68 De heer Van der Lith. Moet nu niet het voorstel van de Commissie van Financiën in omvraag gebracht worden? De Voorzitter. Ik heb gemeend dat dit, na aanneming van uw voor stel, niet noodig was. Wanneer de vergadering desniettemin eene afzonder lijke stemming mocht verlangen, ben ik bereid daartoe over te gaan. Er wordt geene stemming verlangd. V. Voordracht tot wijziging van de verordening regelende de heffing eener belasting voor plaatsen op de onderscheidene mjrkten en elders te Leiden. (Zie Ing. St. n°. 41 en 51.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Van der Lith. Er is ten aanzien van dit onderwerp een stuk overgelegd van de Commissie van Financiën, waarbij de vraag is gevoegd of het Dagelijksch Bestuur niet genegen zou zijn het geheele vraagstuk der marktheffingen te overwegen o. a. ook of de marktgelden zouden kunnen worden afgeschaft en welken invloed deze maatregel op het bezoek en den bloei der markten zou uitoefenen. Nu zou ik willen vragen of Burg. en Weth. geneigd zijn dit denkbeeld in overweging te nemen. Ik geloof dat de opmerking van de Commissie van Financiën alle aandacht verdient. De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn bereid aan dien wensch gevolg te gevenmaar niettegenstaande dat meenen zij te kunnen voortgaan met de behandeling der thans voorgedragen wijzigingen. De heer Van der Lith. Ik heb niet bedoeld deze vraag thans te be slissen, maar wenschte eenvoudig het gevoelen van Burg. en Weth. te ver nemen, of zij bereid zijn de vragen der Commissie van Financiën in ernstige overweging te nemen. De Voorzitter. Te gelegener tijd zullen Burg. en Weth. hunne aandacht aan deze zaak wijden. De heer De Premeet. Ik maak er geen bezwaar tegen, wanneer de Raad het verzoek daartoe tot Burg. en Weth. richtmaar ik moet toch opmerken dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de kosten van toezicht en onderhoud minder zullen zijn dan de opbrengst van de marktgeldenwanneer men in aanmerking neemt het aanmerkelijk bedrag dat de werken primitief gekost hebben en ook later, toen de toegangen tot de markt verbeterd zijn, van de zijde der Rhijnsburgerpoort, de Blauwepoorts- en Turfmarktbruggen, waarvoor aanzienlijke kosten zijn gemaakt, zoodat naar mijne meening zeker bij een onderzoek zal blijken dat er wezenlijk zooveel uitgegeven wordt voor de markt dat de revenuen niet meer dan eene behoorlijke rente afwerpen en benoodigd zijn voor het toezicht. Ook dat toezicht zal moeten blijven bestaan wanneer geene marktgelden meer geheven worden, want aanwijzing van de plaatsendie ingenomen kunnen worden zal ook dan noodig blijven en de kosten, die thans ongeveer ƒ3000 bedragen, zouden bij opheffing vaD het marktgeld niet veel lager worden, en dan werkelijk zeer bezwarend zijn. Wanneer ik dit alles in overweging neem, dan geloof ik dat er weinig grond bestaat om aan te nemen dat een voorstel tot afschaffing van de belasting zal kunnen ingediend worden. Wanneer de Raad echter een verzoek tot ons richt, dan zijn Burg. en Weth. gaarne bereid zich te gelegener tijd met die quaestie bezig te houden. De heer Krantz. Het komt mij doelmatiger voor, het onderzoek door de Commissie van Financiën aanbevolente doen plaats hebbenvóór dat de verordening in behandeling wordt genomende Raad zoude dan beter ingelicht, over bestaande leemten of gebreken kunnen oordeelcn. Ik acht het zeer wenschelijk Burgemeester en Wethouders uit te noodigen aan het voorgestelde onderzoek gevolg te geven. De heer Hartevelt. Dat is niet het idéé van de Commissie van Finan cien. Zij heeft de vraag ter sprake gebracht en den wensch uitgesproken de marktgelden op te heffen wanneer dit zonder bezwaar geschieden kan. Daarvoor moet zij de uitgaven kennen, die tegenover de inkomsten staan niet alleen maar ook de bezwarendie eene geheele afschaffing misschien in den weg staan. De indirecte voordeelen voor onze staduit eene geheele afschaffing te verkrijgenzijn niet gering te schatten. Een grondig onder zoek moet voorafgaanen dit wenschten wij gaarne van Burgemeester en Wethouders te erlangen. Thans