219
Kitting van Zaterdag 33 December 187G,
geopend *s namiddags te 3 uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Te behandelen onderwerpen:
1». Voortzetting van de voordracht betrekkelijk de duinwaterleiding.
2*. Voordracht betrekkelijk het onderwijs in de Fransche taal aan de Kweek
school. (266 en 277)
3». Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooiing voor 1876. (278)
4». Voordracht betrekkelijk het leggen van een brug over de singelsloot
bij de Garnizoens-infirmerie. (267)
5". Idem tot vermeerdering van het aantal onderwijzers aan de jongens
school der 2de klasse. (269)
6». Idem strekkende om een der lokalen van de school op de Oude Vest
in gebruik te geven aan de Commissie voor de Volks- en burgerzang
scholen. (275)
7°. Verzoek van den heer A. De Prez om ontslag als leeraar aan de
gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. (273)
8». Idem van M'. S. Vissering c. s. strekkende tot demping van een gedeelte
van het Rapenburg. (268)
Tegenwoordig de heeren Bijleveld, Verster, Du RieuDercksen, Van
Heukelora, Van der Lith, Van ItersonKrantz, Van Wensen, Driessen
De FremeryHartevelt, Goudsmit, Suringar, Van der Zweep, Van Het-
tinga Tromp, Le Poole, Wilhelmy Ilamstó, Scheltema, Cock, Librccht
Lezwijn, De Laat de Kanter, Juta en Van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 2L
December worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter legt over:
Adres van H. Vergunst, gewezen agent van politie, houdende verzi ek
om eene toelage uit de gemeentekas.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit adres te stellen in han
den van Burg. en Weth. en vau de Commissie van Financiën.
Aan de orde is:
I. Voortzetting van de voordracht betrekkelijk de duinwaterleiding.
De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen het amendement van
den heer Cock, waarover in de vorige vergadering de stemmen hebben ge
staakt, om in art. 16, in plaats van «een commissaris", te lezen: -een of
meer commissarissen".
In stemming gebracht, verklaren zich wederom 12 leden voor en 12 leden
tegen het amendement, zoodat alsnu dat amendement geacht wordt te zijn
verworpen.
Vóór stemdende heeren Du Rieu, Dercksen, VanHeukelom, Goudsmit,
Suringar, Le Poole, Wilhelmy Damstó, Scheltema, Cock, Juta, Bijleveld
en Verster.
Tegen stemden: de heeren Van der Lith, Van Iterson, Krantz, Van
Wensen, Driessen, De Fremery, Hartevelt, Van der Zweep, Van Hettinga
Tromp, Librecht Lezwijn, De Laat de Kanter en de Voorzitter.
De heer Cock. Nu dient toch nog het artikel zelf te worden aangenomen.
De Voorzitter. Ik wilde juist het artikel in stemming brengen.
De heer Cock. Dat was ook mijne bedoeling, daar ik meende dat, al
wordt een amendement op een voorgesteld artikel verworpendaaruit nog
volstrekt niet volgt, dat het artikel zelt reeds aangenomen zoude zijn.
In stemming gebracht wordt art. 16 met algemeene stemmen aangenomen.
De ontwerp voorwaardenhierop in haar geheel in omvraag gebracht, wor
den met algemeene stemmen aangenomen.
II. Voordracht betrekkelijk het onderwijs in dc Fransche taal aan de
kweekschool.
(Zie Ing. St. nos. 266 en 277.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
III. Staat van af- en overschrijving op de gemeentebegrooting voor 1876.
(Zie Ing. St. n°. 278.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
IV. Voordracht betrekkelijk het leggen van eene brug over de singel-
sloot bij de garnizoens-infirmerie.
(Zie Ing. St. n". 267.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
V. Voordracht tot vermeerdering van het aantal onderwijzers aan de
jongensschool der 2de klasse.
(Zie Ing. St. n°. 269.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
VI. Voordracht strekkende om een der lokalen van de school op de
Oude Vest in gebruik te geven aan de Commissie voor de Volks» en Bur
gerzangscholen.
(Zie Ing. St. n">. 275.)
De heer Goudsmit. Ik heb tegen deze voordracht geen aanmerkingen
dan alleen deze, dat ik wel zou wenschen er bij te voegen: tot wederopzeg-
gens. De overbevolking op onze scholen toch is zoo groot, dat bet best zou
kunnen gebeuren dat wij voor ons zelf behoefte kregen aan dit lokaal. Ik
heb er dus Diets tegen die commissie het gebruik toe te staan, mits tot
wederopzeggens.
HANDD. OKU. 1876. 1
De Voorzitter, Dat lag ook in de bedoeling; maar ik maak geen be
zwaar het er bij te zetten. Trouwens alle dergelijke vergunningen houden
op zoodra de gemeente het gebruik voor zich zelve weder terug verlangt.
De heer Goudsmit. Ja, maar het is toch beter stellig die voorwaarde
op te nemen.
l)e Voorzitter. Ik wil gaarne aan de bedenking van den heer Goud
smit gevolg geven en die woorden er bijvoegen.
nomenVOOrt)r8Cht W°rdt' BWU8 gewijzigl'zonder hoofl|elijke stemming aange-
VIL Verzoek van den heer A. De Prez, om ontslag als leeraar aan de
gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 273.)
Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel van Burg. en Wetb., om
het ontslag eervol te verleeneuaangenomen.
VIII. Verzoek van Mr. S. Vissering c. s.strekkende tot demping van
een gedeelte van het Rapenburg.
(Zie Ing. St. n®. 268.)
De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het in de vorige
vergadering ingekomen adres van Vervoort en Van Cranenburgh.
De heer Van der Lith, Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het rapport
van Burg. en Weth. omtrent dit adres niet met onverdeeld genoegen gelezen.
