De heer Goüdsmit. Wat zijn handelingen tegen de gemeente P Iemand b. v., die de overtreding begaat te rijden over de kleine steentjes? De heer Dercksen. In verband met het voorstel der Commissie is mijn amendement voorgesteld. De Voobzitxeb. De heer Dercksen wil uitsluiten hen, die de gemeente benadeelen. De heer Krantz. In het tweede artikel, mijnbeer de Voorzitter, is sprake van het verkrijgen van eervol ontslag. Dat is in elk geval dus noodig, maar dan ook zijn andere bepalingen m. i. onnoodig. De Voorzitter. De heer Van der Lith heeft voorgesteld de geheele 3de alinea wegtelaten. Dit voorstel is voldoende ondersteund. Ik zal het dus nu in stemming brengen. Het voorstel in stemming gebracht zijnde, verklaren zich 10 leden voor Qn 10 leden tegen, zoodat de stemmen staken. Vóór stemden: de heeren Le Poole, Van Hettinga Tromp, Krantz, Van der Lith, Dercksen, Verster, Bij le veldVan Iterson, Van der Zweep en de Voorzitter. Tegen: de heeren Suringar, Juta, Hartevelt, Librecht Lezwijn, De Fre- mery, Van Heukelom, Du BieuScheltema, Goudsmit en Eigeman. Artikel 8. De heer Van Hettinga Tromp. Het is, mijns inziens, wenschelijk, uit te zonderen van de betaling van 1 percent het gedeelte der bezoldiging waarvoor personen bijdragen aan het rijks-pensioenfonds voor jaarwedden die zij van het ryk ontvangen, zooals de onderwijzers. Zouden die tweemaal het bedrag moeten betalen? De heer Hartevelt. Ik wensch alleen optemerken ten aanzien van dat opterichten pensioenfondsdat ik mij daarmede volstrekt niet kan vereeni gen. Ik kan niet begrijpen hoe men kan spreken van een pensioenfonds waar geen fonds bestaat. Welke bedoeling heeft de Commissie hiermede? Waarschijnlijk deze: zij die 1 pCt. contribueeren, zullen alleen gerechtigd zijn uit het fonds, dat door die cöntributiën wordt bijeengebracht, pensioen te genieten. De pensioenendie nu reeds op de begrooting voorkomen blijven voor rekening van de stadskas. Is dit goed gedacht? Ik meen van neen. Stel dat het 10 of 15 jaren duurt voordat iemand uit dat fonds pensioen genieten zal* hoe groot zal dat fonds dan'wezen? Over 10 jaren misschien 7000, over 15 jaren misschien ƒ10,000 met inbegrip der ge maakte renten. Wat nu te doen? Moet uit de renten van het aanwezige kapitaal het pensioen of de pensioenen worden betaald, en het onvoldoende uit de stads-kas worden gesuppleerdof zal men het kapitaal aanspreken om na eenige jaren van voren af aan te beginnen? Ware het nu niet veel eenvoudiger dat die bijdragen op de begrooting werden gebragt onder de rubriekbijdragen voor het pensioneren van gemeente-ambtenaren enz. om te strekken in mindering van te betalen pensioenen? Ook heb ik er over gedacht of wij wel het recht hebben een pensioenfonds te creëeren en de administratie daarover aan eene afzonderlijke commissie op te dragen. Ik weet niet hoe dit te verdedigen, maar zeker is het dat het zeer groote moeielijkheden zal met zich brengen. Burg. en Welh. hebben vroeger hun oordeel over deze zaak gezegd, en ik ben het volmaakt met hen eens. Wan neer dat kapitaal in Ned. Werk. Schuld wordt belegd of op het Grootboek ingeschreven, hoe dan met de saldo's, zoo die aanwezig zijn, die niet kun nen belegd worden? Waartoe al die last en omslag? Is het alleen om te weten, wie wel, en wie niet gecontribueerd heeft? Dat zal toch blijken uit de staten, die jaarlijks zullen worden overgelegd. Ik wensch dat de Baad besluite dat er geen pensioenfonds zal worden opgericht, en de ont vangen contributien zullen strekken in mindering van te betalen pensioenen. De heer De Fremery. Zooals de heer Hartevelt reeds heeft opgemerkt, verklaren Burg. en Weth. zich bepaald tegen een pensioenfonds, met het oog op de omstandigheid dat dit een bijzonder fonds zou zijn. In het algemeen zijn zij daartegen, omdat de inning der bijdragen dan niet kan worden opgedragen aan den gemeente ontvanger, als in strijd met de ge meentewet, die den ontvanger alleen toelaat gemeentegelden te ontvangen of uit te geven. In de tweede plaats deel ik mede het gevoelen van den heer Harteveltdat bet pensioenfonds nimmer zichzelf zal kunnen bedruipen. De bijdrage van I percent is toch veel te gering om te kunnen onderstel len dat uit de gelden van het pensioenfonds ooit de pensioenen zullen kun nen worden uitgekeerd, veel minder nog dat dit immer uit de renten zou kunnen plaats hebben. Telkens zal men dus moeten leenen en wederom dat geld