over deze zaak in discussie te treden zoude een vrij onvruchtbare arbeid zijn. Voor het oogenblik kunnen wij m. i. gerust tot de vaststelling der gewijzigde verordeningen overgaan die verbeteringen zal daarstellen voor den tijd die noodig zijn zal om een oor deel uit te spreken over mogelijke nadere voorstellen. De heer Krantz. Er bestaat eene verordening op de heffing der markt gelden eDZ. Nu vraag ik: is die vervallen? De heer De Fremerï. Zoodra als deze aangenomen is. De heer Krantz. Door onbekendheid met de bestaande gebreken, kan daarin nu niet worden voorzien. De heer De Fremerï. Burg. en Weth. stellen niet de verbetering van andere leemten voor. De heer Krantz. Wanneer Burg. en Weth. oordeelen dat daarin later kan voorzien worden, zal ik daarop vertrouwen. Mijne opinie was om eerst een onderzoek te doen instellen in de meening dat dit ook de bedoeling was van de Commissie van Financiënmaar nu ik van den heer Hartevelt het tegendeel gehoord heb, zal ik er in berusten. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Punten 1 tot 6 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Punt 7. Orgeldraaiers of kunstenaars die op straat hun beroep uitoefenen betalen eenmaal ƒ0.30. De heer Juta. Welke is de bedoeling der uitdrukking: "betalen eenmaal"? De Voorzitter. Gedurende den kermistijd. De heer Juta. Dus hier is niet opgenomen wat de orgeldraaier zal be talen buiten kermistijd. De Voorzitter. Eenmaal per kermistijd en anders per keer. De heer Bijleveld. Naar aanleiding dezer opheldering wensch ik eene opmerking te maken. Ik bad mij voorgesteld, en wel met het oog op punt 1 van dit artikel, waarbij als beginsel is aangenomen dat de belasting zal worden geheven naar gelang van de ingenomen ruimte, dat men alleen die muzikanten en kunstenaars wilde treffen, die ruimte op gemeentegrond voor de uitoefening van hun beroep innamen, wat betreft de orgeldraaiers, b. v. hen die eenigen toestel met zich voerden, en wanneer zij hunne muziek wenschten te doen hooren, dien op gemeentegrond plaatsten. Naar uwe op vatting, mijnheer de Voorzitter, zullen alle orgeldraaiers zonder onderscheid moeten betalenonverschillig of zij al of niet voldoen aan de gemelde voorwaarde; daartegen bestaat bij mij bezwaar. Ik geloof niet dat betaling kan worden gevorderd van hem die niet meer ruimte inneemt, d.i. gemeente grond gebruikt, dan elk ander, dan die welke hij voor de plaatsing van zijn eigen persoon behoeftdat b. v. de belasting zal kunnen worden geheven van den orgeldraaier die bij het uitoefenen van zijn beroep zijn instrument, gelijk zulks dikwijls gezien wordt, aan een band aan het lijf bevestigd draagt. Zij gebruiken geen gemeentegrond in den zin als bij deze verordening, op grond van de wet, wordt bedoeld. Zij dragen een voorwerp gelijk ieder ander dit vrij doen kan en of dat voorwerp nu is een orgel of iets anders doet m. i. niet af. De Voorzitter. Ik kan niet denken dat een orgeldraaier geen ruimte inneemt wanneer hij loopt. De heer Bijleveld. Maar dan iè hij niet gelijk gesteld met ieder ander. Strikt genomen zou dan ieder die een pakje draagt belasting moeten betalen. Door betaling van deze personen te vorderen belasten wij een beroepen daartoe is m. i. de gemeente niet bevoegd. De heer De Fremerï. Het artikel is overgenomen uit de oude verorde ning, waar bepaald is dat "ieder kunstenaar betaalt zekere]bijdrage." Daar onder zijn nu ook orgeldraaiers begrepen omdat wij meenen dat het billijk en ook wenschelijk is van deze personen iets te heffen, evenzeer als voor de vertooningen van kunstenaars en anderen die op gelijksoortige wijze in hun onderhoud trachten te voorzien. Ik meen dat die bijdrage even goed en met niet minder recht kan worden ingevorderd dan die welke geheven wordt van de personen die op de markt goederen verkoopen. In zekeren zin beeft het voorstel ook de strekking om het getal orgeldraaiers eeniger- mate te beperken en het bedrijf verdient, althans naar mijne opvatting, geen aanmoediginghoewel ik gaarne erken dat ook op andere wijze door de politiedie de vergunning geeft, daarin kan