96 zeide«zal kannen worden geweigerd", dan nam men aan een reden van verschooning voor dengene die zonder tot de onvermogenden te behooren tijdelijk wellicht een korten tijd tot betalen niet in staat is. En men lette hierop dat men niet alleen de ouders, maar ook de onschuldige kin deren straft. De Voorzitter. Ik moet opmerken dat de ondervinding geleerd heeft, dat met zachte bepalingen groote moeieüjkheden ontstonden. De ontvanger begint met aan de ouders eene kennisgeving te zenden en eerst acht dagen daarna zal toegang tot de school geweigerd worden. Mij dunkt dat de termijn niet bezwarend kan zijn. Ik geloof dat het beter is hier de apodic tische bepaling van 8 dagen te behouden. De heer Goudsmit. Wanneer maar ieder apodictisch geld in den zak kon worden geklopt, dan ging die redeneering op; maar er zijn menschen, die met den besten wil niet op den bepaalden dag gereed zijn om te be talen. Wij moeten eenigszins tegemoet komen aan de kleine burgerij. De heer Juta. Wanneer de verordening sloeg op minvermogendendan zou ik het met den vorigen spreker eens kunnen zijn, maar ik heb in de concept-verordening gelezen dat het alleen sloeg op de scholen onder litt. o en d, en de leerlingen daar bedoeld behooren niet tot de minvermogenden, want het zijn scholen van ƒ4 en ƒ15 per 3 maanden en nu geloof ik dat de ouders dier kinderen wel binnen 8 dagen kunnen betalen. Sloeg de be paling wezenlijk op de minvermogenden, dan had ik daartegen ook bezwaar. De Voorzitter. Het kan onmogelijk op de minvermogenden slaanwant die betalen immers niet of bijna niets en dan wel onmiddellijk. De heer Goudsmit. Er zijn scholen van meer uitgebreid lager onderwijs van ƒ15, maar ook van ƒ4, waarnaar de kleine burgerklasse hare kinderen heenzendt, en het is deze die ik voornamelijk op het oog heb. Als wij nu een zeer strengen en harden ontvanger (wat de tegenwoordige niet is) mochten verkrijgenzullen er voortdurend en bijna dagelijks kinderen leeg loopenwanneer hij precies na 8 dagen de kinderen van de school ver wijdert. Er zijn immers tijden dat er geen werk onder de arbeidslieden is en zij dus in de onmogelijkheid verkeeren hunne verplichtingen precies na te komen. De heer De Fremery. De wijziging, die is voorgesteld in deze veror dening, vindt haren oorsprong in de onmogelijkheid om quitantiëu of aanslag biljetten zoo tijdig te laten uitgaan dat het bewijs van betaling kan strekken tot toegangbiljet voor de school. Nu gaan die biljetten zelden voor de eerste helft van de eerste maand van het kwartaal uit: dit voegt niet hij het voorschrift dat gegeven is om vooraf te betalen; de verordening dient dus noodwendig te worden gewijzigd en wij stellen daarom voor de betaling eerst te vorderen 8 dagen nadat de aanslag zal zijn ontvangen. Wanneer de ouders du9 vooraf de kennisgeving ontvangen, dan geloof ik dat er geen bezwaar kan zijn om de betaling 8 dagen daarna te vorderenen kan ik niet aannemen dat die bepaling hard voor hen is. De heer Goudsmit wenscht inschikkelijkheid van den ontvanger, maar wanneer de verordening goedgekeurd is, mag dat niet gebeuren en moet de betaling van allen ge lijkelijk worden gevorderd; inschikkelijkheid kan niet anders dan tot wil lekeur aanleiding geven en dit moet voorkomen worden volgt de betaling dus niet op den bepaalden tijd, dan moet er eene aanmaning uitgaan om te voldoen wat. verschuldigd is. Bij de bestaande verordening moet het schoolgeld betaald worden vóór den aanvang van het kwartaal, en nu stelt men de betaling drie of vier weken later. Dat is dus niet zoo hard en zeker billijker dan de bepaling die nu vigeert. De heer Goudsmit. Tot de kleine burgerij behooren verreweg de meesten en omdat nu vertraging in de toezending plaats heeft, moet daarom de inning met zoo groote strengheid plaats vinden? Ik zou uit dien hooide eenige speelruimte willen overlaten aan den ontvanger, die, met den toestand der burgerij bekend, zal weten te onderscheiden tu9schen onwil en onmacht. Nu moet de ontvanger, nadat de 8 dagen verstreken zijn, absoluut den toe gang weigeren. Dit is zoo een scherp zwaard, dat ik het niet gaarne zou gebruikt