40 en giog De heer Van Hettinga Tromp. In 1873 is door Burg. en Weth. een voorstel gedaan tot verhooging van het traktement van 3 ambtenaren. Als men de opgave, bij de begrooting voor 1873 gedaan, nagaat, dan waren er toen II ambtenaren, waarvan de 7 oudsten 20 tot 40 dienstjaren telden, die van 20 jaar dienst genoot eene jaarwedde van ƒ800. De bezoldi- der beambten was vast geregeld en men klom op naar een bepaald stelselnaar gelang dat vacatures ontstonden. Het voorstel tot verhooging der 3 beambten werd niet aangenomenals in strijd met de bestaande regeling. Bij de begrooting van het volgend jaar is daarop het middel ge vonden om tot de verlangde verhooging te geraken, door pensioen te ver- leenen aan een der oudste beambten en diens traktement te verdeelen tusschen de overigen. Tegelijker tijd werd tevens de indeeling van de ambtenaren veranderd. De rangorde naar ancienneteit werd opgeheven en de secretarie verdeeld in drie afdeelingen waardoor de ambtenaren gesplitst werden in de drie rubrieken, waarbij zij reeds werkzaam waren. De be staande onderlinge verhouding loste zich daardoor geheel op, en men ver liet het systeem van eenige rangorde. In den aard der werkzaamheden werd geen verschil aangenomenaan geen der afdeelingen was toch een der beambten het hoofd, alle waren gelijk in rangieder zelfstandig in den werkkring die hem werd opgedragen. Na deze wijziging zijn sedert 1874 verschillende mutatiën voorgevallen en is het traktement der jongere amb tenaren herhaaldelijk vermeerdferd. Daarbij is niet te werk gegaan naar een leidend beginsel en vast plan, maar naar vrije regeling van Burg. en Weth. Voor de ambtenaren in bet algemeen bestaat daardoor geen zeker vooruitzicht op eventueele verhooging van hunne jaarwedde. Wanneer men nu de groote wijziging nagaat in het personeel gedurende de 3 laatste jaren waarbij van de 7 beambten die 20 tot 40 dienstjaren teldennog slechts 3 in functie zijn, dan blijkt dat, wanneer de hoogere traktementen van de oudere ambtenaren telkens verdeeld worden onder de jongerendie pas 6 jaren in dienst zijn, men onmogelijk zal kunnen voorzien in eene redelijke bezoldiging van toekomstige nieuwe ambtenaren. De thans in functie zijnde beambten zullen op de nu gevolgde wijze reeds binnen 10 jaar tijds het maximum van traktement erlangen, wat door de lateren niimper zal kunnen worden verkregen, en ten slotte geraakt men in denzelfden toestand als in 1873. Voor het vervolg wordt het onmogelijk aan nieuwe ambtenaren, na korter of langer diensttijd, eene noodige verhooging toe te kennen. De heer De Fremery. Terecht zeide de heer Tromp dat er in 1873 11 ambtenaren waren. Toen er quaestie was van verhooging der bezoldiging van de ambtenarenheeft de Raad een wenk gegeven, om bij vacature de opengevallen plaats niet te vervullen en op die wijze het traktement van de overigen, buiten bezwaar van de gemeentekas, te verbeteren. Aan dien wenk"is gehoor gegeven. Er zijn nu slechts 9 beambten overig, die al het werk verrichtenen volgens de nieuwe regeling van 9 uur 's morgens tot 4 uur 's middags op de bureaux dienst doen. Vroeger openden de bureaux eerst te 10 uur. In 1873 was Voor II ambtenaren op de begrooting uitgetrokken 10200thans slechts 9850dus voor hetzelfde werk of beter voor meerder werk nog geringer loon, want dat het werk niet meer hetzelfde is geblevenmaar sedert de laatste drie jaar zeer aanmerkelijk vermeerderd is, weet ieder, die met de gemeente-administratie bekend is. Elk jaar, ja elke mannd, worden de eischen booger. Terwijl nu bij de gemeentewet bepaald is dat de ambtenaren worden benoemd door het Dage- lijksch Bestuur, is het dan niet eigenaardig dat de verdeeling van de som, door den Raad voor die ambtenaren toegekend, aan het Dagelij ksch Bestuur worde toevertrouwd Het Dagelijksch Bestuur heeftdunkt mij in dezen meer nog dan in andere zaken, aanspraak om gehoord en verhoord te worden. Dat het niets verzuimt om zeer bekwame menschen te krijgen blijkt o. a. uit het feit dat men, met voorbijgang van eigen ambtenaren, een, die meerdere aanspraak bleek te hebben, van elders alhier geplaatst heeft. Ik meen inderdaad dat men geen gegronde aanmerking kan maken op de voorgestelde verdeeling van de beschikbare som, en acht het niet billijk voor gelijken arbeid nu minder loon uit te keeren. De heer Tromp wees op vroeger tijd, toen de ambtenaren alleen bij vacature in rang en traktement werden verhoogd. Dit heeft eigenlijk ook nu plaats als ieder ƒ100 meer zal ontvangen. Ik wensch dat de Raad zich nog met het voorstel van Burg. en Weth. zal willen vereenigenomdat bij gelijke eischen er inderdaad naar mijne zienswijze geen goede grond bestaat om de toe lage, die eenmaal bij de begrooting is toegekend, te verminderen. De Voorzitter. De heer Tromp heeft gesproken van jongere ambte naren tegenover de drie oudste. Onder die jongeren zijn er echter reeds nu