steld en ontslagen, met Januari kunnen toetreden tot het pensioenfonds, gesteld er wordt tot de oprichting daarvan besloten. Mijns inziens is het met uitgemaakt, of die personen in de termen vallen, omdat hunne bezol digingen niet door den Raad zijn geregeld. Art. 136 der gemeentewet schrijft voor: «de Raad regelt de bezoldiging van alle plaatselijke beambten en bediendenzoover de regeling niet aan Gedeputeerde Staten is opge dragen." Wat weet de Raad van de bezoldiging der stadswerklieden? Dat er op de begrooting een post is uitgetrokkenluidende: Dag- en weekgelden der werklieden en bedienden in dienst der gemeente, mitsgaders verdere kosten der fabricage f 14000." Bij het doen van rekening en verantwoor ding door Burg. en Weth. blijkt wat ieder heeft verdiend aan weekgeld en overwerk, maar van eene regeling der tractementen weet de Raad niets. Misschien wel omdat dit personeel te veel verandert, of om welke reden ook. Mag ook ik in consideratie geven art. 1 te wijzigen, in den zin door de Commissie van Financiën aangegeven P De heer Goudsmit. Ik herhaal wat ik reeds straks zeide- Dat is een grief tegen de handelwijze die tegenwoordig plaats vindt. Wij bepalen wie wij willen pensioneerenverder gaan wij niet. De heer Van Hettinga Tromp. Dan stel ik voor de definitie te nemen zooals die is neergelegd in het voorstel der Commissie van Finan ciën, straks door mij medegedeeld. De heer Goudsmit. Dan behoort toch bepaald te worden, door wie de ambtenaren worden aangesteld. Dat is een eerste vereischte. De heer Van Hettinga Tromp. Daarin voorziet de gemeentewet. De heer Goudsmit. Neenmet betrekking tot deze verordening voorziet de gemeentewet niets. Het amendement van den heer Tromp wordt voldoende ondersteund. De heer Van der Lite. Ik wenschte der Commissie van Financiën te vragen of zij aan het woord «vast" dezelfde beteekenis toekent als de Com missie voor de verordening. Ik heb geen bezwaar wegens de gemeentewet, maar wensch een antwoord, opdat in de verordening de bedoeling duidelijk blijke. De heer Van Hettinga Tromp. De Commissie van Financiën meende aan «vast" geene andere beteekenis te moeten hechten, dan een vasten onbepaalden tijd, b. v. niet in de pensioen-verordening op te nemen de stads-doctorendie om de 3 jaren worden aangesteld. Zij heeft gemeend dat dit niet eene vaste betrekking is, waarin de ambtenaar, in den zin der ver ordening, in de termen valt om pensioen te genieten. Waarschijnlijk zijn er nog enkele van die betrekkingen. De heer Goudsmit. Deze bedoeling kan ik in het geheel niet beamen. Dat iemand niet gerechtigd is pensioen te genietenomdat hij slechts voor 3 of 4 jaren is aangesteld, is een ongerijmdheid, omdat geen enkel ambte naar ad vitam wordt aangesteld en alzoo niemand pensioen zou verkrijgen. De bedoeling der Commissie met het woord «vast" is geene andere dan deze dat de beambten in de uitoefening van hunne betrekking h'unne levenstaak vin den daarentegen niet zij die een bepaalden arbeid verrichten voor een enkelen keer. De Voorzitter. De heer Tromp heeft kuitendien eene opmerking ge maakt die m. i. minder afdoet. Wanneer een ambtenaar voor 3 of 5 jaren benoemd wordt en hij zelf wil bijdragen, dan ben ik het met den heer Goudsmit eens dat het hard zou zijn hem uit te sluiten. Vooronderstelt een stads-geneesheer die bij aftreding telkens wordt herbenoemd; deze moet zijn recht op pensioen kunnen doen gelden. De heer Van der Lith. Er bestaat dus verschil in den boezem van den Raad over het woord //vast". Mag ik eene poging wagen om tot eene conclusie te komendoor op het amendement van den heer Tromp een sub amendement voor te stellen, strekkende om in plaats van het woord «vast" te stellen voor «onbepaalden tijd?" Ik zal stemmen tegen mijn eigen amendementdat ik alleen voorstel om te komen tot eene bepaling van de beteekenis van het woord //vast", opdat blijke dat daaronder niet. alleen verstaan wordt «voor onbepaalden tijd", zoodat ook b. v. doctoren aan het pensioenfonds