolg hebben dat de ons medegedeelde stukken publiek eigendom zijn gewordeneven als zij tot dusver waren privaat eigendom van de leden van den Raad. Hieruit volgt dat, als zij vroeger publiek eigendom waren geweestzij hun weg zouden ge vonden hebben bij de ingezetenen. Nu wil ik mij volstrekt niet verdedigen tegen de beschuldiging van te willen loopen aan den leiband der kiezers. Meer dan eens heb ik gelegenheid gehad hier te doen uitkomen dat ik vol strekt niet afga op een groot getal onderteekenaars van een adresmaar veel meer hecht aan argumenten, al komen zij ook voor in dat van één persoon. Maar tevens moet ik nu verklaren dat ik zeer veel hecht aan de openbare meening niet om er op af te gaan maar om hare uitspraak aan mijn eigen oordeel te toetsen en dat ik mij acht niet volkomen te zijn ingelicht, zoolang er niet gelegenheid is gegeven de stukken, de duin waterszaak betreffende, in het openbaar te bespreken. Daarom zou ik uitstel der behandeling van deze zaak op dit oogenblik allerwenschelijkst vinden. En ik ben te eer daarvoor, omdat het thans niet geldt de quaestie: zullen wij duinwater hebben of niet maar alleenzal er geen vertraging plaats hebben in het maken van eene duinwaterleiding, of zullen wij ons met den tegenwoordigen aanvoer van duinwater npg eenigen tijd langer vergenoegen? Er wordt dus niets gepericliteerd en daarom zou ik wenschen voor te stellen de behandeling der zaak thans uit te stellenopdat de publieke opinie vol doende gelegenheid hebbe zich te doen hooren. HANDD. OEM. 1876. De Voobzitteb. Ik moet mij bepaald tegen uitstel der behandeling ver zetten. Waarvoor zou dit dienen? De Raad is van de stukken gesaisisseerd geweest. Wat kan het er toe doen of nu het publiek daar ook nog eens acht dagen kennis van neemt. Ik zie inderdaad niet in wat het publiek inlichting zou kunnen geven waar wij die het hier vertegenwoordigenge acht kunnen worden, na inzage van alle de desbetreffende stukken, voldoende op de hoogte te zijn om eene beslissing te nemen. De heer Debcksen. Ik ben echter juist van meening dat wij niet ge noeg op de hoogte zijn. Bovendien, wat gij daar aanvoert, mijnheer de Voorzitter! zou pleiten tegen voorafgaande openbaarmaking van alle stukken. Toch zijn die stukken niet gedrukt alleen voor ons genoegen. Zij zijn het eensdeels om ze ons gemakkelijker te doen lezen, maar ook anderdeels opdat van andere zijde daarover eene gedachtenwisseling kunne plaats hebben. De heer De Laat de Kanteb. Ik moet den heer Dercksen doen op merken dat als de zaak nu wordt uitgesteldzij minstens voor een jaar is uitgesteld. Wordt zij nu goedgekeurd, dan kunnen de concessionarissen hunne plannen nog bij tijds indienen, om met het werk zoo spoedig te be ginnen dat zij gedurende den winter, als die niet al te streng is, kunnen doorwerkenwaardoor wij binnen een jaar het water in de stad kunnen hebben. Verloopt echter het goede seizoen, dan hebben wij een jaar tijds nutteloos verloren. De heer Goudsmit. Ik moet er nog dit bijvoegen, dat van zelf het contract aan het oordeel van het publiek zal worden onderworpen. Een paar maanden immers zullen er nog verloopen alvorens het plan zal zijn ingediend. In dien tijd hebben de ingezetenen alle gelegenheid zich uit te laten over de technische en financieele quaestiën. Wat de heer Dercksen dus verlangt, zal van zelf volgen uit den aard der zaak. De concessie wordt niet definitief verleendmaar alleen «indien en onder die mits." Het publiek is dus in staat alle stukken en bescheiden te onderzoeken. De heer De Kanter heeft bovendien reeds gewezen hoe noodlottig een uitstel van een jaar zou zijn ten aanzien van een maatregel, die op de gezondheid der ingezetenen van zoo grooten invloed kan zijn. Of moeten wij wederom eene epidemie afwachten De heer Debcksen. Ik stel voor de behandeling dezer zaak acht dagen uit te stellen. Daartegen kan het argument niet gelden dat dit een jaar zal