De heer Bijleveld. Ik wil den vorigen geacbten spreker antwoorden dat als men een stelsel aanneemt, men ook de consequentiën er van moet aannemen. Ik zie geen enkele reden om werklieden dievolgens de bepa lingen der verordeningvoor hun pensioen hebben gecontribueerdmaar die op de besproken wijs buiten betrekking geraken niet als bedienden der gemeente onder het bereik van de door mij voorgestelde bepaling te doen vallen. Ik vind daarin geen enkel bezwaar. De billijkheid integendeel spreekt er voor. Volgens de door de Commissie voorgestelde artikelen worden ambtenaren en bedienden met betrekking van verplichtingen en te verkrijgen genot volkomen gelijk gesteld. Waarom hier onderscheid gemaakt, waarom hier de bedienden uitgesloten? De bedienden contribueeren even goed als de ambtenaren j bet komt mij daarom billijk voor, dat zij gelijke rechten verkrijgen. De heer Goudsmit. Wat de overige gevallen betreft zijn ambtenaren en bedienden gelijkniet in betrekking tot het geval dat eene gewijzigde organisatie wordt vastgesteld of de inrichting opgeheven. Als een ambte naar ontslagen wordt wegens het vervallen van zijne betrekking, zal het hem zeer moeielijk vallen eene andere dergelijke te verkrijgen. Wordt daarentegen een knecht, een gewoon arbeider, Om die reden ontslagen dan zal bet dezen niet de minste moeite kosten terstond ander werk te vinden. Daarin ligt het groote verschil tusschen beiden. Daarom noemt de rijks- pensioenwet ten dezen aanzien alleen ambtenaren. Ik kan dus wel komen tot het stelsel van den heer fiijleveld, mits hij de bedienden uit zijn voor stel ligte. De heer Bijleveld. Het doet mij genoegen van den heer Goudsmit althans iets te kunnen verkrijgen, al verkrijg ik dan ook niet alles. Ik zal nu trachten van den Baad alles te verkrijgenen daarom het straks geformuleerde voorstel doen. De heer Goudsmit. Is uwe bedoeling dus de bedienden niet op te nemen P De heer Bijleveld. Neenik persisteer bij mijn voorstel om bedien den met ambtenaren ook in dit opzicht gelijk te stellen. Het amendement van den heer Bijleveld wordt voldoende ondersteund. De Voorzitter. Verlangt nu nog iemand het woord over het artikel en het daarop voorgesteld amendement? De heer Scheltema. Ja, mijnheer de Voorzitter! Ik wenschte, naar aanleiding van het amendementnog eene vraag te doenGesteld b. v. dat de gasfabriek wordt opgeheven en dat de boekhouder van die fabriek daar door zijne betrekking verljest, maar elders eene andere, niet minder" voor- deelige betrekking krijgt, zal hij nu, als dit amendement wordt aangeno men, recht op pensioen hebben, ook al heeft hij geen 15 jaren dienst? De heer Bijleveld. Die consequentie van mijn voorstel zal ik niet te genspreken. Hetzelfde echter zou ten aanzien van den directeur der gasfa briek beweerd kunnen worden, en deze ambtenaar toch is ook in het stelsel van den heer Goudsmit opgenomen. Waarom ten aanzien van den werkman een ander^ standpunt ten deze moet worden ingenomen dan ten aanzien van den directeur, moet ik blijven verklaren niet tc kunnen inzien. De heer Goudsmit. Om deze eenvoudige reden, dat een directeur van een gasfabriekbij opheffing der fabriekniet zoo licht elders in dergelijken werkkring zal kunnen geplaatst wordenterwijl een timmerman of metselaar in zoodanig geval heel gemakkelijk op een anderen winkel een plaats kan bekomen. De heer Juta. Ik heb nog dit bezwaar. Volgens het voorstel der Com missie zal nu een werkman, die tien jaar lang voor zijn pensioen heeft ge contribueerd,' bij eventueele opheffing zijner betrekking, eenvoudig naar huis Worden gezonden. Maar wat wordt er dan van het totaal cijfer, plus de rente van het geld dat hij gecontribueerd heeft P De heer Goudsmit. Dan valt die werkman in een der overige categorien. De heer Juta. Maar als nu de drie andere nommers niet op hem toe passelijk zijn, dan