zien. De Voorzitter. Maakt de heer Goudsmit er een voorstel van? De heer Goudsmit. Ja, ik zou willen lezenBij gebreke van voldoening zal de toegang tot de school kunnen worden geweigerd., De heer De Fremery. Mag ik vragen aan wien de uitspraak daarover behoort? De ontvanger behoort in belastingzaken niet te bepalen wanneer de betaling zal moeten plaats hebbendit moet de Raad doen in de ver ordening die de ontvanger moet handhaven en uitvoeren. De heer Goudsmit. Dat is draaien in eenen cirkel. Ik beklaag den ontvanger, die eene zoo pertinente verordening moet uitvoeren. Ook bij de rijksbelasting is de toepassing eenigermate aan den ontvanger overgelaten en er rijzén weinig klachten op. De heer Van Hettinga Tromp. Mag ik opmerkendat met betrekking tot het schoolgeld voor de Rijks hoogere burgerscholen dezelfde bepalingen van het naar huis sturen gelden. De kennisgeving wordt uitgezonden door den directeurom te betalen binnen eene maand aan den ontvanger der regis tratie, en deze zendt aan het einde van de maand aan den directeur de van dezen ter invordering ontvangen lijst, met aanteekening van gedane be talingen terug. Hij die niet betaald heeft wordt verder niet toegelaten dan na overlegging der quitantie van den ontvanger der registratie, hetgeen mij is gebleken dat dikwerf gebeurt. De heer Goudsmit. Ik moet opmerken dat het leergeld aan de hoogere burgerschool 60 bedraagt. Daar heeft men dus eene andere klasse van menschen. Hier geldt het de kleine burgerijen deze wil ik niet zoo zwaar gedrukt zien. Den ontvanger eenige ruimte te laten acht ik niet ondoel matig. Hij kent zijne verantwoordelijkheid en zal weten te handelen. De Voorzitter. Wanneer de ontvanger het geld niet heeft ontvangen geeft hij daarvan kennis aan Burg. en Weth. en deze moeten bij gebreke der voldoening den toegang tot dè school weigeren. De heer Goudsmit. Dan heb ik het recht u te controleeren en berust de verantwoordelijkheid bij Burg. en Weth. De Voorzitter. De ontvanger heeft niets te doen dan er alleen aan Burg. en Weth. kennis van te geven. De heer Goudsmit. Dan wil men u verantwoordelijk stellen en u in zekeren zin barbaarsch maken. De burgemeester zal telkens een kind van de school verwijderen, omdat de vader vier en twintig uren ten achterenis! De Voorzitter. Men moet twee zaken wel onderscheiden1°. de ver volging; 2°. het niet toelaten der kinderen. Het eerste behoort tot de taak van den ontvanger, het laatste tot die van Burg. en Weth. Nu is het maar de vraag, of de vergadering die taak aan Burg. en Weth. wil toevertrouwen. De heer Goudsmit. Een van beidenof de burgemeester (dien ik tot nog toe anders heb leeren kennen) zal zijn tiranof de verordening een wassen neus. Ik zou het daarom zooveel beter vinden de bepaling facul tatief te maken. De Voorzitter. De invordering geschiedt volgens de artikels 258262 der Gemeentewet, en de belastingschuldigen hebben alzoo ongeveer eene ge- heele maand den tijd. De heer Goudsmit. Neen, dat is eene andere zaak. In de verordening staat niet het recht om te verwijderen, maar verwijdering, absoluut na den achtsten dag. De Voorzitter. Mijns inziens, wanneer de ouders de schoolgelden niet voldoen en die niet-voldoening moet eerst blijken als alle formaliteiten bij de gemeentewet voorgeschreven zijn in achtgenomen, en dit is hier het geval. De heer Goudsmit. Ik lees in de verordening'binnen acht dagen na het ontvangen van eene kennisgeving van den ontvanger." Kennisgeving nu beteekent niets dan een brief waarin gezegd wordtdat het nu tijd is om te betalen. En wanneer na .den achtsten dag niet betaald is, dan is er geen redden meer en moet het kind naar huis. Ik zie reeds in mijn ver beelding eenige dozijnen dergelijke van school geweerde kinderen langs de straten leeg loopen. De Voorzitter. Eerst wordt aan de bepalingen der Gemeentewet voldaan. De heer Goudsmit. Het heeft met de Gemeentewet niets te maken. Gij verwart het innen der belasting met de strafbepalingen dezer verordening. De Voorzitter. Is dan uw bezwaar opgehevenwanneer de woordenbij gebreke van voldoening, het laatst komen? De heer Goudsmit. Neen, ook dan nog niet. De