-
87
INGEKOMEN STUKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N°. lift. Leiden, 29 Mei 1876.
Bij raadsbesluit van 30 December jl. werd de begrooting voor dit jaar,
in ontvangst en uitgaaf verhoogd met f 17500 ten behoeve van de inrich
ting van den grond bij de voormalige Hoogewoerdspoort tot bouwterrein
te vinden door verkoop van Inschrijving op het Grootboek.
Ten einde zoodra daartoe behoefte bestaat tot den verkoop te kunnen
overgaan, bieden wij u nevensgaand conceptbesluit ter vaststelling aan, strek
kende tot verkoop van een nominaal bedrag van f 28300.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
De Baad der gemeente Leiden
Gezien de artt. 137 en 194 litt. e, der wet van den 29sten Juni 1851
(Stbl. n°. 85);
Hebben besloten
Te verkoopen een gedeelte der ingeschreven kapitalen op het Grootboek
der Nationale Werkelijke 2' pCt. rentegevende schuld, ten name van de
gemeente Leiden, op het hoofd van rekening, Leyden, de stad (letter L,
deel 10 n°. 2878), en zulks tot een nominaal bedrag van acht en twintig
duizend drie honderd gulden 28300).
Leiden, 2 Juni 1876.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de vaststel
ling van het door Burgemeester en Wethouders overgelegd concept-besluit
tot verkoop van Inschrijving op het Grootboek, ter uitvoering van het
raadsbesluit van 30 December jl. betrekking hebbende tot de werken aan
den grond bij de voormalige Hoogewoerdspoort.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N". 116. Leiden, 2 Juni 1876.
Ten aanzien van de in onze handen gestelde voordracht van Burgemeester
en Wethouders tot dekking van eenige te korten op de begrooting, dienst
1875 hebben wij de eer uwe vergadering mede te deelen dat wij geen
bezwaar meenen te moeten maken om tot de vaststelling van den overge-
legden staat van af- en overschrijving en suppletoiren staat van begrooting
te adviseerenten einde tot de voldoening van de nog niet betaalde reke
ningen kunnen worden overgegaan. Intusschen kunnen wij niet nalaten
ons leedwezen te kennen te geven dat ten aanzien van enkele postenen
wij hebben daarbij bepaaldelijk het oog op die van vunr en licht in de
scholen van middelbaar en lager onderwijs en van het onderhouden der
schoollokalen enz., niet eerder de vereischte machtiging is aangevraagd om
uitgaven te doen of daartoe last te gevenwelke het bedrag te boven gaan
hetwelk op die posten was toegestaan. De voorname oorzaak van de op
bedoelde artikelen ontstane te korten schijnt gelegen te zijn in de omstan
digheid dat voor gaslicht en de aanschaffing en herstelling van gastoestellen
een te laag bedrag is geraamd geworden, terwijl de betrekkelijke rekeningen
eerst zijn ingeleverd na afloop van het dienstjaar vcor het over het geheele
jaar verschuldigde. Gevoegelijk zoude aan dit bezwaar kunnen worden te
gemoet gekomen door eene maandelijksche opgave van hetgeen over de af-
geloopen maand te dezer zake moet worden voldaan in welk geval wanneer
de betrekkelijke posten mochten blijken niet meer voldoende te zullen zijn,
tijdig eene aanvrage tot verhooging zoude kunnen worden ingediend. Alleen
bij inachtneming van zoodanige handelwijze kan men tot een regelmatigen
toestand geraken bij verzuim waarvan aan eene begrooting hare beteekenis
en waarde wordt ontnomen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 11?. Leiden, 1 Juni 1876.
Naar aanleiding van de bedenkingen onder N°. 88 der Ingekomen Stuk
ken uwer vergadering door een harer leden, dd. 4 Mei 1876, ter beoor
deeling onderworpenen bij uw besluit van 22 Mei jl. ter fine van advies
in hunne handen gesteld, hebben Commissarissen der stedelijke gasfabriek
de eer bet volgende onder uwe aandacht te brengen.