verliest hij het geld dat hij heeft gecontribueerd. De heer Bijleveld. Ik wensch in deze zooveel mogelijk gemeen overleg en wil trachten tot overeenstemming te komen. Zou de Commissie zich kunnen vereenigen met eene, b. v. aan het slot der verordening op te nemen, bepaling van den volgenden inhoudAan hen die voordat zij krachtens bovenstaande bepalingen recht op pensioen hebben verkregeneervoldoch niet op eigen verzoek ontslagen worden, hetzij uithoofde van ziels-of lichaams gebreken hetzij ten gevolge van opheffing hunner betrekking, of van een, nieuwe organisatie van het dienstvak, waartoe zij behooren, wordt teruggave verleend van de door hen gestorte bijdragen". In dat geval zou ik het nu gedane voorstel terugnemen. De heer Goudsmit. Die redactie is volstrekt niet geschikt mijn bezwaar op te hellen. Of die woorden vooraan of op het einde der verordening komen te staan, doet niets af. Bovendien is in de verordening zelve be paald dat in geen geval teruggave wordt verleend van gestorte bijdragen. De heer Bijlevejd kan dus alleen zijn doel, om sommige personen te helpen bereiken, indien hij zich vereenigen wil met mijn denkbeeld.- De heer Bijleveld. Ik moet dus blijven persisteeren bij mijn voorstel. Iu stemming gebracht, wordt dit amendement verworpen met 14 tegen 6 stemmen. Voor stemden: de heeren Juta, Van der Lith, Dercksen, Du Bieu, Bijleveld en Van Iterson. De Voorzitter. Ik wensch de Commissie te vragen, of zij nu wijziging in haar artikel brengt in den geest van het mindere, dat de heer Bijleveld verlangde. Dit is toch immers diens bedoeling? De heer Bijleveld. Nu ik het meerdere niet kan verkrijgen, moet ik mij natuurlijk wel met het mindere tevreden stellen. De Voorzitter. Wil de heer Goudsmit dan zoo goed zijn de wijziging te formuleeren? De heer Goudsmit. Het geformuleerde voorstel van den heer Bijleveld I kan met eene kleine wijziging worden overgenomen. De heer' Bijleveld. Alleen behoort daarin dan te worden gesproken van ambtenaren. De bedienden moeten er uit vervallen. j De heer Goudsmit. En dan zal van zelf uit de discussie blijken wat de bedoeling is. De heer' Vak Iterson. Ik heb voor het amendement van den heer Bijleveld gestemd. Thans zal ik tegen de wijziging der Commissie stem men omdat ik daarin eene onbillijke bevoordeeling zie van den een boven den ander. 1° stemming gebracht, verklaren zich 10 leden voor en 10 leden tegen de wijziging door de Commissie voorgesteldzoodat de stemmen stakeD. Voor stemden: de heeren Suringar, Juta, Van der Lith, Van lleukelom, Dercksen, Du Bieu, Bijleveld, Goudsmit, Van der Zweep en de Voorzitter. Tegen stemden: de heeren Le Poole, Van Hettinga Tromp, Hartevelt, Librecht Lezwijn, De Fremery, Krantz, Scheltema, Verster, Van Iterson en Eigeman. De Voorzitter. Daar de stemmen staken," moet in de volgende vergade ring over de wijziging herstemd worden en moet mitsdien ook de stemming over art. 3 worden aangehouden. De heer Dercksen. Moet nu ook niet, zij het voor den vorm, de vijfde rubriek worden aangeduid of aangehouden? De Voorzitter. Ja, de stemmen hebben gestaakt. De heer Dercksen. Ik merk het alleen opomdat daarvan het lot van art. 3 kan afhangen. Artikel 4. De heer Surïnoab. Nadat het gewijzigd ontwerp vastgesteld en ingezon den wasis mij nog iets te binnen geschoten dat bij dit artikel kan worden gevoegdindien het hoofdprincipe wordt aangenomen. De derde alinea van artikel 4 luidt"Onder bezoldiging worden verstaan alle inkomstendie, hetzij onder benaming van jaarwedde, hetzij van percentsgewijze belooning, toelage of vrije woningaan de ambtenaren of bedienden uitdrukkelijk zijn toegelegd. De vrije woning bij taxatie te bepalen." Nu is het mij ingeval len dat hier ter stede een categorie van beambten bestaat die vrije kleeding geniet. Indien het nu zeker is dat uit de geschiedenis dezer verordening