kunnen deelnemen. Ik stel derhalve als sub-amendement voor in plaats van «vast" te lezen «onbepaalden tijd". Dat sub-amendement wordt voldoende ondersteund. Het sub-amendement van den heer Van der Lith, in omvraag gebracht, wordt met algemeene stemmen verworpen. De discussie wordt hervat over het amendement van den heer Van Het tinga Tromp, zooals dit door de Commissie van Financiën is geformuleerd. De heer Bijleveld. Slechts eene enkele vraag. Het amendementom in plaats van «vast",' te lezen «onbepaalden tijd", is verworpen maar daar door is m. i. nog niet duidelijk geworden wat onder «vast" zal moeten worden verstaan. Ik stem volkomen in met de aan dat woord door den heer Goudsmit gegeven explicatie, maar na de verwerping van het voorstel om in de plaats van «vast" te lezen «voor onbepaalden tijd", zoude wel licht de meening ontstaan dat «vast" beteekende «voor onbepaalden tijd." Tegen die opvatting zoude bij mij groot bezwaar bestaan, daardoor zouden wij m. i. geheel van den weg afraken. De heer Van der Lith. «Vast" is nu-, in den gewonen zin van het woord opgevat, d. w. z. met uitsluiting van «van tijd tot tijd." De heer Goudsmit. Dat moet ik tegenspreken. Het woord «vast" staat, in zijne gewone grammaticale beteekenis, tegenover «los". «Los" nu be- teekent van tijd tot tijd iets doen, «vast" op den duur iets vervullen: verba valent usu. De heer Van der Lith. Ik ben het ook eens, dat het moet worden beschouwd niet alleen als tijdelijk voor eenige jarenmaar ook voor een onbepaalden termijn. De Voorzitter. Ik geloof dat, wanneer men in het vervolg de geschie denis van deze verordening raadpleegt, de discussie genoeg licht zal ver spreiden over de bedoeling van art. 1. Het voorstel van den heer Van Hettinga Tromp, in stemming gebracht, wordt verworpen met 11 tegen 9 stemmen. Voor stemden: de heeren Van Hettinga Tromp, Hartevelt; Du Rieu, Scheltema, Verster, Van Iterson, Eigeman, Van der Zweep en de Voor- De Voorzitter. Thans stel ik voor het geheele artikel 1 in omvraag te brengen. Verlangt daarover nog een der leden het woord? De heer Dercksen. Ik ben het volkomen eens met den beer Goudsmit, dat het ideaal eener wet of verordening zelden op eens bereikt wordt, en zal daarom met eenige vrijmoedigheid voor dit artikel kunnen stemmen, dat blijkbaar in den gewonen toestand verkeert. Ik waag dit te eerder, omdat deze verordening tot de zoodanige behoortwaarvan de toepassing aan den Raad moet gevraagd worden, zoodat wij, de debatten nagaande, kunnen zien welk .denkbeeld door ons aan de woorden is gehecht; in welk geval wij iets voor hebben boven de Staten-Generaal, namelijk dat wij de door ons gemaakte wetsbepalingen zeiven kunnen uitleggen. Artikel 1, in stemming gebraoht, wordt aangenomen met 15 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Krantz, Du Rieu, Scheltema, Verster en Van Iterson. Artikel 2. De heer De Fremery. Ik wenschte aan de Commissie de vraag te onderwerpen, of, als dit artikel aangenomen wordt zooals het thans luidt, daardoor niet aan de bepaling van artikel 8 der verordening zal worden geprejudicieerd. In den laatsten regel toch van dit artikel 2 wordt gespro ken van «pensioen uit de gemeentekas te ontvangen." Mij dunkt dat als de Raad die woorden sanctionneert, hij reeds de meening uitspreekt dat er geen pensioenfonds zal worden opgericht. De heer Goudsmit. Ik geef dadelijk de gegrondheid dezer opmerking toe en geef dusnamens de Commissie, in overweging deze laatste woorden vooralsnog niet vast te stellen. De heer De Fremery. Zij kunnen gevoegelijk worden weggelaten. De heer Goudsmit. De Commissie heeft geen bezwaar, indien het slot van het artikel aldus worde gelezen«in mindering komt van het te ontvan gen pensioen." De heer Dercksen. Dan zou ik toch gaarne zien dat de weg te laten woorden vervangen werden door de volgende: «in mindering komt van het pensioenten gevolge dezer verordening te ontvangen." Anders komt mij de uitdrukking wel wat al te algemeen voor. De heer