Commissarissen aebten het daarbij niet overbodig te herinneren, dat de
boekhouding der gasfabriek in haren tegenwoordigen vorm berust op eene ver
ordening vastgesteld door uwe vergadering van 14 Mei 1858, houdende
reglement op bet beheer en bestuur der stedelijke gasfabriek Gemeenteblad
n°. 1. De hoofdpunten, in 't bijzonder art. 11 betreflende de winstregeling
en het herstellingsfonds, hebben in den loop der jaren ('t laatst in 1874)
enkele wijzigingen ondergaan, docb art. 12 dat jaarlijks een afzonderlijke
rekening van 't herstellingsfonds als bijlage van de rekening der fabriek
voorschrijft, is sedert dien tijd onveranderd gebleven. Van daar dat jaar
lijks twee rekeningen aan uwe vergadering ter goedkeuring worden onder
worpen, waarvan de staat aan 't einde der exploitatierekening, tot 1872 in
den vorm van een borderel sedert dat jaar in den vorm van een balans, een
overzicht geefthoe volgens beide rekeningen de aan de administratie toe
vertrouwde gelden behoorlijk worden verantwoord.
De vergelijking van zulk een balans met een balans, welke bij dubbele
boekhouding vereischt wordt, moet dus uit den aard der zaak tot opmerkin
gen aanleiding geven.
De rekening van 't herstellingsfonds is aan het bedoelde overzicht onaf
scheidelijk verbonden; en zoolang de gelden voor dit fonds afgezonderd,
niet als kasgeld beschouwd kunnen worden (hetgeen bij voordeelig saldo een
improductief gemis van rente zou veroorzaken) moet deze rekening afzonder
lijk worden gehandhaafd.
Uit deze inrichting volgt, dat de balans geen directe verklaring kan ver
melden van waardevermeerdering of —vermindering. Het bedrag van het
hoofd ^gebouwen enz." moet daar onveranderd voorkomen en de rekening
van het herstellingsfonds zal u leeren welke veranderingen er werkelijk sedert
HANDD. OEM. 1876.
het vorige jaar in die "gebouwen enz." hebben plaats gehadmet die der
darvoor besteede gelden.
Commissarissen meenendit vooraf gereleveerdveilig het op den voet
volgen der overige bedenkingen achterwege te kunnen latenslechts enkele
punten behoeven nadere beschouwing. Zoo, o. a. de weinig vertroostende
opmerking, dat het herstellingsfonds op uit. December 1875 eigentlijk
f5 m. onder nul is, hetgeen inderdaad waarheid zou zijn, indien niet op
dien datum, blijkens de gelden in de herstellingsrekening verantwoord, een
geheel nieuw gebouw aanwezig waswaarvan de waarde ruimschoots dit
schijnbaar te kort dekte.
Evenzoo de bedenking "het cijfer op de balans voor de waarde der gebou
wen werktuigen enz. vermeld is aan de werkelijke waarde daarvan geheel
vreemd." Ja, wanneer men uit 't oog verliest, dat elk jaar eenige percen
ten van de winst, dus uit exploitatie, voor 't herstellingsfonds zijn afge
schreven derhalve ook indirect de kapitaalrekening is verminderden de
sommen geheel buiten beschouwing laat volgens de rekening van 't herstel
lingsfonds tot uitbreiding, enz. besteed.
Sommeert men echter de inkomsten uit exploitatie met renten enz. voor
dit fonds verkregen, voegt daarbij het kapitaal primitief èn in 1873 door
de gemeente gefourneerd verminderd met het bedrijf kapitaal, dan verkrijgt
men een kapitaal van ton. Stelt men nu daartegenover de werkelijk
besteede gelden aan uitbreiding van gebouwenwerktuigen en straatverlich
ting met één woordalle kosten van uitbreidingverminderd deze met het
werkelijk gefourneerd bedrag, dan blijkt dat de waardevermindering over
den geheelen duur der exploitatie van 1848—75, ±48 pCt. is geweest.
Deze waardevermindering aldus toegepast op de geldenwerkelijk alleen
uit de exploitatie verkregen en besteed aan die uitbreiding plus de primitieve
waardeleert ons dat de gebouwen alleen bezwaard zijn met het geheele
kapitaal over de 28 jaren door de gemeente verschaft. Hieruit volgt, dat
de bedenking, als zou de winst over 1875 werkelijk /^65m. 26 m. zijn,
niet juist is; want, was de 26 m. niet voor uitbreiding gebezigd, zoo zou
zij op kapitaal rekening gebleven zijn en de kas 26 m. grooter geweest zijn
en de winst was dezelfde gebleven.
