Byvanckvoor wien bet minimum hetzelfde blijft als vóór de toekenning der toelage; voor Dr. Brongersinn wordt bet minimum wel met 200 ver hoogd, maar daar staat tegenover, dat zijne toelage 400 bedraagt. Mijns inziens zou bet billijker zijn deze beide personeele toelagen als geheel buiten bereik van art. 1 en 4 vallende te beschouwen. De Commissie stelt voor de jaarwedden van twee der leeraren in wis kunde op ƒ1800 te stellen en die van den derden op 1400, terwijl die van de leeraren in talen, geschiedenis en aardrijkskunde op een minimum van 1600 zouden worden vastgesteld. Hetgeen door haar wordt opge merkt aangaande de moeilijkheid om voor 1600 beproefde docenten in wiskunde aan de school te verbinden, is mijns inziens in veel sterker mate van toepassing op de leeraren in talengeschiedenis en aardrijkskunde. Gaat men toch de wijzigingen na, welke het personeel sedert de opening der school heeft ondergaandan ontdekt men slechts zeer weinig veran deringen in het eerstgenoemde, doch daarentegen zeer vele in het laatst genoemde personeel; van de leeraren in wiskunde vertrok alleen Dr. Van Akenom elders als directeur op te tredenvan de anderen verlieten ach tereenvolgens drie voor geschiedenis, drie voor Fransch, twee voor Duitsch en twee voor Engelsch de school. Voor al deze vakken is gebrek aan personeelvoor wiskunde alleen niet. Nog in de vorige maand meldden zich voor eene betrekking als leeraar in wiskunde aan eene kleine hoogere burgerschool cp eene jaarwedde van 1600 veertien sollicitanten aan, waaronder negendie ondervinding van klassikaal onderwijs hadden en zes bevoegd waren voor onderwijs aan een school van vijfjarigen cursus. Daar entegen was hier bij de laatste vacature in Fransch niemand te krijgen en moest de benopming worden uitgesteld tot na de eerstvolgende acte-examens voor de laatste vacature in Duitsch was slechts één bevoegde solicitant, voor die in Engelsch geen enkele. Ook voor geschiedenis en aardrijks kunde is de scbaarschte groot. Wat den omvang van kennis eu werkzaamheden betreft kan de betrek king van leeraar in eene vreemde taal niet beneden eenige andere worden gesteldde taalleeraren hebben bovendien veel meer correctiewerk dan die in wiskunde of in welk vak ook. Op grond van dit een en ander meen ik u te moeten in overweging ge ven de jaarwedden der leeraren in talen, geschiedenis en aardrijkskunde, zoowel als die voor wiskunde, te bepalen op een minimum van 1800. Behoudt overeenkomstig mijn voorstel, de heer Brongersma zijn persoonlijke toelage van 400, dan zou de sub d vermelde jaarwedde des noods op een minimum van 1800 kunnen worden gesteld. Wat de onder~y en k genoemde leeraren betreft, zoo zou het mijns in ziens overweging verdienen, die afhankelijk te maken van het getal lesuren 'sweeks; voor ieder wekelijksch lesuur in schrijven zou 50 kunnen worden gesteld, voor ieder wekelijksch lesuur in boekhouden 5. Bij splitsing van klassen is dan geen tijdelijke toelage of nieuwe regeling noodig.' Nog zou het de voorkeur verdienen het onderwijs in boekhouden op te dragen aan den derden leeraar in wiskunde en diens jaarwedde op 1600 te stel len; maar hiervan kan eerst sprake zijn ingeval van vacature. Ten slotte wensch ik nog enkele opmerkingendie meer den vorm be treffen, aan uw oordeel te onderwerpen. Art. 24 der wet vordert vaststelling van het getal der leeraren en van het bedrag hunner jaarwedden. Dat getal nu is voor de onder g vermelde niet bepaald. Die alinea zou mijns inziens aldus moeten luiden 'Voor den «praeceptor van het gymnasiumvoor drie leeraren in Nederlandsche taal ven letterkunde, geschiedenis en aardrijkskunde en voor zes leeraren in vreemde talen en hare letterkunde, voor ieder op 1800." Tegen art. 3 op zichzelf heb ik geen bedenkingmits het daar bedoelde afzonderlijk raadsbesluit evenzeer overeenkomstig art. 24 der wet worde vastgesteld. Ik zou het voorts wenscheiijk achten in hetzelfde besluit eene bepaling op te nemen betreffende bet maximum lesurendat aan ieder der in art. i genoemde leeraren zonder verhooging der aldaar gemelde jaai wedden kan worden opgedragen. Dit maximum zou mijns inziens moeten bedragen voor den directeur der hoogere burgerschooltevens leeraar in scheiknnde