Terwijl ik het met de Commissie van Fabricage eens ben, dat in de tegen
woordige tijdsomstandigheden en vooral met het oog op de wenscbelijkheid
om een geheel plan van rioleering aan een ernstig onderzoek te onderwerpen
voorloopig niet moet worden overgegaan tot demping van het Rapenburg,
en vooreerst geen andere dan ondergeschikte maatregelen ten aanzien van
het Rapenburg dienen te worden genomenom in den tegenwoordigen toe
stand verbetering te brengen, ben ik het toch niet eens met hetgeen Burg.
en Weth. in hun rapport hebben gezegd. Het schijnt mij toe 'dat zij de
bezwaren van een aantal bewoners van het Rapenburg met eenige minachting
bejegenenwelke mijns inziens niet wordt gerechtvaardigd en die ik niet
noodig acht. In dat rapport wordt gesproken van -overdreven" bezwaren
van adressanten. Zij nu die op het Rapenburg wonen, weten dat adressanten
niet in het -vermeend belang" verbetering van den toestand wenschen, maar
dat zij een hooggewichtig belang van de gemeente daarmede gepaard achten.
Men spreekt er van in het rapport dat die bezwaren zich slechts enkele
dagen in het jaar doen gevoelen, maar dit is volstrekt niet zoo, die be
zwaren zijn wel degelijk overwegend. Ik had liever gezien dat Burg. en
Weth. zich hadden nedergelegd bij het rapport van de Commissie van
Fabricage, dan dat zij, gelijk nu, als het ware met zekere minachting de
verlangens van een aantal ingezetenen bejegenen. Ik nu wensch dat de zaak
bij Burg. en Weth. blijve uitmaken een onderwerp van ernstige overweging
en datals een plan betrefiende do algemeene rioleering tof stand mocht
komen, daarbij wel degelijk worde gelet op hetgeen gevorderd wordt in het
belang van de bewoners van het Rapenburg. Men spreekt er van dat met
evenveel recht als thans enkele bewoners van het Rapenburg op de demping
van een gedeelte van die gracht aandringen, ook op de demping van andere
grachten zou kunnen worden aangedrongen. Maar de bezwaren tegen den
toestand van het Rapenburg zijn sterker dan die ten opzichte van andere
grachten, waar nog altijd slrooming en doorvoer van water bestaat. Hier
toch bij het Rapenburg hebben wij te doen met een stilstaand water zonder
stroom. Bovendien, laat ze komen, die bewoners van andere grachten. Er
zijn immers reeds zoovele grachten in deze gemeente gedempt. Waarom
zouden wij daarmede niet voortgaan Met het oog dus op de belangen van
den gezondheidstoestand van een aanzienlijk dèei der bewoners van de ge
meente Leiden, neem ik de vrijheid deze aangelegenheid ernstig in de aan-
dacht van Burg. en Weth. te blijven aanbevelen.
De heir Dercksen. Ik zal het aan Burg. en Weth. overlaten zich te
verdedigen tegen de mijns inziens niet gemotiveerde beschuldiging van den
vorigen geachten spreker, alsof zij in hun rapport de bezwaren der bewoners
van liet Rapenburg met eenige minachting zouden hebben bejegend. Maar
wat ik niet aan Burg. en Weth. wensch over te laten is de verklaring dat
ik mijnerzijds niet zonder eenige verbazing heb kennis genomen van het
aan de orde gestelde zijnde adres Ik meen dan ook zeer zeker, zoowel
op de gronden in het rapport van Burg. en Weth. als op die in het rap-
port van de Commissie van Fabricage ontwikkeld, te moeten afstemmen
het verzoek door de heeren Vissering cum suis gedaan. Het zij mij veroor
loofd even te herinneren dat ik mij meermalen, waar sprake was van dem
ping van grachten, daartegen heb verklaard. Nu zie ik althans dat ik
daarvan eenige satisfactie mag hebben. Men begint toch met ééne gracht
te dempen. Daardoor belet men natuurlijk de strooming van het water.
En dan wordt het op nieuw een eisch andere grachten dientengevolge te
dempen. Zoo voorzie ik dat als men eenmaal het Rapenburg tot aan° den
Vliet gedempt zal hebben de geheele waterverrersching zaf zijn belet en
men wellicht zal moeten toestaan de demping dier gracht van den Vliet tot
aan het Gangetje, dat wil zeggen de afsluiting van een der groote water
wegen onzer stad. Daartoe zal ik dan ook niet voorbereidend medewerken.
Maar zoo men meent dat Burg. en Weth. niet behoorlijken eerbied hebben
getoond tegenover de bezwaren van de bewoners van het Rapenburg, ik
zou durven verzekeren dat men op het Rapenburg niet genoeg eerbietTvoor
of waardeering getoond heeft van den tegenwoordigen toestand onzer ge-
meente-financiën. Men spreekt er van dat het maar f 60000 zou kosten,
als namelijk nog wel niet tot eene nieuwe bestrating werd overgegaan.
Maar die som vindt men maar zoo niet in één oogenblik. Als men met
de demping van het Rapenburg begint, zal men ook wel dienen over te
gaan tot de demping van andere grachten in andere gedeelten der gemeente,
en dan zal men, daar ouze inschrijvingen op het Grootboek al niet van
veel betcekenis meer zijn, schuld moeten maken; dan zal men geraken op
het hellend vlak der leeningen. De stedelijke leeningen van het laatst der
voorgaande eeuw mogen als waarschuwing strekken voor de gevolgen van
zoodanige schuldmakerij.
De heer Krantz. In hoofdzaak vereenig ik mij met hetgeen door den
heer Van der Lith is gezegd; naar mijne meening verdient het verzoek