129 INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd. N°. 166. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geven met den meesten eerbied te kennen Commissarissen der Volks- en Burgerzangscbolen van het departement Leiden dèr maatschappij tot Nut van 't Algemeen dat, zooals uwe vergadering bekend is, sedert den jare 1849 bestaan de Volkszangscholen van het alhier gevestigd departement dier maatscbapij dat het onderwijs aan die scholen is geheel kosteloosdaar de kosten tot heden uitsluitend bestreden werden uit vrijwillige contributiën dat het aantal leerlingen in de laatste jaren zeer is toegenomen en bij de jongste inschrijving het aanzienlijk cijfer van 265 heeft bereikt; dat dientengevolge, om het onderwijs de gewenschte vruchten te doen dragenook het aantal lesuren is moeten worden vermeerderd en geklom men is tot 10 per week; dat daarvan natuurlijk in evenredigheid meerdere uitgaven het onafschei delijk gevolg zijn dat Commissarissen, om in die meerdere uitgaven te kunnen blijven voorzien, nog ten vorigen jare de hulp hunner mede-ingezetenen hebben ingeroependoor op ruime schaal circulaires te verspreiden en tot onder steuning uit te noodigen; dat die poging dan ook geene onbevredigende uitkomst heeft opgeleverd daar de vrijwillige jaarlijksche bijdragen met een niet onbelangrijk bedrag vermeerderd en thans tot eene som van ƒ340 geklommen zijn; dat daardoor nochtans het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten niet bij voortduring kan bewaard blijven, daar de laatste, hoezeer betrekkelijk niet onbeduidend, niet zijn toegenomen in verhouding tot de meerdere behoeften dat zij het zeer zouden betreuren, eene inrichting, uitsluitend in het belang der volksklasse in het leven geroepen, en die getuige het toe nemend schoolbezoek inderdaad in eene bestaande behoefte voorziet, niet in stand te kunnen houden of niet in alle opzichten aan hare bestem ming te kunnen doen beantwoorden dat op die school, volgens het reglement, bij voorkeur worden toegela ten de leerlingen der gemeentescholen voor on- en minvermogenden, die daarvan dan ook, door medewerking der onderwijzers, ruimschoots gebruik maken dat, wel is waar, de zang ook tot de vakken van gewoon lager onderwijs behoort en men dus oppervlakkig zoude kunnen meenen dat in die behoefte voldoende op de lagere scholen wordt voorzien maar het daarentegen bij eenig nadenken, spoedig duidelijk wordt, dat op de zeer bevolkte openbare scholen, bij de verschillende vakken van lager onderwijs, dat in den zang slechts een zeer gering deel van den beschikbaren tijd kan innemen; dat derhalve dat onderwijs, gegeven aan enkele sterk bezette klassen dier school en aan leerlingen van zeer verschillenden aanleg en vorderingen wat den zang betreft, uit den aard der zaak niet veel vrucht zal kunnen dragenzoodat ook voor leerlingen dier scholendie naar het oordeel van den onderwijzer, meer lust en aanleg voor den zang toonen te bezitten, de Volkszaogschool volstrekt niet kan geacht worden overbodig te zijn; dat, wat het gehalte van het onderwijs betreft, Commissarissen zich veilig durven beroepen op verschillende gelegenhedenbloemententoonstel lingen volksvoordrachten enz.waarbij de leerlingen van hunne vorderin gen in het openbaar blijken hebben gegeven. Redenen waarom zij met vertrouwen de vrijheid nemen de financieele belangen dier inrichting bij uwe vergadering beleefdelijk, doch dringend aan te bevelen en haar te verzoekenten behoeve der Volkszangscholen een jaarlij ksch subsidie van drie honderd gulden te willen toestaanwaardoor het voortdurend bestaan en de bloei dier inrichting genoegzaam zouden zijn verzekerd. t Hetwelk doende Commissarissen voornoemd Leiden, Juli 1876. N. Bbouwer Voorzitter. P. De Haas Secretaris. N». 