moeten teruggeven. Dat versterkt mij in de meening dat een pensioenfonds, op voorwaarden als thans zijn voorgesteld, nimmer aan het doel zal beantwoorden. Wanneer ik naga de pensioenwet van 1846 en zie dat door ieder ambtenaar jaarlijks 2 pCt. van zijne bezoldiging en een maal het geheele tractement moet worden bijgedragen, en dat die bijdrage reeds aanvangt bij de plaatsing meestal op nog jeugdigen leeftijdterwijl hier beambten zijn die reeds 20, ja 30 én 40 jaren dienst hebben, dan wordt hetdunkt mijduidelijk dat de bijdragen van L pCt. nimmer de uitgaven zullen dekken. Daarom acht ik het beter niet te besluiten tot de oprichting van een pensioenfonds. Het voorstel van Burg. en Wetb.ondersteund door de Commissie van Financiën, om eenvoudig de bijdragen voor de pensioenen te boeken tegenover de werkelijk uittekeeren pensioenen, verdient alzoo naar mijne overtuiging de voorkeur. Dan is geen afzonderlijk beheer noodig en toch zal men kunnen zien, wat jaarlijks aan de gemeentekas wordt toe gevoegd door de belanghebbenden. De beer Suringar. Mijnbeer de Voorzitter! Ik zal voorloopig niet spre ken over de bijdrage van l of meer percent, maar mededeelen de leidende gedachte, waarvan de Commissie bij het stellen van dit artikel 8 is uitgegaan, en het nut van het denkbeeld tot oprichting van een pensioenfonds aantoonen. Er was keus tusschen tweëerlei. Zal men nemen een post van ontvangst op de begrooting, gelijk staande, in korte termen, met eene korting van tracte ment, of de bijdragen storten in een pensioenfonds? Bij de Commissie heeft dit gegoldendatwanneer men die bijdragen brengt op de begrooting in ontvangst, dit eene zeer gemakkelijke zaak is. Dan komen zij in de stads kas. De stad zal alsdan uit die gelden hare uitgaven doen en ook te zijner tijd daaruit uitgaven voor pensioen betalen, als er geld noodig is. Wanneer echter het geld wordt ingebracht in een pensioenfonds, dan zal dit wel zeer veel moeite in zich sluiten, maar dit heeft bij de Commissie niet genoeg zaam gewogen om niet voor te stellen tot de oprichting van een overigens zeer aanbevelenswaardig pensioenfonds te besluiten. Wanneer door de ambte naren en bedienden vrijwillige bijdragen tot het pensioenfonds worden gege ven, dan is het voor hen niet onverschillig te zien of te weten, hoe met die bijdragen wordt geleefd, hoe deze worden geadministreerd en hoe zijne verwachtingen zijn, hoe hij zal slagen bij vergevorderden leeftijd of bij het bekomen van gebreken. Dan staat hem te wachten dat hij uit het pensioen fonds zal trekken datgene, wat hij zelf heeft bijgedragenvoorts de reuten van hetgeen hij bijgedragen heeft, zoowel van de posten van hem als van zijne tijdgenooten, die tegelijkertijd belegd zijn. Maar ook zal hij trekken uit de bijdragen en uit de renten er van van die ambtenaren die vroeg stierven en nooit in de gelegenheid zijn geweest te trekken. Volgens dat idee blijven dus de bijdragen in het fonds geheel het eigendom van de ambtenaren die er aan deelnemen. De gepensioneerden krijgen dus uit hun eigen inbreng de rente en den inbreng van degenen die vroeger aan het fonds deelnamen. Dat pleit ook buitendien zeer voor de moraliteit der zaak, want men heeft altijd een overzicht van het fonds, tot tijd en wijle men er uit kan trekken. De heer Hartevelt heeft gezegd dat er 10 of 15 jaren zullen verloopen, alvorens men uit het fonds kan trekkenterwijl de heer De Fremery daarbij heeft gewezen op de moeilijkheid voor de ambtenaren die reeds lang in dienst zijn. Wij hebben door ons voorstel juist voorzien in het geval dat zich zou voordoenwant na hetgeen thans reeds is aangenomen zouden alleen diegenen, die volgens artikel 3 III voor hunne functien ongeschikt zijn, in de eerste 10 of 11 jaren gaan trekken. De anderen, immers, moe ten, volgens ons stelsel, jonger zijn dan 55 jaren en 15 jaren hebben deel genomen vóór dat zij pensioen kunnen trekken. Of nu na dien tijd het geld toereikend zal zijn om dan de gepensioneerden te betalen, uwe com missie weet dat niet en dat kan niemand weten. Niemand kan ook wefcen, hoe dat fonds zal opnemen, of er groote pf kleine bijdragen zullen inko men. Gaan zij te loor in de ontvangsten op de begropting, dan komt er niets van en blijft de zaak geheel in het duister. Wanneer we op bet oogenblik niet weten, of de uitgaven uit het kapitaal dan wel uit de renten zullen bestreden worden dan is er niets aan verbeurd