92 afgescheiden en onafhankelijk van genoemd reglement. Noodeloos en ge heel overbodig komt het mij voor het voorstel tot het geven eener toelage aan Vergunst te doen voorafgaan door zoodanige consideratiënwaardoor men zich als het ware de handen bindt, daar elke politie agent, die ooit we gens ziekte ontslag neemt, ten allen tijde dit kan doen gelden als een grond om te beweren dat hij in en door den dienst zijne ziekte heeft opgedaan. Alle agenten van politie, daar zij dag en nacht in weer en wind dienst moeten doenstaan natuurlijk voortdurend aan het vatten van koude en de ziekten die daarvan het gevolg kunnen zijn bloot. Ik vrees, als wij dit punt onopgemerkt laten voorbijgaandat wij voor eens en altoos zullen heb ben aangenomen dat bij elke aanvrage om ontslag door een politie-agent op hem zullen worden toegepast de bepalingen van het reglement, die m.i. op een geheel ander geval doelen. Ik zou deze quaestie geheel vermeden heb ben indien zij niet door Burg. eb Weth. zeiven ware gemoveerd. Nu de quaestie op het tapijt is gebracht, heb ik gemeend haar te moeten behan delen. De Voorzitter. Het doet mij werkelijk veel genoegen dat deze zaak ter sprake is gebracht, daar nu aan Burg. en Weth. de gelegenheid is ge opend om hunne denkwijze over aanvragen als die van Vergunst, ook voor het vervolgmede te deelen. Bij Burg. en Weth. bestaat de overtuiging dat iemanddie ten gevolge van de uitoefening van zijne functie wonden of gebreken heeft bekomen en daardoor voor den gemeentedienst ongeschikt is geworden, wel degelijk in aanmerking moet komen voor het erlangen van pensioen. De vorige spreker zegt welhet ligt in den aard van de zaak dat politie-agenten koude vattenmaar ik vertrouw dat als dit plaats heeft onder gelijke omstandigheden als bij Vergunst is geconstateerd, die zeer kort na de nachtwacht op het ijs bleek eene ziekte te hebben opgedaan die eene ongunstige wending namde Raad altijd bereid zal worden ge vonden zoodanig pensioen te verleenen. De heer Van Iterson zegt dat voor dergelijke ziekten n°. 3 van art. 3 der verordening niet kan worden toe gepast. Ik zie geen reden waarom dit niet het geval zou zijn. Integendeel art. 3 spreekt zeer apodictisch. Wat wij nu aan Vergunst toestaan isik erken diteen gunst. Maar als iemandop grond van de bepalingen der verordening, zoodanig verzoek doet, kan hij wel degelijk aanspraak doen gelden. Burg. en Weth. althans zouden in dien zin besluiten. De heer Hartevelt. In het rapport der Commissie van Financiën staat duidelijk dat zij meent dat er geen quaestie van zijn kan, onder welken vorm ook, aan Vergunst pensioen te verleenen. Maar de Commissie is nog verder gegaan. Zij meent dat ook geen toelage te pas komt. Antecedenten in dit geval ken ik niet en ik geloof ook niet, al sprak de heer Van Iterson van //krachtens ouder gewoonte", dat de Raad gewoon is aanvragen als deze te bewilligen. Waarom zou aan Vergunst eene toelage moeten gegeven worden P Hij heeft koude gevat, toegegeven 1 Maar misschien was hij zonder dat toch niet langer geschikt geweest voor den dienst dien hij vervulde, terwijl hij voor andere werkzaamheden wel geschikt is. Dat blijktdaar hij bij de grofsmederij arbeidt en f 10 per week verdient, hetgeen meer is, dan hij in zijne betrekking bij de gemeente verdiende. Het gebeurt zoo menigmaal dat eene ziekte of ongesteldheid iemand ongeschikt maakt langer een be paalden dienst te vervullen. In het particuliere leven zijn er zoo velen die bloot staan aan koude en ongemaken daardoor moeielijk hunne betrek king kunnen blijven waarnemen. Dringt de nood, dan komt particuliere liefdadigheid in zulke gevallen dikwijls te hulp, maar de gemeente kan niet als liefdadigheids-instelling optreden, hetgeen in deze naar mijne opvat ting het geval zoude zijn, indien eene toelage, gratificatie, of hoe men het ook noemen wil, gegeven werd. Gij spraakt van een attest, mijnheer de Voorzitter, maar dat attest heeft voor mij, met allen eerbied voor den ge neesheer, niet die waarde, die er door u aan schijnt te worden toegekend. Aan de waarheid van hetgeen daarin staat, wordt door mij niet het minst getwijfeld maar men wil het attest met onze pensioenverordening in verband brengen, en art. 3 van die verordening zegt: dat de attesten door twee geneesheerendoor Burg. en Weth. aan te wijzenmoeten gegeven worden. De heer Bijleveld. In het rapport