16ff. Leiden, 31 Juli 1876. Wij hebben de eer uwe vergadering hiernevens over te leggen een voor stel van de Plaatselijke Schoolcommissie betrekkelijk het onderwijs in het teekenen aan de openbare lagere scholenmet het daaromtrent door den districts-scboolopziener uitgebracht rapport, welke zaak te gelijk met de begrooting voor het volgend jaar in behandeling kan worden genomen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 30 Juni 1876. Onlangs werd door ons een onderzoek ingesteld naar den toestand van het teekenonderwijs op de scholen voor on- en minvermogenden en op die van meer uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente. Dit onderzoek leverde over het algemeen vrij gunstige resultaten opdoch deed ook enkele gebreken en leemten aan het licht komenwelke met wei nig bezwaar zullen kunnen hersteld en aangevuld worden. Wij nemen daarom de vrijheid hierop uwe aandacht te vestigen en bie den u tevens een voorstel ter overweging aan om in den bestaanden toe stand verbetering te brengen. Verschillend wordt er gedacht over de vraag, welke de beste methode van teekenonderwijs is. Wij onthouden ons daarom van een bepaald oor deel over de wijzewaarop het teekenonderwijs op de scholen in alle bij zonderheden moet worden ingericht. Het komt ons wel voor, dat de me thode, welke aan de scholen voor on- en minvermogenden gevolgd wordt; gunstige resultaten oplevert. De ijver en opgewektheid waarmede het onder wijs door verscheidene hulponderwijzers gegeven en door de leerlingen ont vangen wordt, mogen hiervoor tot bewijs strekken. Zal echter de thans ingevoerde regeling van het teekenonderwijs vruchten blijven dragen, dan is het noodzakelijk dat aan iedere school een of meer HANDD. OHM. 1876. hulponderwijzers of hulponderwijzeressen meer bijzonder met dat onderwijs belast worden, die volkomen met de thans gevolgde methode van dat on derwijs vertrouwd zijn. Ten einde te bevorderen, dat dergelijke bekwame hulponderwijzers aan de scholen verbonden blijven, opdat niet telkens verloren ga, wat verkregen is en de goede methode bewaard blijve, achten wij noodzakelijk, dat zij door eene geldelijke belooning worden aangemoedigd, hetgeen tevens een prikkel zal zijn voor de andere hulponderwijzers om zich op het teekenon derwijs toe te leggen, en méér de lessen aan de kweekschool te volgen, dan thans geschiedt. Betreft ons eerste voorstel alle openbare scholen in deze gemeenteonze tweede opmerking heeft alleen betrekking op de scholen van Mej. Winkler en van de Heeren Van Wijk en Japikse. Op deze scholen kan het teekenonderwijs in de laagste klassen met vrucht door het hulppersoneel gegeven worden. Alleen zouden wij voor de lagere klassen van de scholen van de Heeren Japikse en Van Wijk eene uitbreiding van de hulpmiddelen noodzakelijk achten. Voor de hoogere klassen van de scholen van Van Wijk en Winkler dient het onderwijs zelf uitgebreid te worden en ingericht te worden zooals thans bij Mej. Jesse het geval is. Het teekenen naar draadfiguren en voorwerpen wordt daar thans nage laten, omdat de schoolvertrekken daarvoor minder geschikt schijnen. Het komt ons voor, dat aan deze bezwaren het best konde te gemoet gekomen worden,, wanneer er één goed ingericht teekenlokaal werd aange wezen voor de drie genoemde scholen. De beide teekenvertrekken van den Heer Japikse bieden daarvoor de geschikste gelegenheid aan. Tegen een dergelijke regeling bestaan noch bij Mej. Winkler noch bij de Heeren Van Wijk en Japikse eenige bezwarenterwijl ook de verplaat sing der leerlingen gedurende twee uren 's weeks ouder toezicht van een onderwijzer of onderwijzeres geen bezwaar kan opleveren. Een voordeel van deze regeling zoude zijndat voor de hoogere klassen dier scholen het gebrek a,an teekenvoorbeelden en