worden voorzien. Dat de heffing eenigermate in strijd is met den aangenomen grondslag is waar, hoewel de orgeldraaiers toch telkens als zij stilstaan zekere ruimte innemen en bepaal delijk de kunstenaren en steltenloopers die binnen een bepaalden kring hun bedrijf uitoefenen. Ik ben dus voor de heffing en vrees, bij vrijstelling, dat wij onbillijk zullen zijn tegenover anderen, die de belasting zullen opbrengen. De heer Bijleveld. Het doet mij zeer veel genoegen dat de heer De Fremery mijn bezwaar in zoover toegeeft, dat wat hier is voorgesteld in strijd is met het vooropgezet beginsel. Het is mij evenwel niet duidelijk hoe die geachte spreker is gekomen tot de conclusie dat de hier bedoelde orgeldraaiers, alleen door het feit dat zij stilstaan, ruimte innemenbelastbaar gebruik van gemeentegrond maken. Nu ziet men ja, dat zich toehoorders om hem verzamelen, maar naar mijne meening verandert dit in zijn toe stand niets. De heer Van Iterson. Wat de heer Bijleveld beweert omtrent de wan delende orgeldraaiers is ook toepasselijk op hen, die hun instrument op een wagentje met zich voeren. Belast men de eersten, dan bestaat er alle reden om hetzelfde te heften van eene vischvrouw die hare waar in een mand met zich draagt, en de trekkende of duwende orgeldraaiers staan gelijk met een koopman in sinaasappelen of in potten en pannen, die met een wagen rond rijdt en hier en daar halt houdt om zijne waar aan te bieden. Het denk beeld dezer verordening is het heffen van belasting wegens het genot eener vaste standplaats die uren achtereen of wel gedurende den geheelen markt- of kermistijd wordt ingenomen. Dit genieten de orgeldraaiers niet en daarom zou ik ze vrij willen stellen. De heer De Fremerï. In plaats van punt 7 zou ik wenschen voor te stellen deze alinea als volgt te wijzigen»Bij uitzondering zal ook door kunstenaars en orgeldraaiers betaald worden eenmaal 0.30alsdan wordt er eene uitzondering op den regel gemaakt. Ik zou de bepaling niet gaarne willen loslaten en daarom doe ik mijn best stemmen te winnen voor deze wijziging. De heer Goddsmit. Wellicht is aan het bezwaar van den heer Bijleveld te gemoet te komenwanneer wij lezen"Orgeldraaiers en andere kunstver- toonersvoor zoover zij door hunne toestellen eenige ruimte der straat in nemen betalen, enz." Op die wijze is het bezwaar van den heer Bijleveld voldoende opgelost. Dan zijn uitgesloten zij die het orgel aan een band aan hun lichaam verbonden dragen. Dat is dunkt mij geschikter dan het voorstel van den heer De Fremery. De heer Cock. Ik geloof inderdaad dat het nog het best zal zijn de voorgestelde redactie zonder wijzigingen aan te nemen. Immers, maakt men onderscheid tusschen orgels, die op een toestel rusten, en orgels, die niet op een toestel rusten, dan vrees ik, dat het in de practijk dikwijls onmogelijk zal zijn te bepalen, wat men door een toestel moet verstaan. De eene orgeldraaier gebruikt daarvoor een vouwstoeltje, de tweede een trépiedeen derde eindelijk blijft het orgel voor het grootste gedeelte dragen, doch tracbt het gewigt er van te verminderen door, wanneer hij stil staater een kort wandelstokje onder te steken. Is nu zulk een wan delstokje ook een "toestel"? Het komt mij dus bij slot van rekening het best voor de oorspronkelijke redactie te behouden. De heer Goddsmit. Ik geloof, zonder in casuistiek te vervallen, dat het grondbeginsel der verordening overeenkomstig het gevoelen van den heer Bijleveld kan worden gehandhaafdnl. dat voor de ruimte op de straat geoccupeerd betaald wordt. De heer Van Iterson. Ik veroorloof mij nogmaals op te merken dat het belasten der orgeldraaiershetzij ze hun instrument dragen of op andere wijze met zich voerenniet strookt met het beginsel dezer verordening. De kooplieden, waarvan ik daareven sprak, zouden dan insgelijks in de termen vallen. Is het te doen om ze te weren zooals reeds is te kennen ge geven dan bestaan er andere middelen of moet daarnaar gezocht worden. Belemmering is niet in den geest dezer verordening. Daarom geef ik den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 3