van Burg. en Weth. wordt gespro ken van een ijsbaan die gedurende verscheiden dagen dag en nacht is bewaakt door politie-agenten, onder wie Vergunst behoorde. Ik wenschte wel te vragen: of de politiebeambten bij die gelegenheid dienst hebben verricht op order van hunne superieuren, dan wel of het was een zooge naamde vrijwillige dienst, waarvoor zij extra-belooning hebben genoten? De Voorzitter. De dienst werd verricht op order van de superieuren. De heer Bijleveld. Hebben de agenten daarvoor geen extra-belooning De Voorzitter. Dat betwijfel ik zeer. Extra-belooningen tracht ik zooveel mogelijk tegen te gaan. Maar dit feit is reeds vier jaar geleden en ik kan mij dus onmogelijk herinneren of Vergunst toen daarvoor iets van de studenten heeft ontvangenal dan niet. Maar dat kan ik ver zekerendat het was gewone dienst. De heer Bijleveld. Ik meen dus uit uwe woorden te mogen opmaken dat als Vergunst geweigerd had dien dienst te verrichtenhij zich aan plicht verzuim aan dienstweigering had schuldig gemaakt? De Voorzitter. Zeer zeker. De héér Bijleveld. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter! voor de gege ven inlichtingen. De heer Vak Itersok. Ik wenschte wel, mijnheer de Voorzitter! als dit mogelijk is, dat het voorstel van Burg. en Weth., gelijk het is ge daan, werd gescheiden van de consideratiën er aan voorafgaande. De heerHartevelt heeft zeer gewichtige argumenten bijgebracht tegen het verleenen van eene toelageop welke gronden dan ook. Het allergewich tigste vind ik dat Vergunst nu eene betrekking heeft, die hem hooger inkomen doet genieten dan hij als politie-agent genoot. Dat is toch wel een bewij9 dat zijn ziekelijke toestand niet zoo heel erg is. Aan de grof- smederij zal hij toch ook zulk licht werk niet hebben. Maar misschien zijn andere leden meer geneigd dan de heer Hartevelt om aan Vergunst eene toelage te verleenen. Daarom wenschte ik de aanvrage gescheiden te hebben van de consideratiëndie te veel voor de toekomst beslissen. Het kan nooit de bedoeling van den Raad geweest zijn nos. 3 en 4 van het reglement, betreflende gebreken in en door den dienst bekomente doen slaan op ziektetoestanden die het gevolg zijn van het vatten van koudeiets wat bij de wisseling van temperatuur, waaraan politie-agenten vooral blootstaan per se aan hunne betrekking verbonden is. Door den invloed van weer en wind wordt ieder oud en een politie-agent iets vroeger dan een ander. Maar dat dit een reden zou opleveren om te vallen onder de gunstige bepalingen van het reglement, dat kan ik niet toegeven. Dan zou de torenwachter, die ook al een koud baantje heeftaanspraak daarop kunnen doen geldenwanneer hij door gevatte koude ongesteld werd, en evenzeer de marktmeester, indien hij op een kwaden Vrijdag natte voeten opdeed op de markt. Het heeft niet in de bedoeling gelegen op zulke gevallen de gunstige bepaling ito doen slaan dat 2/3 van het tractement als pensioen zal worden uitgekeerd. Ik heb daarom de eer voor te stellen de voordracht aan Burg. en Weth. te ren- voieerenmet verzoek haar te scheiden van de consideratiën daaraan toegevoegd. Dan kan in beginsel beslist worden hoe men denkt over den ziektetoestand van een politie-agent van den aard als dien van adressant. De heer Van Hettinga Tromp. Ik heb wel eenig bezwaar tegen het voorstel van den heer Van Iterson. Als de verordening niet had bestaan, zouden Burgemeester en Wethouders zeker niet hebben kunnen voorstellen aan Vergunst eene toelage van f 50 te geven alleen de nommers 3 en 4 der verordening gaven hun aanleiding om een voorstel te doen. Tegen het voorstel heb ik nu juist deze bezwarendat art. 3 nooit op dit geval kan worden toegepastdaar het slaat op gevallen dat op het oogenblik won den en gebreken zijn ontstaanterwijl als Vergunst onder art. 4 zou vallen als lijdende aan een voortdurenden ziektetoestandhij dan 10 jaar zou moe ten hebben gediend. Dit nu is feitelijk niet het geval. In beide gevallen kan de verordening dus niet op Vergunst worden toegepast. Buitendien heb ik nog dit groote bezwaar, dat wij geen voldoend bewijs hebben dat het werkelijk waar is wat adressant beweert. De Voorzitter. Wel degelijk behoort art. 3 der verordening in derge lijke gevallen te worden toegepastniet art. 4. Dat het bewijs niet voor handen iskan ik niet toegevende Commissaris van politie heeft het getuigd. De heer Van Iterson. Ik wensch even te antwoorden aan den heer Tromp, die bezwaar bad tegen mijn voorstel, dat wat hij heeft aangevoerd juist voor mijn voorstel pleit. Hij heeft betoogd dat Vergunst valt noch onder n", 3 noch onder n°. 