HAIDELIÏCEN Til Bil GEHEEBTEMAD TAN LEIDEN. 52. INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd. N*. 313. Leiden, 19 December 1875. Naar aanleiding van het rapport der Commissie van Financiënopge nomen in het Gemeentebladonder n". 306heb ik de eer u de volgende opmerkingen te maken: Toen ik op uw verzoek de noodige stappen deed tot verkrijging van een rijkssubsidie voor de onderwijzerskweekschoolheb ik niet gevraagd eene som gelijkstaande aan het bedrag der verhooging van uitgaven door de uitbreiding van het vorige jaar veroorzaakt, dat ƒ1275 was, doch ƒ2000 en welzooals ik den Minister mededeelde en aan u schreef bij het officiëele bericht dat het subsidie was toegestaan (missive van 8 Maart 1875, n#. 945), *met het oog op uitbreiding van personeel en leermiddelendie ook na de jongste verbeteringen nog gewensoht bleef." Ik bedoelde, zooals in een nader schrijven aan u van den directeur en mij (van 13 Oct. 1875) nader werd ontwikkeld, vooreerst dat men niet kon rekenen op voortdurende welwillende hulp van de professoren in zoölogie en botanieen dus voor het vak 'natuurlijke historie" misschien meer geld zou behoeven; dan wenschte ik voor de hoogste klasse eene les in staathuishoudkunde en kennis onzer staatsregeling, waarvan mij de wenschelijkheid gebleken was; eindelijk zag ik in, dat men aan eene inrichting als deze waarschijnlijk telkens tijdelijke behoeften zou hebben. Om deze redenen betoogden wij u de raadzaam heid, dat de som van 725 boven de ƒ1275 door de Regeering toege staan, ten behoeve van de kweekschool beschikbaar zou blijvenwat door den Gemeenteraad bij het aannemen der begrooting werd goedgekeurd. Daarmede werd geenszins bedoelddat er machtiging zou worden verleend over deze som buiten den Gemeenteraad om vrij te beschikken. Integen deel, bij nader schrijven aan u (van 8 Nov. 1875) stelden wij voor, dat de Raad voor dit loopende leerjaar eene som van 375 zou bewilligen voor eene tijdelijke uitbreiding van de lessen in de wiskunde en in de Fransche taal. Dat deze tijdelijke uitbreiding in strijd zou zijn met de verordening, zooals de Commissie van Financiën schijnt te meenenis niet te verdedigen. Dan zouden ook de parallelklassen, die men van tijd tot tijd aan de ge meentescholen heeft opgericht, onwettig zijn, daar in de verordening daar van geen sprake is. En wat nu de behoefte daaraan zelve betreftdo Commissiedie herhaaldelijk terugkomt op de uitdrukking van Burgemees ter en Wethouders (niet van den directeur) dat in 1874 eene 'volledige" regeling van de kweekschool heeft plaats gehad en daarbij vergeet dat door mij reeds terstond van tijdelijke behoefte aan uitbreiding was gesproken, wenscht nadere toelichting. Deze is niet moeilijk te geven. Toen het voor stel tot tijdelijke uitbreiding van het onderwijs in wiskunde gedaan werd, had ik de noodzakelijkheid aangenomen op verzekering van den directeur en de leeraren, mannen die mijn volste vertrouwen genieten. Sedert heb ik echter zelf de zaak nader onderzocht en is mij de stellige behoefte gebleken. In bijna alle vakken kunnen tot zekere hoogte leerlingen van verschillende vorderingen samengaan, in de wiskunde niet. Nu bevatten de vier laagste klassen knapen of meisjes van 13—18 a 19 jaar, de twee hoogste leer lingen van 18—23 jaar en daarboven, en zijn dus voor geen vergelijking met klassen op gewone scholen vatbaar. Tusschen leerlingen van dezelfde klasse kan hier een zeer groot verschil in kennis bestaan, wat vooral in dit jaar voor het bedoelde vak in het oog vallend groot is. Men heeft vroeger wel eens dergelijke verschijnselen gehad, waarmede men zoo goed en zoo kwaad mogelijk trachtte terecht te komendoch nooit in deze matedie voor ziening dringend raadzaam maakt. En wat de uitbreiding van het onderwijs in de Iransche taal betreft, indertijd is uitvoerig gemotiveerd, waarom onder wijs in vreemde talen aan de kweekschool verlangd werd, en de Raad heeft die beweegredenen geldig bevonden. Nu zijn er van de kweekelingen ver scheidene, die de eerste beginselen nog niet kennen en niet in staat zijn, het onderwijs van den heer Balland te volgen. Wil men nu dezen niet uitsluiten van het voorrecht, hun in beginsel toegekend, dan is eene uit breiding zooals door ons is voorgesteld noodzakelijk. Wij kunnen echter onmogelijk zeggen of in het volgende jaar dit wederom noodig zal zijn. Ook zijn al de beschikbare uren van genoemden leeraar reeds bezet. Het geen dus gevraagd wordt is toepassing van art. 8 der verordening. Wat het teekenen aangaat, dit is niet juist begrepen. Er wordt geen vermeerdering van uren gevraagdmaar doordat de in de verordening bepaalde aren alle gegeven werden, is het maximum van uren den heer Kosters bij zijne be noeming gesteld in het vorige leerjaar overschreden. Wij achtten het onze plicht, uwe bemiddeling bij den Gemeenteraad te vragenom hem eene daaraan evenredige vergoeding toe te kennen. Wat de wijze