De heer Goudsmit. Wel voor een bepaalden tijdmaar niet voor een enkel geisoleerd werk. De heer Van der Lith. Dat is juist eene aanleiding om dat laatste woord op te beflen. Is het denkbeeld van de Commissie om te laten pen sioneeren ook hen die voor een bepaalden tijd, dus tijdelijk, worden aan gesteld P De heer Goudsmit. Ik geloof ja. Het eerste feit zal niet dikwijls plaat9 vinden, omdat de aanstelling gewoonlijk niet korter is dan van 1 of 2 jaren. Bijna alle beambten worden tijdelijk aangesteld, ad vitarn geen hunner. De heer Van der Lith. Dat is volmaakt waar, doch in de staatshuis houding worden de ambtenaren eveneens tot wederopzeggens benoemd. Maar toch bestaat er nog onderscheid. Ik wil dat ophelderen met een voorbeeld van de instelling waar ik werkzaam ben. De hoogleeraren worden daarbij aangesteld zonder bijvoeging hoegenaamd en de privaat-docenten tijdelijk. Deze zijn niet tot storting verplicht en hebben geen recht op pensioen. Ik meende dat het woord wast" doelde op de eerstemaar niet op de laatstgenoemde. De heer Goudsmit. Neen,.het woord »va9t" bedoelde enkel uitsluiting van geisoleerden arbeid, Diet die van tijdelijke aanstelling. De heer Van der Lith. Ik erken de moeielijkheid der aanneming van het stelsel om pensioen toe te kennen aan personen die 2 of 3 jaren ten dienste der gemeente werk hebben verricht. Wel is aannemelijk de grond slag om 1 of meer percent te stortenbij aanstelling van den ambtenaar die in dienst blijft. Maar wanneer een ambtenaar of bediende slechts tijdelijk wordt aangesteld, vrees ik dat ons die basis zal ontzinken. De heer Goudsmit. Dat bezwaar wordt weggenomen door artikel 3 van de verordening, bepalende dat alleen pensioen wordt toégekend na lSjarigen diensttijd, of als de ambtenaren gedurende 40 jaren binnen de gemeente een of meer ambten of bedieningen hebben waargenomenof dat zij in de uitoefening hunner functie gebreken of wonden hebben bekomen. Nu moet ik erkennen te gelooven dat iemand die, voor den tijd van 1 jaar aangesteld, gedurende dien tijd gewond wordt in den gemeentedienstrecht op pen sioen heeft. Ik geloof dat daardoor het bezwaar van den heer Van der Lith vervalt. De heer Van der Lith. Dat is niet geheel juist. Het is hier niet de quaestie van het bekomen van wonden. De heer Goudsmit. In zulke bijzonderheden af te dalenacht ik ge vaarlijk. Ik herhaal bet, indien iemand voor een jaar is aangesteld en hij heeft het ongeluk verminkt te worden zoo bestaat er geen het minste bezwaar hem pensioen toe te leggen. De heer Van der Lith. Dit ontmoet wel bezwaar in rechten. De heer Goudsmit. Het geheele recht is een bezwaar. De heer Van der Lith. Ik moet blijven persisteeren bij mijne opvat ting van wast" en «tijdelijk". De heer Goudsmit. Zij was niet de bedoeling van de Commissie, die alleen wenschte uit te sluiten hen die een geisoleerd werk verrichten. De Voorzitter. Ik geef het woord aan den heer Bijleveld. De heer Bijleveld. De heer Goudsmit heeft reeds opgemerkt, wat ik tot oplossing van het gemaakt bezwaar had willen in het midden brengen. De heer Van Hettinga Tromp. Ik wensch alleen te vragen of nu het. criterium van den ambtenaar alleen afhankelijk is van den persoon die aanstelt en niet in aanmerking komt de bepaling van artikel 136 der ge meentewet dat de bezoldiging moet vastgesteld worden door den Raad lie Commissie van Financiën heeft in haar rapport omtrent deze ontwerp-veror- dening er op gewezen dat het toch van belang is te bepalendat die per sonen niet als ambtenaren kunnen worden aangemerkt, wier bezoldiging niet overeenkomstig gemeld artikel is vastgesteld, als verbonden aan hunne betrek king. M. i. is bet gevaarlijk dat het getal ambtenaren telkens buiten con trole van den Raad kan vermeerderd worden. Als voorbeeld kan ik aan wijzen dat bij de begrooting sprake is geweest van de aanstelling van een teekenaar bij de fabricage. De Raad heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van