INGEKOMEN STUKKEN
ter inzage van de leden nedergelegd.
Léiden 5 Mei 1876.
Wij bebben de eer uwe vergadering hierbij aan te bieden een adres van
P. J. H. Kuyper van Harpenhoudende verzoek om een schuitenhuis te
mogen plaatsen in de singelgrachtnaast de openbare zwemplaats. De Voor
zitter der Commissie van Fabricage is daarop door ons gehoord en heeft,
evenmin als wij zeiven, eenige bedenking tegen het verleenen der vergun-
ningmits hét schuitenhuis niet grooter worde dan negen meters lengte
en op twee meters breedte, zoodat de paalwerken van de schutting der
zwemplaats onaangeroerd blijven en het schuitenhuis in gelijke rooiing op
zich zelf worde gesteld; voorts dat de plaatsing geschiede onder toezicht
van den gemeente-architect en de vergunning worde verleend tot wederop-
zeggens en tegen betaling van het recht Vastgesteld bij art. '8, n#. 6, van
het tarief van 5 Maart 1867, benevens onder verplichting om de vereischte
goedkeuring van het Hoogheemraadschap van Eijnland te vragen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Aan Wel-Ed. Achtb. Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden.
Ondergeteekende Petrus Jacobus Hendrikus Kuyper van Harpenparticulier
alhier, zijn domicilie gekozen hebbende bij den heer Michiel Johannes
Vreeburg, wonende aan de voormalige Heerenpoort alhier, heeft de eer
ter kennis te brengen vap bovengenoemde Wel-*Ed. Achtb. Heeren.
Dat hij een schuitenhuis wenscht te zetten op palen,, tot berging van een
pleiziervaartpig en wel in de singel achter de houtkooperij van den heer
Gerrit Jan Boelen bezijden het zwembad en innemende eene plaatsruimte
van 9 el lengte en 2 el breedtewaartoe hij onderdanigst met den meest
verschuldigden eerbied en hoogachting U Wei-Edel Achtbare vergunning
verzoekt.
't Welk doende etc.,
P. J. H. y. Haepen.
N°. 88. Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Zooals door mij in de raadsvergadering van 20 April jl. is te kennen
gegeven, bestaan er bij mij bedenkingen ten aanzien van de administratie
der gasfabriekdie ik de vrijheid neem bij deze aan het oordeel mijner
medeleden te onderwerpen.
Alvorens daartoe over te gaan gevoel ik mij genoopt te verklaren, ten
einde alle mogelijke misverstand te voorkomendat ik het volste vertrouwen
heb in het goede en richtige bestuur van de fabriekzoo van den directeur
als van HH. Commissarissenen dat het dus volstrekt niet in mijne be
doeling ligt, daarop aanmerking te maken. Mijne bedenkingen betreffen de
boekhouding in het algemeen en in het bijzonder de balans, de winst en
verliesrekening en het reservefonds.
Als algemeene en vaste regel meen ik te mogen aannemen dat eene balans
waarheid moet vermelden, namelijk dat ze den waren staat der bezittingen
Móet aantoonen.
Die balans van de gasfabriek doet dit niét.
Hét bedrag van het hoofd /-gebouwen, werktuigen, straatverlichting" is
sedert ^849 onveranderd hetzelfde gebleven; en toch is in de gebouwen
werktuigen, pijpen, lantaarns enz. groote verandering en uitbreiding gekomen
en vooral is de waarde daarvan toegenomen. Nimmer heeft er afschrijving
voor slijtage en waardevermindering plaats gehad, en evenmin verbooging
voor waardevermeerdering, zoodat dan ook het bedrag dat op de baians
van 31 Deo, 1876 voorkomt als de waarde der gebouwen, werktuigen enz.
geheel vreemd is aan de werkelijke waarde daarvan. Alleen in de laatste
vijf jaren 1871/76 is voor vernieuwing, nieuwe gebouwen, werktuigen,
pijpen enz. ten gevolge van uitbreiding der fabriek p. m. ƒ152m. besteed,
terwijl het bedrag van 233,078.79 als de waarde van gebouwen werk
tuigen en straatverlichting telken jare onveranderd op de balans voorkomt.
Die 162 m. zijn geheel uit het z. g. reservefonds betaald. Geen cent
daarvan is op het hoofd /-gebouwen enz." gebracht. Ze zijn dus als ver
loren geld aangemerkt.
Het z. g. reservefonds was natuurlijk niet bij machte zulke uitgaven uit
hare gewone inkomsten te dekken. Op 1 Jan. 1871 bezat het fonds een
kas-saldo van p. m. 9 m. en 44900 2^ pCt. inschrijving op het groot
boek met de rente bedroeg een en anderp. m 35 m.
van de winst der fabriek is in 1871/75 in het fonds gestort 75
Bijéénp. m./110m.