heer Van Hettinga Tromp. Zou het bezwaar ook kunnen worden voorkomen door bijvoeging achter'Bij gebreke van voldoening" van de woordenvóór het eind der eerste maand van het kwartaal. Dan heeft men een termijn, onafhankelijk van de kennisgeving, terwijl hoogstens vier weken een kind zonder betaling de school zou bezoeken. De heer De Fremery. Ik moet daartegen wel eenig bezwaar maken. Die kennisgeving kan niet uitgaan vóór alles op de school geregeld iseer men weet wie en hoeveel kinderen op de school zullen zijnde onderwijzers kunnen in den regel hunne opgaven niet eerder dan in het midden der maand doen. Eerst daarna kan de ontvanger het aanslag-biljet opmaken en toezendenbinnen 8 dagen na de ontvangst moet het schoolgeld betaald wordendat is dus op het einde der derde of vierde week. Inderdaad ge beurt dus wat de heer Goudsmit voorstelt. De heer Goudsmit zegt: dit is 'hard. Maar dit is niet juist, want de nieuwe bepaling is niet zoo als de tegenwoordigedie zegtniet op schoolalvorens betaald is. Hier geldt het juist eene verbetering en wordt een voorstel gedaan om de betaling gemakkelijker te maken. Vroeger betaalden de ouders vóór dat hunne kin deren werden toegelaten in de school en nu zal de betaling eerst na 3 of 4 weken worden gevorderdde verordening geeft dus meerdere ruimte en kan dus moeielijk aanleiding geven tot rechtmatige klachten. De Voorzitter. Door den heer De Fremery is juist hetzelfde gevoelen uitgedrukt; de verwijdering heeft plaats bij gebreke van voldoening der be taling. En dat is op te lossen door die zinsnede achteraan te stellen. De heer Dercksen. Ik heb het woord gevraagd tot het bekomen eener informatiedie nu onnoodig is geworden. Ik heb den heer Goudsmit telkens hooren spreken van 9 dagen en had daarom willen vragen waar geschreven staat dat de kennisgeving den len dag verzonden wordt. Door hetgeen de heer De Fremery heeft medegedeeld vervalt die opmerking. Maar ik heb nog eene andere opmerking bij de bespreking dezer zaak namelijk de vraag hoe wordt het ontvangen der kennisgeving bewezen? De Voorzitter. Evenals dit bij den hoofdelijken omslag geschiedt. Dat moet de ontvanger weteneveuals met elke andere belasting. De heer Verster. Mijnheer de Voorzitter! De heer Goudsmit heeft, na het aan hem verleende verlof, verklaarddat hij het geduld der verga dering op een niet al te zware proef zoude stellenintusschen dreigt de dis cussie, zeer zeker in strijd met zijne bedoeling, nogal wijdloopig te zullen worden, terwijl zij daarenboven doelloos zal blijken, indien het voorstel van den heer Goudsmit niet mocht worden ondersteund. Ik zoude derhalve wel in overweging willen geven omalvorens verder te gaandaaromtrent de vergadering vooraf te raadplegen. De heer Bijleveld. Alvorens de discussie te sluitenwensch ik toch een enkel punt te releveeren om te verklarendat ik mij geheel vereenig met hetgeen de heer Goudsmit met betrekking tot den voorgestelden termijn van acht dagen heeft in het midden gebracht. Met uwe explicatie, mijnheer de Voorzitter, kan ik niet medegaai). Er staat uitdrukkelijk, dat na de kennisgeving de termijn begint te loopen, dat die termijn is van acht dagen, en dat na het verstrijken daarvan de storting moet hebben plaats gehad. Nu veroorlooft wel de Gemeentewet om ten aanzien van nalatige en onwillige belastingschuldigen een dwangmiddel te bezigen en verloopt bij de toepassing daarvan eenige tijdmaar dit kan bij de stellige woorden van het voorstel niets afdoen; zoodra ua de kennisgeving acht dagen zijn verstreken bestaat de mora, waaraan de voorgestelde bepaling, niet-toelating op de school, als gevolg verbindt. Dit staat er duidelijk: ik kan mij dus in geenendeele vereenigen met uwe opvatting van het voorstel, mijnheer de Voorzitter, welke ook die van den heer De Fremery schijnt te zijn. Wil men de regeling in dien geestzoo bestaat m. i. bezwaar de redactie te laten gelijk zij is. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Goudsmit door den heer Bijleveld ondersteund? De heer Bijleveld. Ik ondersteunde het voorstel nietmaar ik heb

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 2