een bepaald persoon en was tegen zoodanige vaste aanstelling, maar heeft toegestaan eene som van ƒ500. ten einde daaruit het te ver richten teekenwerk te betalen. Indien Burg. en Weth. nu -toch een be paald persoon aanwijzen en hem als teekenaar aanstellen, dan heeft die ambtenaar, op grond van art. 1 der verordening, recht op eventueel pensioen, en dan is dit in strijd met de bedoeling dezer vergaderingdie niet wilde toestemmen een bepaald persoon als ambtenaar aan te wijzen. Dat is ook het geval met alle arbeiders en met de subalterne personen die aange steld zijn door commissiën. Ik maak bezwaar die betrekkingen niet door den Raad te sanctioneeren, hetgeen m. i. kan geschieden door toeken ning van eene jaarwedde of bepaald loon. De heer Goudsmit. Ik moet opmerken dat juist dat bezwaar vervalt, daar de Raad alle tractementen van de plaatselijke ambtenaren regelt. De heer Van Hettinga Tromp. Ik zou toeenen dat dit juist niet zoo was. het lag opgesloten in het zoo even door mij genoemde voorbeeld. Bij de begrooting was wel toegestaan eene som voor bepaalde werkzaamheden maar men bad niet het oog op het creëeren eener betrekking en de be paalde aanwijzing van een persoon. Hetzelfde is het geval met de stads- werklieden, "voor wier arbeid eene som op de begrooting is uitgetrokken, ten einde daaruit het verdiend loon te voldoen, ongeacht de personen die voor het werk gebezigd worden. De heer Goudsmit. Dan komt de heer Van Hettinga Tromp niet op tegen de pensioen-verordening, maar tegen het salarieeren buiten den Raad om. Wanneer iemand bezoldigd wordt, niet krachtens eene bepaling van den Raad, dan heeft de vorige spreker gelijk als hij daarin ziet een inbreuk op art, 136 der gemeentewet, maar dit heeft met ons artikel niets gemeens. De heer Van Hettinga Tromp. In zekér opzicht heeft dit wel degelijk hier mede te maken, wanneer men namelijk daaraan eene andere bedoeling geeft en de aanvraag alleen doet gelden ten gevolge van de aanstelling, niet van de jaarwedde. De heer Goudsmit, Dat is niet noodig, omdat de regeling der jaarwed den volgens art. 136 der gemeentewet aan den Raad is opgedragen. Met dat art. 136 is het bezwaar vervallen. Het komt mij voor dat Burg. en Weth. of de Commissiën zich vergrijpen indien zij daartegen handelen maar, ik herhaal, het heeft met deze materie niets gemeens. De heer Van Hettinga Tromp. Dan vervalt de vraag, of de arbeiders van de gasfabriek ambtenaren zjjn ja of neen. De heer Goudsmit. Dat is eene andere vraag, zooals die door den heer Du Rieu te berde is gebracht. De Commissie heeft gemeend die werklieden onder de ambtenaren te moeten rangschikken. De heer Eigeman. Mijnheer de VoorzitterI Ik geloof dat men goed moet bedenken, dat hier niet alleen gehandeld wordt over ambtenarenmaar ook over bedienden. De bezoldiging der ambtenaren wordt in deze gemeente geregeld door den Raadmaar niet die van de bediendenten minste nim mer van alle bedienden. De heer Goudsmit. Volgens de gemeentewet regelt de Raad ook de jaarwedden van de bedienden. De beer Van der Zweep. Ik verbeeld mij dat de vraag wel op te lossen is, als wij het idee van den heer Van der Lith van vaste en geen vaste ambtenaren zouden aannemen. Dat bepaalt duidelijk wat vaste of tijdelijke ambtenaren zijn. Bedienden toch kan ik niet onder vaste ambte naren rekenen. Het zou dus wenschelijk zijn te bepalen, wie onder de vaste ambtenaren behooren te worden gerangschikt. De Voorzitter. Zou de heer Goudsmit dit willen doen? De teer Goudsmit. Den heer Van der Zweep moet ik alleen doen op merken dat in onze pensioen-verordening uitdrukkelijk de bedienden zijn genoemd. Artikel 1 spreekt van gemeente-ambtenaren en bedienden. De Voorzitter. De opmerking van den heer Tromp is juist. De door hem bedoelde traetementen worden niet door den Raad geregeld. De trac tementen van de bediendenniet alleen van de arbeiders aan de gasfabriek, maar ook van de stadswerklieden