en warenkennisvermeld onder 6 van art. 1, 10 lesuren, de praktische oefeningen daaronder niet begrepen; voor den leeraar in natuurkundemechanica en kosmographieonder d 18 lesuren; voor de leeraren onder een g24 uren voor de leeraren onder h, 12 uren. (In de redactie van 6 cn d van art. 1 zouden tevens de hier aangewezen wijzigingen te maken zijn.) Alleen dan wanneer door het vormen van meer parallelklassen het getal der wekelijksche lesuren boven deze maxima klomzouden de leeraren op eene toelage aanspraak kunnen maken. Tijdelijke waarneming bij ziekte of verlof van een leeraar is onder de hiergenoemde cijfers niet mede te rekenen. Eindelijk komt het mij noodig voor, dat in hetzelfde besluit ook nog melding worde gemaakt van de hier bestaande en aan sommige leeraren opgelegde verplichting om zonder verhoóging van jaarwedde onderwijs te geven bbo andere inrichtingen, zooals de kweekschool voor onderwijzers, enz. Zonder zoodanige bijvoeging toch is een juiste beoordeeling van het getal der leeraren en van het bedrag hunner jaarwedden niet wel mogelijk. «I - De Inspecteur van het middelbaar onderwijs, <yn' Steyns Parvé. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Leiden, 29 December 1876. Onder terugzending van het bij begeleidende missive van den 16den dezer n°. 905 in onze handen gesteld schrijven van den heer Inspecteur van het middelbaar onderwijs dd. 14 dezer n°. 2647 en van de toegevoegde bijlagen, hebben wij de eer te berichtendat wij omtrent eenige punten bezwaar maken de zienswijze van den Inspecteur tot de onze te maken. Allereerst moeten wij doen opmerkendat het toestaan van het door den Inspecteur gevraagde voor de gemeente eene meerdere uitgave van 2600 ten gevolge zou hebben. Immers 2000 zijn noodig alleen om het minimum van de jaarwedde van den praeceptor en de leeraren in talen, geschiedenis en aardrijkskunde op ƒ1800 te brengen. De Inspecteur stelt wel is waar de verhooging voor den praeceptor niet voor, maar zij zou, dit is duidelijk niet achterwege kunnen blijven. Verder wordt er door den Inspecteur ver langd dat de docentendie eene persoonlijke toelage ontvangenhaar voortdurend zullen blijven genietenvoor zooverre hunne tegenwoordige bezoldiging en die toelage te samen meer bedragen dan het door ons voor gestelde minimum tractement. Hij geeft daarom in overweging de heeren Brongersma en Byvanck hunne toelagen, ten bedrage van ƒ400 en 200 respectievelijk, te laten behouden. De bezoldiging van den heer Bron gersma- zou echter niet, gelijk ons plan meebrengt, worden verhoogd: daarom zou dan ook die leeraar slechts 200 meer ontvangen dan door ons is voorgesteld. Het spreekt vanzelf, dat hetgeen voor den heer Brongersma geldt ook op den heer Van der Mey van toepassing moet zijn; de bezoldiging van dezen zou dus mede met 200 verhoogd moeten worden. Het beboud van de persoonlijke toelagen zou dus het door ons gevraagde eene nieuwe verhooging ten bedrage van ƒ600 doen ondergaan, die ge voegd bij de bovenvermelde ƒ2000, het totale cijfer tot ƒ2600 doet klim men. Ons plan brengt voor 1 Januari e. k. eene verhooging mee van 2100. De totale verhooging zou dus niet minder dan 4700 bedragen. Wij erkennen zulk een hoogen eisch niet te durven stellen. Overigens hebben de door den Inspecteur aangevoerde, argumenten voor ons niet allen evenveel gewicht. De indertijd verleende toelagen hebben nooit ten doel gehad, eenige docenten boven hunne ambtgenooten te ver heffen. Ze zijn door ons aangevraagd allereerst in het belang der aan onze zorgen toevertrouwde instellingen; het was ons alleen te doen om voor die instellingen hoogst verdienstelijke leerarendie wij anders gevaar liepen te verliezen, te behouden; en wat de toelage van den rector betreft, ze is verleend om zijne bezoldiging op hetzelfde bedrag, als die van den directeur der hoogere- burgerschool te brengen. Zal nu het beoogde doel minder goed bereikt wordenwanneer er tusschen de bezoldigingen der bedoelde docenten en die der tot nu toe minder begunstigden niet meer zulk een groot verschil bestaat.. Wij erkennen, dat er veel aan te voeren is voor de verhooging van het minimum-tractement der leeraren in talen,- geschiedenis en aardrijkskunde van ƒ1600 op 