88 gevonden kunnen worden uit de becijfering, overgelegd in den, als bijlage voor de leestafel, hierbijgaanden staat, omdat een inventaris volgens de werkelijke verkoopwaarde door taxatie wel te verkrijgen is, maar in de rekening nooit tot juiste maatstaf kan dienen, omdat die waardeering naar gelang der handelsomstandigheden van tijd tot tijd zou moeten gewijzigd wordenen de waarde der gebouwendaarop vermeldniet dan bij toeval de juiste verkoopwaarde zal aangeven. Wat de derde conclusie betreft, ineenen Commissarissen dat uwe vergade ring herhaaldelijk zie o. a. Verband, van den Gemeenteraad 1863, 1865, 1866, 1872 en 1874, in hare discussiën blijk heeft gegeven met hen overtuigd te zijn van de noodzakelijkheid der banohaving van het bestaande fonds, en wel bij voorkeur onder de benaming van berstellings- of uitbreidingsfonds, opdat steeds eenige gelden beschikbaar blijven, waaruit, bij behartiging van een goeden gang van zaken, kosten aan noodzakelijk gebleken uitbreiding, of omvangrijke herstelling kunnen bestreden worden. Deelt uwe vergadering deze ineening dan vervalt de vervanging door een reservefonds in den geest der bedenkingenook op grond van hetgeen reeds hierboven des betrefiende ie uiteengezet. Komt eenmaal in den geest der bedenkingen een inventaris der gebou wen enz. tot stand dan zou ook alle nieuwe waardevermeerdering voor bet bedrag daartoe besteed, in rekening moeten worden gebracht; vernieuwing d. i. vervanging of verbetering van bestaand werk mag nimmer daarbij in rekening komen. Het sub 5 a bedoelde komt voor op onkostenrekening, en kan dus niet (andermaal) als waardevermindering in rekening worden gebracht. Het be staand herstellingsfonds is alleen dan met dergelijke zaken bezwaard, wan neer zij betrekking hadden op de inrichting en voltooiing van een geheel nieuw gebouwevenzoo heeft het sub 5 b vermelde zoo als hierboven is aan getoond plaats bij de 6 pCt. welke voor bet herstellingsfonds van de winst beschikbaar zijn gesteld. De conclusie sub 6 in bet midden gebracht wordt reeds overwogen bij de beschouwingen over de conclusie sub 3 vermeldwaarnaar Commissarissen meeneri hier te kunnen verwijzen; terwijl bet in de 7de conclusie voorge stelde bij behoud van de jaarlijksche 6 pCt. voor bet herstellingsfonds alleen dan wellicht noodig zou blijken, indien werkelijk de winst minder dan de 6 pCt. was. Voorts blijft nog ter bespreking de bedenking omtrent de redactie van art. 13 der Concept-verordening waar van zuivere winst in tegenstelling met bruto winst wordt gesproken, eenvoudig tot juist begrip van het aandeel in de winst van den directeur in art. 16 uitgedrukt. Commissarissen hand haafden de uitdrukking »zuivere winst" omdat deze bijna steeds in de ver schillende redactiën der desbetreffende besluiten vermeld staat. Deelt echter uwe vergadering hunne meening hieronder omtrent het winstaandeel des directeurs vernieldzoo kan deze onderscheiding in de nader vast te stellen redactie vervallen. De bedenking omtrent de ƒ21000 ia juist, doch dat art. 16 werd wederom alleen gehandhaafd omdat eertijds dergelijke bepaling uitdrukkelijk verlangd werd. Acht uwe vergadering het echter beter de percenten aan den directeur uit te keeren volgens de winst welke de reke ning aangeeft, zoo kan daartegen geen bezwaar bestaan; wel daarentegen, betreffende de bedenking dat de directeur een matig tractement moet hebben met een ruim aandeel in de winst. Dit systeem is door Commissarissen niet gevolgd, omdat onafhankelijk van den ijver van dezen ambtenaar als b. v. de prijs der grondstof in een jaar ƒ0.20 wisselde, zijn aandeel in de winstbij toekenning van b. v. 5 pCt., zonder eenigen ijver meer of minder dat jaar, afgezien van alle andere invloeden, ƒ700 meer of minder zal bedragen. Wil uwe vergadering die percentsgewijze belooniug handhaven laat zij dan niets meer zijn dan een prikkel om zich boven het bedrag van de gewone jaarwedde door wel berekende directie een surplus door winstbevordering te verschaffen zonder dat de toestand der fabrieksgebouwen gevaar loopt door j verschuiving van allernoodzakelijkst onderhoud later aanzienlijke herstellings kosten te zullen eisclienwelke dan door buitengewone middelen moeten verkregen worden. In verband met deze beschouwing wenschen Commissa rissen, deelende de bedenking omtrent de ƒ21000 bij de behandeling der conceptverordening, art. 16 in dien geest te wijzigen, dat den Directeur boven de onder uwe nadere goedkeuring voor hem vastgestelde jaarwedde van ƒ3000 ook 1 pCt. der winst worde toegekend. Commissarissen willen deze beschouwingen niet eindigen zonder uw geacht medelid bunne erkentelijkheid te hebben betuigd, voor den arbeid zich ge troost, welke naar zij vertrouwen in verband met het hierboven behandelde de discussiën over de door hen 13 Januari jl. voorgestelde conceptverordening zeer zullen vereenvoudigen. Zij kunnen echter niet nalaten hun leedwezen uit te drukken omtrent de conclusie sub 1 der bedenkingen, waarbij de geachte inzender releveert »dat er aan de gasfabriek zou moeten zijn een ervaren boekhouder." Commissarissen hebben tot heden deze behoefte niet gevoeld, en zullen die evenmin gevoelen, waar zij in den tegenwoordigen titularis een ambtenaar blijven waarderen tegen wiens administratie en inte griteit nooit klachten zijn ingekomen; terwijl Commissarissen bij het nazien der boeken deze altijd in de beste orde hebben bevonden, zoowel als de rekening en verantwoording, jaarlijks door hen nagezien en door uwe ge achte vergadering, met uitzondering van de laatste, zonder eenige aanmer king, de bewerking betreffend, steeds goedgekeurd. Commissarissen zouden met de meeste belangstelling vernemen of uw geacht medelid ooit onnauw keurigheden in de boeken door vergelijking onderling, zoowel als met de daaruit opgemaakte rekening heeft meenen te ontdekken, zij kunnen dit nauwelijks vermoeden doch moeten dit wel eoncludeerenomdat men toch niet zonder dergelijke ervaring een ijverigen en nauwgezetten ambtenaar een brevet van onervarenheid kan uitreiken. Commissarissen veronderstellen liever dat deze overtuiging bij den inzender geworteld is in zijne opvatting van de ondoelmatige inrichting der boek- houding zelve. Zij haasten zich echter dit geachte lid opmerkzaam te maken, als daarvoor wellicht de boekhouder door hem verantwoordelijk mocht wor den gesteld, dat in verband met art. 6 der verordening van 14 Mei 1858, Gemeenteblad n®. 1bet eerste artikel der daaruit voortgevloeide verorde ning van 25 Juni 1874, Gemeenteblad n°. 13, houdende: »Instructie voor den boekhouder der gasfabriek", zeer duidelijk uitdrukt, dat »de boekhouder is belast onder toezicht van Commissarissen met de boekhouding, in te richten naar hunne voorschriften. Commissarissen der Stedelijke Gasfrbriek De Fbemeby. P. Du Kieu. Aan den Gemeenteraad van Leiden. J. J. Van Wensen. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 4