blijkt dat de bedoeling is ook dit genot in rekening te brengen voor het pensioenheb ik er niets tegen. Anders zou ik wenschen voor te stellen het er bij te voegen en dus te spreken van: "toelage, vrije woning of klee ding." Onder kleeding zijn dan van zelf schoenen begrepenwaarvan ook eenige beambten vrij genot hebben. Ook die vrije kleeding zou bij taxatie kunnen bepaald worden, of wel, men zou er een som voor kunnen fixeeren. De door mij bedoelde beambten hebben tractement en vrije kleeding daaren boven als een soort van emolument of tegemoetkoming. De heer Goudsmit. Ik geloof dat de opmerking van mijn geacht mede lid volkomen juist is. Maar ik vind het nog al moeielijk het denkbeeld te formuleeren. De een geniet vrije kleedingde ander schoeneneen derde misschien een sabel of geweer. Als de heer Suringar het behoorlijk kan omschrijven, is het mij wel. De heer Suringar. Ik heb daaraan wel gedacht, maar wenschte alvorens eenige inlichtingen te bekomen. Ik geloof dat de eenige beambtendie. emolumenten van dien aard genieten, zijn de agenten van politie, die vrije bovenkleeding en schoenen hebben. De heer Goudsmit. Men zou de 3de alinea van art. .4 aldus kunnen lezen: "hetzij van percentsgewijze belooning, geldelijke of andere toelage of vrije woning" enz. De Voorzitter. Heeft de heer Suringar tegen deze formuleering geen bezwaar P Zoo nietdan kan het artikel beschouwd worden aldus gewijzigd te zijn. De heer De Fremery. Ik wenschte nog eene kleine opmerking te ma ken. In het artikel staat: "de vrije woning bij taxatie te bepalen." Nu wordt hier ter stede bij gemis van vrije woning voor het onderwijzend personeel eene vaste som van ƒ300 'sjaars uitgekeerd. Waar deze nu duidelijk is aangewezenbestaat er, dunkt mijgeen behoefte aan taxatie. Daarom wensch ik voortestellen achter die woorden te voegen"tenzij de vergoeding reeds is aangegeven." Ik geloof niet dat de commissie daartegen bezwaar hebben zalmijn voorstel strekt toch alleen om noodelooze kosten en moeite uittesparen. De heer Goudsmit. Toch moet ik eenige bedenking maken tegen het voorstel van den heer de Fremery. De onderwijzers krijgen eene zekere som by gemis van vrije woning. Als het echter blijkt dat zij wonen in een huis dat op het oogenblik hunner pensioneering eene hoogere huur waarde dan van ƒ300 heeft, dan zie ik niet in, waarom men de huur waarde niet zou taxeeren. De vrije woning krijgen zij voor de waarneming hunner betrekking als onderwijzers. Hier echter geldt het de berekening van hun pensioen. Die twee zaken staan niet met elkaar in verband. Stel dat een onderwijzer vrije woning geniet, en de huren rijzen, dan is taxatie hij de berekening van pensioen niet dan billijk. Waar ik het pensioen regel, meen ik, dat dit gedaan moet worden in evenredigheid met den daadwerkelijken toestand. De heer De Fremery. Ik heb mijn voorstel gedaan op grond van het denkbeeld dat allen dezelfde vergoeding erlangen voor het gemis van vrije woning. Of nu het huis dat men bewoont groot of klein is, komt m. i. niet in aanmerking bij beijekening van een evenredig pensioen. Ik wensch het pensioen geregeld te zien in verhouding tot de toelage die verstrekt wordt. De heer Goudsmit. Mij komt het billijk voor dat men toelate dat het genot van vrije woning bij taxatie bepaald worde. De heer De Fremery. Ik stel nu als amendement voor om achter de slotwoorden te voegen"tenzij de vergoeding reeds is aangewezen." Dat amendement, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Tegen stemdende heeren Suringar en Goudsmit. Het gewijzigd art. 4 wordt vervolgens aangenomen met 19 stemmen tegen 1die van den heer Du Bieu. Artikel 5. De heer Goudsmit. Indien daartegen bij den Baad geen bezwaar bestaat, wenschte de Commissie iD dit artikel in plaats van "redenen" te lezen 6

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 4