voorwerpen zich niet meer zou doen gevoelen, en dat met weinig kosten de verzameling voorbeelden en ornamentenzoowel in gips als op papier, uitgebreid en aangevuld zou kunnen worden. Eindelijk merken wij nog opdat van de teekenbanken bij den Heer Japikse de helling te groot is, hetgeen gemakkelijk te veranderen is. Resumeerende zijn het de volgende voorstellen, welke wij de vrijheid ne men uw college ter overweging aan te bevelen: 1°. Aan een of meer hulponderwijzers of hulponderwijzeressen van elke der verschillende openbare scholenaan wie door den hoofdonderwijzer of de hoofdonderwijzeres in overleg met den leeraar voor het teekenen het teekenonderwijs wordt opgedragen, wordt eene toelage van vijftig gulden 'sjaars toegekend. 2°. De beide teekenvertrekken van de school van den heer Japikse worden ook bestemd tot het teekenonderwijs voor de hoogere klassen van de scholen van mej. Winkler en den heer Van Wijk. 3°. De hulpmiddelen voor het teekenonderwijs van de hoogere klassen der scholen Winkler en Van Wijk worden overgebracht naar de teeken zalen van den heer Japikse, en de aldus verkregene verzameling wordt uitgebreid en aangevuld. 4°. De teekenbanken vsn de school Japikse worden minder hellend gemaakt. 5°. De hulpmiddelen voor het teekenonderwijs in de lagere klassen der scholen Van Wijk en Japikse worden uitgebreid en aangevuld. Aan Heeren Burgemeester De Plaatselijke Schoolcommissie alhier, en Wethouders alhier. F. Was, Secretaris. Leiden, 6 Juli 1876. Onder terugzending van de missive der Plaatselijke Schoolcommissie heb ik de eer u te berichten dat ik mij met den inhoud volkomen vereenig en de voorstellen in het belang van het onderwijs acht. Aan Heeren Burgemeester en De district-schoolopziener, Wethouders van Leiden. M. J. De Goeje. N°. 168. Leiden, 31 Juli 1876. Bij de uitvoering van de verordening van 13 Januari jl. regelende het pensioen aan gemeente-ambtenaren en bedienden te verstrekkenzijn ons eenige moeielijkheden voorgekomen die ons tot de overtuiging hebben geleid dat eene aanvulling of verduidelijking van enkele bepalingen dier verordening wenschelijk en raadzaam is. In de eerste plaats is de vraag gerezen welk bedrag moet als grondslag worden aangenomen voor het eventueel te verleenen pensioen en voor de in te vorderen bijdragen ten aanzien van de beambtenzooals o. m. de stadswerkliedendie geene vaste jaarwedden genieten, maar wier inkomsten telken jare verschillen al naar mate meer of minder uren door hen is gewerkt. Vermits in de derde alinea van art. 4 is bepaald dat onder bezoldiging worden verstaan alle inkomsten, die, hetzij onder benaming van jaarwedde hetzij van percentsgewijze belooning, geldelijke of andere toelage of vrije woning aan de ambtenaren of bedienden uitdrukkelijk zijn toegelegdzoude door bovenbedoelde beambten telken jare l pCt. moeten worden bijgedragen van hetgeen door hen gedurende het afgeloopen jaar werkelijk is ontvangen terwijlwanneer er termen bestaan voor het verleenen van pensioenhet gemiddeld bedrag van de genoten inkomsten gedurende alle dienstjaren te zamen als grondslag zoude moeten worden genomen. Het ware wenschëlijk dat, ter voorkoming van eene omslachtige adminis tratie, in dergelijke gevallen door ons college een gemiddeld bedrag van de door die ambtenaren genoten wordende inkomsten kon worden vastgesteld, ten einde als grondslag te strekken voor de te storten bijdragen en voor het eventueel te verleenen pensioenwelke grondslag alsdan bij verhooging of vermindering der inkomsten uit den aard der zaak zoude moeten worden gewijzigd. Wij meenen evenwel met het oog op de betrekkelijke bepalingen der verordening tot de vaststelling van zoodanigen grondslag niet gerech tigd te zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 1