die gelijk opwerken met de anderen. Zoo zij nu in beter conditie zijn dan vroeger de ouderendan komt dit omdat zij gelukkig dienen. De ouderen hebben ontzaggelijk ongelukkig gediend. Vergeten wij toch niet, Mijne Heeren, dat ambtenaren, die na twintig jaren dienst ƒ800 a ƒ900 genoten, eerst sedert 1874 eene verhooging van jaarwedde ontvingen tot een bedrag van ƒ1300. De heer Van Hettinga Tromp. Wij gaan dezelfde toekomst tegemoet als vroeger. Het is bepaald onmogelijk dat de nieuwen verhooging zullen bekomen. Als de volontair ƒ400 krijgt en de ƒ700 over de anderen ver deeld wordt (hoewel die reeds telkens verhoogd zijn, zoodat er één van ƒ400 tot ƒ900 is geklommen), dan schiet er niets over voor hen die later komen. De heer De Fremery heeft er op gewezen dat de gezamenlijke traktementen thans minder bedragen dan in 1873maar het cijfer der schrijfloonen is in evenredigheid verhoogd. Daaruit worden nu de copiisten betaald. De Voorzitter. Het gezamenlijk bedrag is toch 250 minder. De heer Eigeman. Ik kan heel goed begrijpen dat Burgemeester en Wethouders tot het voorstel gekomen zijn om de som van het vrijgevallen traktement te verdeelen, want zij hebben de overtuiging, dat de som op'de begrooting voor de beambten ter secretarie gebrad.t, is aangenomen gewor den om uitgegeven te worden, en dus ook moet worden verdeeld dat ge deelte, hetwelk bij vacature en niet-vervulling van eene betrekking geene andere bestemming kan hebben. De Commissie van Financiën heeft eene gansch andere meening. Zij beschouwt als aangenomen op zich zelf het bedrag van elk der onderscheidene traktementenzoodatwordt de uitbeta ling van een traktement niet gevorderd bij eene niet te vervullen vacature, er naar geene reden behoeft gezocht te worden om de hoofdsomin eens voor de traktementen uitgetrokkentoch uil te geven. Do Commissie van Financiën is volstrekt niet gekant tegen de verhooging van de traktementen op de secretarie; dit blijkt duidelijk genoeg uit haar advies. Maar omdat men daartoe reeds voorlang is overgegaanzelfs ook voor de begrooting van dit jaar, is zij er tegen om dié verhooging binnentijds voort te zetten, vooral ook wegens het verkeerde begrip, dat nu daarvoor ten grondslag is voorge steld. Ik kan dan ook zeggendat een onvaste maatstaf niet leidt tot eene juiste regeling der financiën. De Wethouder van financiën, de heer De Fremery, heeft daar gezegd, dat het niet wenschelijk is dat Burg. en Weth. aan banden gelegd worden in de huishoudelijke regeling der werk zaamheden op de secretarie, en dus ook niet in de besteding van het geld op de begrooting uitgetrokken. De Commissie van Financiën zal hen in die regeling niet tegenwerkenmaar ik moet vragenals de vrije verdeeling van het geld aan hen is, waarom komen zij dan zelve aan den Raad het verlof daartoe vragenen waarom moet dan nog onze Commissie daarover advies uitbrengen Dat deze bewering niet opgaat zullen zijeven als wij wel gevoelen. De heer Goudsmit. Een enkel woord slechts, want de tijd verstrijkt. M. i. hebben Burg. en Weth. het onjuiste stelsel gevolgd, dat zij, in plaats van in te krimpen, tot uitbreiding zijn gekomen. Ik zou er niets tegen hebben datindien door eene vacature de werkzaamheden van enkele anderen vermeerderen, aan een of twee andere ambtenaren, op wie dat meerdere werk neerkomt, verhooging van traktement wierd toegekend. Maar als men de verhooging toepast op alle zeven beambten, dan heeft die verhooging niet meer den schijn van eene compensatie voor meerder verrichte werkzaamhe den maar van eene algemeene weldaad. Daartoe nu mag de som niet dienen. Immers kan ik niet aannemen dat het werk van den overledene door alle zeven verricht wordt. Het is dus geen compensatie voor meerde ren arbeid die beoogd wordt, maar het is veelmeer alsof men zeggen wilde: er is een sommetje losgekomenlaten wij het nu in Gods naam onder allen verdeelen. Zoodoende streeft men het doel voorbij. Als Burg. en Weth. gezegd haddenhet werk van den overledene Visser wordt nu verricht door die twee of drie ambtenaren, zij behooren eene verhooging te genieten, ik zou daarin kunnen berusten, maar het voorstel gelijk het nu gedaan wordt is niet aannemelijk. De Voorzitter. Dat is echter niet het geval. Door den dood van Visser moet er een geheele wijziging komen in de verdeeling der werkzaam heden. Dikwijls ook wordt een ambtenaar overgeplaatst van de eene naar eene andere afdeeling. Zoo niemand meer het woord verlangt, sluit ik de discussie. In stemming gebracht wordt het voorstel van Burg. en Weth. verworpen met 16 tegen 8 stemmen. Vóór stemden: de heeren Verster, Le Poole, Seelig, Librecht Lezwijn, De Fremery, Van Heukelom, Dercksen en de Voorzitter. VII. Verzoek van J. Boom, om een stoep te leggen voor zijn huis aan de Oude Vest. (Zie Ing. St. n°. 25.) Wordt zonder beraadslaging toegestaan. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 14