telken jare eene beslis sing te nemen, of de uitgaven zullen worden betaald hetzij uit de renten, hetzij met bijpassing uit de gemeentekas, dan wel of het kapitaal zal wor den aangesproken. Jaarlijks toch komt er eene begrooting volgens het volgende artikel. De heer Eigeman. Met hetgeen de vorige spreker over het stichten van een fonds in het midden heeft gebracht, kan ik mij zeer goed ver eenigen. Mijn denkbeeld, in gelijken geest, heb ik als minderheid in de Commissie van Financiën in haar rapport te kennen gegeven en het is door de Commissie voor het ontwerpen van deze verordening over genomen. Ik zal dat niet nader ontvouwenmaar acht het voldoende er naar te verwijzen, tevens te kennen gevende, dat ik sedert nog niet van zienswijze veranderd ben. Een fonds te stichten komt mij voor de beste en de billijkste wijze te zijn voor de bestemming van de bijdragen der ambtenaren. Wil men er niet toe overgaan, omdat een werkelijk kapitaal ontbreekt, welnu ik kan door redeneering tot de conclusie komen, dat er niet ontbreekt wat goed is; dat er een kapitaal bestaat, hetwelk in de plaats kan treden. Ik houd rekening met het verledene, om voor de toekomst te hopen. De gemeentekas heeft jaren achtereen pensioenen uitgekeerd. En als ik mij bepaal tot de laatste zeven jaren, dan bevind ik dat zulks loopt over eene som van p. m. 32500, dat is per jaar circa ƒ4640. Deze som nu noem ik eene rente van een kapitaal, waaraan ik gerust den naam kan geven van het kapitaal der billijkheid. Dat heeft tot hiertoe voorzien naarmate de behoefte voor de pensioenen groot was. Op diezelfde renten van dat kapitaal reken ik voor de toekomst, en dan zeg ik niet te veel, dat deze met de renten van de iaarlijksche bijdragen gelegenheid zal geven, om van die bijdragen een kapitaal te formeerendat, al is het na een tal van jaren, in staat zal zijn de stad te ontlasten van schulden last, die bij niet-formeering van een fonds op haar zal blijven rusten. De heer Dercksen. Met weinige woorden zal ik verklaren, waarom ik tegen het artikel of liever tegen het bepalen van de bijdrage zal stemmen. Ik ben toch van oordeel dat, wanneer wij werkelijk een pensioenfonds wil len stichteniets anders dan 1 pet. van de bezoldiging zal moeten worden geheven. Ten minste zou ik dan wenschen dat gedurende een zeker aantal jaren 5 of 10 percenten werden gestort, die in de volgende jaren minder werden. Dan zal er zeker meer dan nu worden bijgedragen. Evenwel zal ik geen amendement voorstellen, omdat de toestand volkomen dezelfde blijft, hetzij men tot den ambtenaar zegt: gij krijgt ƒ500 tractement en betaalt daarvan 10 pet., of gij ontvangt 450. Met andere woorden, men zal steeds een middel weten te vinden om dé gemeente zelve de percenten te doen betalen. Waartoe dus al de omslag eener administratie? Ik ben dan ook tegen een zoogenaamd pensioenfonds, waaruit de ambtenaar inderdaad eerst na jaren zal kunnen trekken. Ik zou daarom wenschen dat de Baad besluite, om wel een recht van pensioen toetestaan als de rente van het kapitaal der billijkheid, waarvan de heer Eigeman gewaagde, en dan ook die rente in haar geheel uit te keerenmaar niet de kleinigheid van l pet. in te vorderen, wat niets beteekent. Een van beiden: of de ambtenaar heeft tractement te veel, of hij zal na grooteren of geringeren aftrek te weinig hebben en bij den Baad aankloppen om vermeerdering van bezol diging ter vergoeding van hetgeen hij nu tengevolge van de deelneming in bet fonds zal verliezen. Ik zie er .dus geen heil in bij een betrekkelijk kleinen kring van ambtenaren. Buitendien is het noodelooze omslag en zou het veel eenvoudiger zijn een recht op pensioen te geven, zonder daar voor iets in de plaats te stellen maar bij de vaststelling der tractementen hiermede rekening te houden. De heer Hartevelt. Het denkbeeld van den heer Dercksen, om in het geheel geen contributie te heften, laat ik in het midden. Alleen wensch ik gaarne met een paar woorden den heer Suringar te beantwoorden. Die contribueeren willen gaarne zien hoe met bun geld wordt omgegaan, zeide dat geachte lid. Mij dunkt dat de gemeenteraad van Leiden wel zorg zal dragen, dat het geld niet verloren gaat, en genoegzame zekerheid geeft voor deugdelijke verantwoording. De heer Eigeman heeft gesproken van eene som van ƒ4500, jaarlijks aan pensioenen uitgekeerd, in de laatste 9

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 7