1800. Wij deelen echter geenszins de meening van den inspecteur, dat er geen reden zou bestaan, om de docenten in wis-, natuur- en scheikunde hooger te bezoldigendan de overige leeraren. De inspecteur schijnt uit het oog te verliezendat er slechts zeer weinigen zijn (wij meenen twee personen) die met gunstig gevolg de examens hebben afge legd ter verkrijging van de akte B, de eenige acte, die volgens de uitdrukkelijke bepalingen van art. 27 der wet tot regeling van het middel baar onderwijs, de bevoegdheid geeft tot bet onderwijzen der genoemde vakken aan eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, en dat men dus, wil men zich niet tevreden stellen met personen, die hunne bevoegd heid uitsluitend aan wetsduiding te danken hebben, alleen kan benoemen doctoren in de wis- en natuurkundewelke doctoren door het tweede lid van art. 86 gelijk zijn gesteld met de bezitters der akte B. Wanneer nu bepaalde betrekkingen uitsluitend te verkrijgen zijn door het bezit van een graad, wier verwerving in den regel een verblijf van eenige jaren aan eene hoogeschool noodzakelijk maaktmoeten ze dan niet hooger bezol digd worden dan die, waarvoor de bevoegdheid erlangd wordt door middel van akten, waarvoor de dageüjksche ondervinding leert het hulp- en hoofd-onderwijzers der lagere scholen, zich in bun vrijen tijd kunnen be kwamen? Wat betreft de mededeeling van den inspecteur omtrent sollicitanten naar eene leerstoel in wiskunde aan eene kleine hoogere burgerschool «waaronder er negen waren die ondervinding van klassikaal onderwijs had den en zes bevoegd waren voor onderwijs aan eene school met vijfjarigen cursus", zoo ware het wellicht niet overbodig geweest te vermelden, of die bevoegdheid al dan niet op bet bezit, hetzij van eene akte B, hetzij van een doctoralen graad berustte; ook is niet aangegeven, hoevelen onder die zes bevoegden reeds met gunstig gevolg op scholen van middelbaar onder wijs werkzaam waren geweest; om de zoodanigen toch is het ons te doen. Wij zien er geen bezwaar in dat het aantal leeraren in de verordening ver meld worde, evenmin, dat door u het noodige omtrent de kweekschool voor onderwijzers daarin worde opgenomenmaar overigens moeten wij verklaren niet mede te kunnen gaan met den inspecteur, wanneer hij verlangt, dat nog andere punten als die welke op de bezoldigingen betrekking hebben in de verordening geregeld zullen worden. Zulks geldt inzonderheid zijn ver langen dat nu reeds voorzieningen getroffen zullen worden omtrent de wijze hoe te werk zal worden gegaan wanneer de betrekking van derden leeraar in wiskunde vacant zal worden. Er zou volgens den inspecteur bepaald moeten wordendat men den nieuw te benoemen leeraar met bet onderwijs in wiskunde ook dat in het boekhouden zal opdragen, hetgeen, hetzij in het voorbijgaan gezegd, onderstelt, dat men den eerstdaags voor dit laatste vak te benoemen leeraar zal aanzeggendat hij bij aftreding van dien derden docent zijn ontslag zal ontvangen. Wij willen hier niet onderzoeken, of de aangegeven combinatie aanbeveling verdient wij zijn van het tegen deel overtuigd maar vragen of het aangaat, zich zoo voor de toekomst te binden. Van af de oprichting der hoogere burgeschool heeft de com missie van toezie^ gemeenddat men in het beleid van den directeur en in het gehalte der "overige docenten de ware levenselementen der school te zoeken had. In reglementen heeft zij nooit heil gezocht; zij was te zeer bevreesd voor de belemmeringendie zij aanbrengenwanneer in nieuwe behoeften of verzwakking van leerkrachten voorzien moet worden. Het is aan die vrijheid van beweging, waaraan de gemeenteraad zoo wijsselijk zijn zegel heeft gehecht, dat grootendeels te danken is de hooge trap van bloei, dien onze hoogere burgerschool bereikt heeft, en die, zondert men Amster dam, Botterdam en den Haag nit, alleen door Dordrecht geëvenaard wordt. Namens de vereenigde commissie van toezicht op de gemeente instellingen van hooger en middelbaar onderwijs. v. d. Brandf.leb, Voorzitter. H. J. Hamaker, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester cn Wethouders van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE. 12

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 2