Het reservefonds schoot alzoo tekort p. m. 42 m. Om dit tekort van
ƒ42 m. te dekken is, niettegenstaande in die 5 jaren de winsten zeer
aanzienlijk waren (ruim ƒ250 m.) kapitaal aangesproken en wel in 1874 voor
p. m. 21 m. en in 1875 vóór 26 m.te zamen p. m. 47 m. Het fonds zou
dus nogp. m. ƒ5 m. overgehouden hebben, indien het niet ook nog p. m. f 2 m.
aan rente had betaald (die m. i. de gasfabriek had moeten betalen); er
schoot alzoo op 31 Dec. 1875 in het reservefonds slechts, p.m. /3m. over,
maar daarentegen had het toén nog p. m. 8 m. schuld, zoudat het fonds
op uit. Dec. 1875 eigenlijk ƒ5 m. onder nul was.
Aangenomen nu, voor een oogenblik, dat die /152m. werkelijk als ver
lies moest worden aangemerkt, dan bad het te kort van 42 m. in min
dering van de winst moeten komen en niet door kapitaal gedekt moeten
zijntenzij de winst niet toereikende wasmaar dit was ze ruimschoots.
Immers in 1874 was het tekort van het fonds p. m. 16 m. en de winst
p.m./36f m. en nu over 1875 heeft het fonds een tekort van p. m. 31 m.
terwijl de winst volgens de rekening op ruim ƒ65 m. gerekend wordt.
Maar die /152m. is m. i. geen verloren geld of had niet als zoodanig
aangemerkt mogen worden; althans voor het grootste gedeelte is ze geen
verlies. Yoor die 1152 m. heeft de gasfabriek waarde gekregen. Om een
voorbeeld te noemen: Uit die som is o. a. betaald eene stoommachine.
Al heeft nu die stoommachinezoodra ze gewerkt heeftniet meer de
waarde van eene nieuwe of van hetgeen ze gekost heeft, ze heeft toch wel
degelijk nog waarde, b. v. 2/3 of 3/4 van den kostenden prijs. Welnu
HANDD, OEM. 1876.
voor die waarde had ze op den inventaris en op de balans gebracht moeten
worden. Evenzoo had van de geheele ƒ252m. alleen als verlies aangemerkt
kunnen worden de waardevermindering van de voorwerpen waaraan die som
besteed is, maar de voorwerpen zelve hadden voor de overblijvende waarde
op de balans gebracht moeten worden.
Doch bij de gasfabriek is geen inventaris van gebouwen, werktuigen enz.
En toch deze moest er zijn en het totale bedrag van den inventaris moet
overeenstemmen met het bedrag dat onder het hoofd «-gebouwenwerktuigen
enz." voorkomt. Nu moge het eenige moeielijkheid opleveren om telken
jare de waarde van de gebouwenwerktuigen enz. van eene in volle werking
zijnde fabriek te bepalenmen moge verschillen in de keuze van den weg
om tot de waardebepaling te komenin beginsel moet het toch waar zijn
dat men de waarde van de bezittingen heeft willen aantoonen. Maar het
gaat niet op om een eenmaalbijna 30 jaren geleden, aangenomen cijfer altijd
te behouden, zonder eeriig regard te slaan op de sedert plaats gehad heb
bende veranderingen. In 1849 zijn de gebouwen, werktuigen enz. op de
balans gebracht voor de volle aankoopsom, en thans wordeh de nieuwe
gebouwen en werktuigen daarop gebracht voor nihil.
Het spreekt 'van zelve dat men nu, zoo doende, op de balans voor de
waarde van de gebouwenwerktuigen enz. een cijfer heeft vermeld dat aan
de werkelijke waarde daarvan geheel vreemd is, dat daardoor de balans
geen waarheid is, en dat dan ook de winst en verliesrekening bezwaarlijk
goed kan zijn.
Het zij mij vergund hier, hoewel misschien geheel onnoodig, éven stil te
staan bij de vraag: Wat is winstP Het antwoord is zeer eenvoudig. De
winst is m. i. de vermeerdering, de avans, die het kapitaal door de exploi
tatie van eene fabriek of handelszaak heeft verkregen. Indien ik b. v. op
den lsten Jan. eene zaak begin met een kapitaal Van ƒ100,000 én op het
einde van het jaar mijn kapitaal in de zaak ƒ110,000 is, dan heb ik
ƒ10000 gewonnen, zoo ik althans in den loop van het jaar niet meer
kapitaal in de zaak heb gestoken, of wel geen kapitaal er uitgenomen heb.
Heb ik b. v. het kapitaal met ƒ30000 vergroot, dan moet ik op het einde
van het jaar 130,000 in de zaak hebben alvorens ik winst heb. Alzoo
moet Tiet volle kapitaal aanwezig zijneerst dan kan er winst zijn. Dit is
dunkt mij, zoo eenvoudig als Waar. En toch bij de gasfabriek handelt
men zoo niet. Ik wijs alleen op de rekening over 1878. Het kapitaal
was op 1 Jan. 1875 ƒ274 m. en volgens de balans van uit. Dec. 1875 is
het kapitaal 247 m. dus 26 m. minder, terwijl de winst ƒ65 m. bedraagt.