4 der verordening. Ik beweer ook dat bij staat buiten de geheele verordening. Ik herhaal dus wil men hem eene toelage gevenik wil dat gaarne overwegen maar dan afgescheiden van de consi deratiën ontleend aan de verordening van 13 Januari 1876. Ik wenschte dus wel, mijnheer de Voorzitter, dat u vroeg of mijn voorstel wordt on dersteund, om de voordracht aan Burg. en Weth. terug te zenden, des- verlangd tot het doen van een nieuw voorstel. De Voorzitter. Ik zal dit dadelijk vragen, maar wensch nog even den heer Tromp te doen opmerkendat Dr. Kortmann het bewijs als geneesheer heeft afgegeven. De heer Van Hettinga Tromp. Ik blijf niettemin bij mijn beweren, dat adressant niet kan vallen onder nos. 3 en 4 van het reglement. Een van beiden moet slechts van toepassing zijn en mijns inziens is geen van beiden van toepassing. De Voorzitter. Het geval wordt beheerscht door de volgende zinsnede der verordening: «Als zij ten gevolge van de uitoefening hunner functie wonden of gebreken hebben bekomenwaardoor zij voor den gemeentedienst ongeschikt zijn geworden." Ik ben begonnen te zeggen dat Burg. en Weth. den manals geheel buiten de verordening vallende beschouwenmaar dat kan geen reden zijn om hem niets te geven. Dat zou met de billijkheid volstrekt niet zijn overeen te brengen. De heer De Laat de Kanter. Ik heb het woord gevraagd om mij ten stelligste te verklaren tegen het voorstel van den heer Van Iterson, daar het mij voorkomt dat Burg. en Weth. volkomen vrij moeten blijven in het motiveeren hunner voorstellen. Wordt aan den Raad een besluit voorge legd dan kan hij den considerans er van wijzigen. Maar een voorstel kan men niet terugzenden, omdat men de gronden waarop het rust niet beaamt. Wij hebben dit voorstel gedaan op de gronden die wij noodig oordeelden. Terugzending nu zou dus tot niets dienen; hoogstwaarschijnlijk zou de voor dracht in denzelfden vorm terugkomen. Wij kunnen onze gronden niet veranderenalleen omdat zij niet door den Raad gedeeld worden. Wat de quaestie zelve betreft, de Voorzitter heeft reeds opgemerkt, dat wij hebben doen uitkomen dat Vergunst niet valt onder de verordening en dat het zelfs twijfelachtig zou zijn of, indien hij er wel onder viel, hij op grond harer bepalingen zou kunnen worden gepensionneerd. Ons voorstel steunt alleen op gronden van billijkheid. Maar de quaestie die daaraan nu wordt vastgeknoopt, of namelijk iemand, die in en door den dienst eene ziekte heeft opgedaan, aanspraak op pensioen heeft, is m. i. zoo volledig in de verordening uitgemaakt, dat het geen quaestie kan genoemd worden. Er staat in art. 3 der verordening: «De vermelde ambtenaren en bedienden hebben na hun ontslag recht op pensioen uit de gemeentekas in de volgende gevallenI. enz. III. Als zij ten gevolge van de uitoefening hunner functie wonden of gebreken hebben bekomen waardoor zij voor den gemeentedienst ongeschikt zijn geworden." Als dus behoorlijk geconstateerd is dat een ambtenaar in dat geval verkeert, dan heeft hij recht op pensioen. Wanneer nu een attest van den geneesheer niet meer als voldoende mag gelden, dan zal het inderdaad zeer bezwaarlijk worden voor Burg. en Weth. de veror dening uit te voeren. Gaarne zou ik vernemen van den heer Van Iterson als geneesheer, hoe dan voor ons, leekente constateeren zal zijn of eene ziekte in en door den dienst is ontstaan. Als een politie-agent koude vat en zich dientengevolge eene ziekte ontwikkelt, waardoor hij ongeschikt wordt voor verderen dienst, dan, meen ik, dat die man die ziekte heeft gekregen in en door den dienst en volgens de verordening recht heeft op pensioen. Daarin ligt tevens een waarborg voor goede plichtsbetrachting en de agenten zullen zich bij slecht weer niet schuil houden, uit vrees ziek te worden, als zij weten dat zij pensioen zullen erlangen wanneer zij ten gevolge van de trouwe uitoefening hunner dienstplichten, ongeschikt voor verderen dienst worden. Te vergeefs, ik herhaal het, zoek ik naar een middel om te con stateeren dat iemand in het gevalbij de verordening bedoeldverkeert als men niet mag afgaan op de attesten der geneesheeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 2