worden niet door deze vergadering bepaald. De Raad staat de sommen toe, doch de Commissie van Fabricage regelt de arbeidsloonen. De heer Goudsmit. Dat alleen bewijst, zoo het iets bewijst, tegen artikel 136 der gemeentewet. Wel wil ik gelooven dat het in de practijk tot nu toe ter goeder trouw niet gevolgd is; maar wat bewijst dit? De heer Van Hettinga Tromp. Zoudt gij tegen de overneming zijn van de redactie door de Commissie van Financiën aangegeven luidende; «Amb tenaren en bedienden met betrekking tot deze verordening zijn zij die voor vast aangesteld worden ter vervulling van een plaatselijk ambt of bediening tegen genot van eene door den Koningde Gedeputeerde Staten of den Gemeenteraad daarvoor vastgestelde bezoldiging." Door deze bepaling hangt de pensioneering af van de bezoldiging. De heer Goudsmit. Ik kan deze wijziging niet toestemmen, omdat de gemeentewet zich daartegen verzet. De gemeentewet kent geen andere bezoldiging dan die door den Raad vastgesteld. De heer Van Hettinga Tromp. Dan is die redactie juist in den geest der gemeentewet. De heer Goudsmit. Neen, daar wordt alleen gesproken van de bezol diging, maar niet van de benoeming, en daar toch komt het op aan. De heer Van Hettinga Tromp. Hierin is opgenomen een persoon, die buiten den Raad kan worden aangesteld. De drie hier genoemden zijn dus geheel iq verband met de gemeentewet. De heer Goudsmit. Ik geloof het niet. De Voorzitter. Indien niemand een voorstel heeft te doensluit ik de beraadslaging, en zal ik artikel 1 in rondvraag brengen. De heer Van Iterson. Is dat nu het amendement van de Commissie van Financiën? De Voorzitter. Ik heb gevraagd of er nog voorstellen waren. De heer Van der Lith. Ik meende dat het gebruikelijk was, dat de voorstellen van de Commissie van Financiën voorgingen. De Voorzitter. Ik zou het met u eens zijn in een gewoon geval, maar ik meen dat, waar eene Commissie ad hoe een voorstel doet, de beleefdheid vordert aan het voorstel dezer Commissie den voorrang te geven. De heer Van der Lith. Ik was niet op de hoogte van die usance. De heer Van Hettinga Tromp. Het rapport van de Commissie van Financiën is anterieur aan het laatste voorstel van de Commissie voor de verordening. De Commissie van Financiën heeft niet gerapporteerd over het ontwerpzooals het nu is gewijzigd. Ik wil dan voorstellen artikel 1 te doen vervangen door het artikel van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Artikel 1 zal nu, met de wijziging in den geest van den heer Trompaan stemming moeten worden onderworpen. De heer Goudsmit. Slechts ééne opmerkingalvorens tot stemming worde overgegaan. Het is verre van ons te gelooven dat deze concept-verordeniBg het volmaakte bereikt heeft, maar toeh acht ik het beter in de verordening thans zoo weinig mogelijk te veranderen en gedurende eenigen tijd de prac tijk af te wachten. Laat ons niet vallen in de gebreken waarin zij verval len die zich de illusie makenom aan eene eerste proef van wetgeving eene volmaakte gedaante of inhoud te géven. Laten wij een paar jaren de praetijk afwachten en dan zien, welke leemten zich hebben doen kennen en welke verbeteringen zijn aan te brengen. Ik geloof inderdaad dat, wanneer de Raad zich op dat standpunt wilde plaatsenhij zeer wijs handelen zou. De heer Van Hettinga Tromp. Ik heb daartegen een groot bezwaar, dat men dan a priori opneemt een groot aantal ambtenarenwie men in het vervolg die hoedanigheid niet meer kan ontnemen. De heer Goudsmit. Ik geloof dat, als in het vervolg alle ambtenaren door den Raad werden bezoldigd, alle bezwaren zouden zijn weggenomen. De heer Hartevelt. Wanneer art. 1 wordt aangenomen, zooals de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen het voorstelt, dan zullen, volgens het gevoelen van den heer Goudsmit, al de werklieden, die bij de week worden betaald en door de Commissie van Fabricage worden aange- 4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 2