De winst moest dus zijn slechts 39 m. Maar buitendien is de winstbe
rekening en dus ook het cijfer van 39 m. nog niet goed. De winstbe
rekening in eene fabriekszaak kan bijna niet goed zijnwanneer er geen
behoorlijke afschrijving plaats heeft en er geen inventaris is, zoodat men
niet eens weet hoe groot het kapitaal is en hoeveel rente uitgekeerd moet
worden. Op de rekening over 1875 komt voor als rente een post van
p. m. ƒ7000, maar nergens in de rekening staat vermeld over welk kapitaal
die rentepost is berekend, ƒ7000 is veel te weinig. Het kapitaal was op
1 Jan. 1875 p.m. 274 m., 5 pCt. daarvan isƒ13700
Er is door de gasfabriek betaald«- 7000
alzoo is er te weinig rente betaald 6700
dc rente had alzoo ƒ6700 meer, en de winst ƒ6700 minder moeten zijn.
Intusschen heeft het reservefonds ƒ1700 rente voor de gasfabriek betaald.
Waarom heeft het reservefonds die betaald P Indirect heeft toch de gasfabriek
ze zelve betaaldwant de gasfabriek betaalde het tekort van het reservefonds.
Maar nu die 1700 betaald is door tusschenkomst van bet reservefonds en
het tekort van het reservefonds gedekt is door kapitaal van de gasfabriek
heeft feitelijk de gasfabriek haar kapitaal gebruikt om rente te betalen van
door de gemeente gefourneerd kapitaal. Die/1700 had in mindering van
de winst moeten komen.
De bestemming die aan het z. g. reservefonds gegeven wordt, is m. i.
niet goed. Het is eigenlijk ook geen reservefonds. Het zou trouwens ook
ondenkbaar zijn dat een reservefonds van eene zaak die geene verliezen
heeft gehad, maar wel gedurende 25 jaren ruime winsten, en dat van die
winsten mild is bedeeld (alleen in de laatste vijf jaren heeft het 75 m.
ontvangen) onder nul zou zijn. Het z. g'. reservefonds van de gasfabriek
is dan ook inderdaad geen reserve- maar een herstellingslonds. Doch ook
als zoodanig is het misbruikt.
Een herstellingsfonds moet, m.i. strekken tot dekking:
a. van alle verliezen door waardevermindering van gebouwenwerktuigen,
bij vernieuwing, aanbouw of aankoop;
b. van de kosten van belangrijke herstellingen die gerekend kunnen wor
den niet tot gewoon onderhoud te behooren.
Het moet dus strekken om te maken dat alle voorwerpen voor hare wer
kelijke waarde op de balans komen zonder dat het verlies, door waarde
vermindering bij vernieuwing, aankoop of aanbouw of door belangrijke her
stellingen de winst van één jaar te zwaar drukt. Het kan b. v. zeer goed
zijn dat al gaat eene zaak nog zoo goed, ze juist door uitbreiding, in een
jaar weinig winst oplevert. Een nieaw gebouw, dat voor uitbreiding noodig
is, kost b. v. ƒ30000; wil men het niet hooger dan voor de werkelijke
waarde op de balans brengen en is die waarde 3/4 of 2/3 van hetgeen
het gekost heeft, dan zou van de ƒ30000 (die het gebouw gekost heeft)
1/4 of 1/3 afgeschreven moeten worden en zou er een dadelijk verlies zijn
van 7500 of 10000. Dit verlies zou door het herstellingsfonds gedra
gen kunnen worden. Het doel van een herstellingsfonds zou dus moeten
zijn om te beletten dat de winst van het eene jaar veel kan verschillen van
het andereal naarmate in éen jaar veel gebouwdaangekocht of vernieuwd
wordtdoor het verlies dat daardoor één jaar zou treffenen dat uit de
winst van volgende of van vorige jaren moet hersteld wordenover een
aantal jaren te- verdeelendat alzoo door eene vaste jaarlijksche bijdrage
over een aantal jaren verdeeld wordt wat op een jaar te zwaar zou drukken.
Maar verder mag een herstellingsfonds niet gaan, zooals bij de Leidsche
gasfabriek het geval is. Bij die fabriek wordt een nieuw gebouw of werk
tuig geheel uit het herstellingsfonds betaald en het wordt voor nihil of liever
het wordt in het geheel niet op de balans gebracht. Dat mag m. i. niet.
Het mag niet misbruikt worden om niets op de balans te zetten voor iets
dat ruime waarde heeft, om als verlies aan te merken wat geen verlies is.
Het herstellingsfonds zou naar mijn oordeel gemist kunnen worden en