doen verloren gaan. De heer De Laat de Kanteb. De stukken zijn reeds vier weken in banden van de leden van den Raad. Als wij in dien tijd geene gelegenheid hebben gehad die behoorlijk te onderzoekendan is het thans niet te vergen dit in die acht dagen te doen. De heer Debcksen. Ik wensch dat tijdsbestek dan ook niet voor de leden van den Raadmaar voor het publiekopdat ook dit gelegenheid zal hebben de stukken na te gaan. De heer De Laat de Kanteb. Het publiek zal zich nog minder in acht dagen tijds op de hoogte van de zaak kunnen stellen. De heer Cock. Ik ondersteun het voorstel van den heer Dercksen. Ik wil ook het publiekniet de leden van den Raadtiid geven de zaak te onderzoeken. Het voorstel van den heer Dercksenom de behandeling der zaak acht dagen uit te stellen, behoorlijk ondersteund, wordt, in stemming gebracht, verworpen met 18 tegen 4 stemmen. Vóór stemden: de heeren Verster, Dercksen, Le Poole en Cock. De Voobzitteb. Ik geloof dat nu de algeraeene discussiën voldoende licht hebben verspreid. Verlangt nog iemand het woord? Zoo niet, dan zal ik de algemeene beraadslagingen sluiten en tot de behandeling der artikelen overgaan. De heer Cock. Het is juist over die quaestie van orde, mijnheer de Voorzitter, dat ik even het woord wensch te voeren. Vóór ik echter daaraan begin zij het mij geoorloofd te verklaren dat ik met veel genoegen het werk van de Commissie van Fabricage heb gelezen en in hoofdzaak daarmede instem. En al had ik ook liever daaraan meer publiciteit zien gegevenverhindert dit echter geenszins dat ik de hoofdstrekking van het voorstel van de Commissie van Fabricage, zooals dat door Burg. en Weth. is overgenomenzeer goedkeur en dit mijne ingenomenheid wegdraagt. Met niet minder genoegen heb ik ontwaard dat geen der sprekers, met uitzon dering van den heer Krantzheeft voorgestaan het in eigen exploitatie nemen der zaak door de gemeente. Leiden heeft trouwensnaar mij voor komt van eigen exploitatie reeds meer dan genoeg. Eveneens kan ik instemmen met Burg. en Weth., die, op het voetspoor van de Commissie van Fabricage, het liefst onderhandelen willen met de heeren Van der Vliet en Bosch Reitz. Ik heb, evenmin als andere sprekers, de eer die heeren persoonlijk te kennen. Maar die firma schijnt meer dan al de andere, aan wier verdiensten ik volstrekt niets wil ontnemen, kennis en tevens onder vinding van de zaak der duinwaterleiding te hebben en op dien grond meer waarborgen van soliditeit aan te bieden, ik vraag dan ook niet het woord om oppositie te voeren tegen het gedane voorstelen verheug mij integen deel, dat het zoover zal komen dat met die heeren in onderhandeling zal worden getreden. Maar ik kan niet verheelen dat, als ik goed naga wat eigenlijk bet voorstel is, dat Burg. en Weth. heden aan onze goedkeuring onderwerpenik ronduit moet verklarendat het Dagelijksch Bestuur te veel van mij vraagt. Zoodoende kom ik vanzelf tot de quaestie, waarover ik het woord heb gevraagdde quaestie namelijkwelk voorstel dan toch in hoofdzaak aan de orde is. En dan komt het mij voor, dat de zeer on volledige concept-voorwaarden waarover de discussiën nu zouden beginnen volstrekt niet zijn het hoofdvoorstel van het Dag. Bestuur. Zij zijn daar van hoogstens een onderdeel, dat niet kan beoordeeld worden, zoo men het niet over het hoofdvoorstel eens is. Het hoofdvoorsteldat naar mijn bescheiden oordeel tot nog toe in onze discussie te veel over het hoofd is gezien, kan men vinden op pag. 109 der gedrukte stukken regel 31 van onderen. Daar lees ik: «Wij stellen uwe vergadering alsnu voor", hier hebben wij dus werkelijk een voorstel«om aan de heeren mr. W. Van der Vliet te Amsterdam en mr. C. Bosch Reitz te Den Helder concessie te verleenen tot het makenaanleggen en exploiteeren van eene waterleiding van de duinen nabij Katwijk tot en in de gemeente Leiden onder de boven-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 5