Goudsmit. De heer Dercksen zal wel geen bezwaar er tegen hebben dat de juiste uitdrukking in het artikel worde ingelascht nadat de geheele verordening zal zijn afgehandeld. Als er een besluit omtrent het pensioenfonds genomen iszal men beter kunnen bepalen hoe het slot van dit artikel zal moeten luiden. De Voorzitter. Wenscht de Commissie dus aanhouding van artikel 2? De heer Goudsmit. Neen, mijnheer de Voorzitter! Alleen de laatste woorden wenscht zij nog niet te zien vastgesteld. De Voorzitter. Dan zal er later gelegenheid kunnen bestaan op de slot woorden van het artikel terug te komen. Ik zal nu onder die reserve het artikel in stemming brengen. Artikel 2 wordt hierop aangenomen met 19 stemmen tegen 1die van den heer Du Rieu. Artikel 3. De heer Goudsmit. Mijnheer de Voorzitter! Ten aanzien van de woor den «pensioen uit de gemeentekas" in dit artikel voorkomende wenscht de Commissie dezelfde opmerking te maken als daareven omtrent art. 2. De Voorzitter. Ja, zoowel hier als in de volgende artikelen, waar sprake is van «pensioen uit de gemeentekas", moet die opmerking gelden. De heer Bijleveld. Mijnheer de Voorzitter! Tegen de vier in dit arti kel opgenoemde gevallen heb ik' geen bezwaar. Maar ik wensch alleen tot de Commissie de vraag te richten, of er, naar haar inzien, geen termen bestaan om een vijfde geval aan te nemen en wel een geval voorzien bij de rijks-pensioenwet. Volgens de rijkswet erlangt pensioen hij die, hoewel de in het algemeen vereischte dienstjaren niet hebbende vervuld, na tienjarigen dienst zijn eervol ontslag bekomt, tengevolge van het opheffen zijner be trekking of van een nieuwe organisatie. Ten aanzien van een ambtenaar of bediende der gemeente kan zich hetzelfde voordoen. Hij kan geruimen tijd voor zijn pensioen hebben gecontribueerd en buiten zijne schuld zijne betrek king verliezen. Ik geloof dat het billijk is daarin ook bij deze verordening te voorzien. De heer Goudsmit. Ik heb geen bezwaar evenmin als mijn geacht medelid der Commissie dit denkbeeld van den heer Bijleveld over te ne men. Er ligt ik erken het iets billijks in dat, als iemand tien jaren gediend heeft en zijne betrekking wordt opgehevenhij niet van pensioen verstoken worde. Ik meen echter dat, het niet bepaald noodig is eene afzon derlijke categorie hiervoor aan te nemen, maar wij volstaan kunnen sub IV achter de woorden ziels- of lichaamsgebrekente voegenof wegens ophef fing hunner betrekking. De heer Bijleveld, Ik had willen voorstellen een nieuw nommer aan het artikel toe te voegen, bijna gelijkluidend met de bepaling der rijkswet. Deze luidt: «Burgerlijke ambtenaren, die na tienjarigen dienst eervol, doch niet op eigen verzoek ontslagen worden ten gevolge van opheffing hunner bediening of van eene nieuwe organisatie van het dienstvak waartoe zij behoorenhebben recht op pensioen indien bun geen wachtgeld wordt toe gelegd, het wachtgeld wordt ingetrokken of minder bedraagt dan het pen sioen, waarop zij volgens hun diensttijd aanspraak hebben." In het toe te voegen n°. zou ik willen lezen: «V. Zij, die niet vallende onder nrs, I -IV van dit artikel, na tienjarigen dienst,".... en verder als in de rijkswet. De heer Goudsmit. Bij nadere overdenking bestaat er toch bij mij wel eenig bezwaar tegen het beginsel, dat aan het voorstel van den heer Bijleveld ten grondslag ligt. Voor zoover het betreft de eigenlijke ambtenaren kan ik wel het stelsel van den voorsteller beamen maar men vergete niet dat het bij deze verordening ook geldt ondergeschikte bedienden, die als zij van daag hier geen werk kunnen krijgen, morgen elders weder volop werk kunnen vinden. Zou de beer Bijleveld b. v. een timmerman of metselaar, die ten gevolge van de opheffing zijner betrekking ontslagen werd, ook wenschen te pensioneeren Daar ben ik tegen. Wil men alzoo het geval beperken tot ambtenaren, dan heb ik geen bezwaar, maar wel als men het uitstrekken wil tot de'gewone arbeiders. 5

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 3