Vervolgens wordt aangevoerd dat de rentepost, 7 m. "veel te weinig
is," en wel omdat het kapitaal, volgens de boeking op 1 Januari 1875,
was 274 m. Bij de behandeling der begrooting is echter gebleken hetgeen
overigens in de memorie van toelichting, volgn. 25, uitvoerig te vinden is,
dat de rente voor het aan de gemeente verschuldigde kapitaal ƒ8765.62 be
draagt. Houdt men nu in 'toog dat de herstellings-rekening aanwijst, dat
door dit fonds hiervan ƒ1708.75 is betaald, dan blijkt dat exploitatiereke
ning slechts ƒ7057.07 heeft te voldoen. Het herstellingsfonds betaalt deze
ƒ1708.75, krachtens het Raadsbesluit van 30 Juli 1874, waarbij 21175.
werd toegekend ter aanvulling van het herstellingsfondsen het Raadsbesluit
van 3 April 1875 waarbij aan 't herstellingsfonds uit het exploitatiekapitaal
ƒ26000 wordt afgedragen, welke overschrijving 30 Juni 1875 plaats had,
en waardoor dus feitelijk het exploitatiekapitaal 26 m. minder werd.
Behalve de winst, is dus ook het bedrag der verschuldigde rente, zooals
voorgeschreven was, uitgekeerd.
De in de memorie onder al. A en Bvolgende beschouwing over de strek
king van het herstellingsfonds tot dekking van waardevermindering wordt
gevolgd door afschrijving van de 6 pCt. der winst, met dit verschil dat
deze direct wordt gebezigd tot waardevermeerdering der gebouwen om de
eventuëele werkelijk plaats gehad hebbende vermindering door herstelling te
kunnen dekken. Zijn nu de daartoe afgeschreven gelden niet voldoende,
dan wordt meer geld gevraagd, anders zou b. v. 8 pCt. moeten afgeschre
ven worden. Het doel van een herstellingsfonds naar de omschrijving in
de memorie, wordt op deze wijze bereikt, daar de winst aldus evenmin bij
zonder gedrukt wordt op één jaar; alleen bestaat in de afschrijving dit ver
schil, dat zij geschiedt van de primitieve kosten van aanleg.
Een reservefonds, zooals verder aangegeven wordt, om te dienen bij even-
tueele achteruitgang tot dekking van verlies bij opheffing of realisatie, ach
ten Commissarissen hier geen vereischte. Waartoe zal men voor de gasfa
briek gelden beleggen, die alleen bij wijze van waarborg tegen verlies bij
bovengenoemde gebeurtenissen moeten strekken, terwijl bij de gemeente b. v.
voor kostbare werken kapitaal zou moeten worden opgenomenhetwelk zij
in dat geval bij de gasfabriek voorhanden zou hebben. Aldus zou zij de
burgerij drukken door vermeerdering van lasten tot dekking der renten voor
dit benoodigde kapitaalterwijl dergelijke gelden bij de gasfabriek a. h. w.
ongebruikt liggen.
Vergelijking van de winst der fabriek met die van particuliere fabrieken
aebten commissarissen een zeer onzekeren maatstaf, indien men onbekend
is met de bijzondere voorwaarden waaraan dergelijke exploitatien verbonden
zijn en evenzoo met de inrichting dier administratiën.
Gaarne stemmen commissarissen met de bedenking indat tusschen de ka
pitalen volgens de administratie der gasfabriek en die der gemeente geen
verschil moest bestaan; welk verschil zijn oorsprong heeft in het feit, dat
vroeger bij het sluiten der rekening aan de fabriek op uit. December niet
vaststondwelke som uwe vergadering uit de winst zou beschikbaar stellen
tot afschrijving van het verschuldigde kapitaal. Thans echter, nu de Raad
in principe heeft uitgemaakt, dat jaarlijks eene som van ƒ5000 uit de winst
zal worden besteed tot kapitaalaflossing, kan daarop bij het einde des jaars
worden gerekend en het is met het oog hierop dat commissarissen in de
concept-verordening art. 13 al. a van deze som tot aflossing van schuld
hebben melding gemaakt.
Hunne bedoeling isonder uwe goedkeuring beide kapitaalrekeningen
gelijk te maken bij het afsluiten der rekening over 1876 door gebouwen
enz. verminderd met het bedrijf kapitaal te brengen op eene waarde geheel
overeenkomstig met het bedrag der schuld aan de gemeente, zooals jaarlijks
in de memorie van toelichting der begrooting ter bepaling van het rente
bedrag wordt aangegeven. Volgens hunne meening kan evenmin op de be
grooting als op de rekening der gasfabriek meer rente worden verantwoord,
dan 5 pCt. van het wérJcelijk verschuldigde kapitaal.
Thans achten Commissarissen de toelichting der bedenkingen voldoende
besproken om over te kunnen gaan tot eene korte beschouwing der eon-
clusiën 27, waartoe die bedenkingen uw geacht medelid hebben gevoerd.
Eene inventaris, zooals in conclusie 2 bedoeld wordt, zou het veiligst