betreft, waarop door de Commissie wordt gesproken over het voorstel van tractementsverhooging voor den directeur, kan ik niet ontveinzen, dat die mij is tegen gevallen. Dat indertijd het directeurschap van de vormschool aan een der hoofdonder wijzers werd opgedragenwas goed en noodzakelijk. Dat de directeur zelf ook als leeraar aan de inrichting werkzaam zou zijn werd steeds door u en wordt nog door mij voor hoogst wensehelijk gehouden. Wat is er dan in deze 'Cumulatie" af te keuren Kan men in eenig punt aantoonendat de directeur zijne plichten niet uitstekend heeft vervuldof dat de door hem gegeven lessen beter aan een ander waren toevertrouwd? Dat de heer Van Dijk thans een grooter inkomen heeft dan een van de andere hoofdonder wijzers, doet naar mijne bescheiden meening tot de beoordeeling van uw voorstel niets af. De Commissie vergeet dat de Gemeenteraad hem indertijd eene persoonlijke toelage van 500 heeft geschonken, om hem voor de gemeente te behouden, toen hij door de Regeering naar elders geroepen 1875. werd; als hoofdonderwijzer geniet de heer Van Dijk geenszins de hoog ste wedde. De schoolopziener in het 3de district van Zuid-Holland, M. J. De Goejb. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N 314. Leiden, 20 December 1875. Onze ijverige districts-schoolopziener heeft, onverwijld na kennis genomen te hebben van het rapport der Commissie van Financiën op onze voordracht aangaande de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressende nadere ophelderingen verstrektdie door voormelde Commissie werden verlangd in den brief, die hiernevens wordt overgelegd, en daarbij wordt tevens de voordracht tegen enkele in bedoeld rapport voorkomende opmerkingen ver dedigd. Wij^ hebben gemeend des schoolopzieners brief in zijn geheel aan uwe vergadering te moeten mededeelenvertrouwende dat de goedkeuring van de voordracht daardoor zal worden bevorderdhetgeen door ons beschouwd wordt als te zijn van het uiterste belang voor de kweekschooleene inrich- tmgdiedank zij de daaraan door schoolopziener en directeur bestede zorg, meer en meer een sieraad wordt van onze gemeente. In de eerste plaats wordt in deu brief gewezen op de omstandigheid dat wel degelijk bij de aanvrage om rijkssubsidie gerekend is op meerdere uit gaven, dan waarop bij het ontwerpen der verordening van 26 Mei 1874 de kosten der uitbreiding waren geraamd. Ware zulks niet het geval, dan zoude niet eene som van ƒ2000 zijn aangevraagd, maar slechts 1275 het bedrag hetwelk men oorspronkelijk aan de reorganisatie der school meende te moeten besteden. Nu de regeering goedgunstig op de aanvrage heeft gelieven te beschikken en de gevraagde som in haar geheel heeft toegestaan, uitsluitend ten behoeve van de reorganisatie der inrichting, ligt het in den aard der zaak, dat die gelden ook voor dat doel moeten worden aangewend en niet mogen worden gebezigd als een middel om de gemeente te ontheffen van een deel der uitgaven, waarmede zij reeds vóór de uit breiding van het onderwijs was belast. Hieruit volgt niet dat reeds dadelijk het geheele bedrag moet worden Uitgegevenal mocht daaraan op dit oogenblik geen wezenlijke behoefte bestaanmaar alleen dat die gelden beschikbaar moeten blijven voor het doel waarvoor zij zijn bestemd, ten einde aan de zich successievelijk voor doende behoeften naar gelang van de omstandigheden te kunnen voldoen. In dezen zin moet dan ook worden opgevat het besluit van uwe verga dering, om op de begrooting voor 1876 de meerbedoelde ƒ725 ten behoeve van de uitbreiding van het onderwijs uit te trekken, onder bepaling dat dj&TQlfiF ï^r efln« nod«v to nomen booliootng moi mocht wordon beschikt. De door de Commissie van Financiën aangehaalde zinsneden zoowel uit de toelichting van den directeur, behoorende tot de ontwerp-verordening, als uit ons betrekkelijk rapport, zullen mede door de bovenstaande mededee- lingen voldoende worden opgehelderd. Wat aangaat de mededeeling van den directeur dat de voorgedragen kos ten der uitbreiding moesten beschouwd worden als een maximum, omdat door combinatie van klassen vermindering van uitgaven mogelijk was, bedenke men dat destijds niet bekend was of een subsidie zoude worden verleend en nog veel minder het bedrag van de eventueel door het rijk toe te kennen bijdrage. Ware op de aanvrage daartoe afwijzend beschikt of wel slechts een bedrag toegekend gelijkstaande met de destijds geraamde kosten der uitbreidingdan had men er zeker niet aan kunnen denken om aan de zich later voordoende behoeften te voldoen en had men eerder op inkrimping dan op uitbreiding van lessen bedacht moeten zijn. Boven dien is gedurende den afgeloopen cursus door vereeniging van klas sen inderdaad eenige beperking toegepastzooals blijkt uit het door den directeur aan ons college ingediend verslag aangaande den toestand der kweekschool over het jaar 1874/75 welk verslag in de leeskamer is gede poneerd. Dat verder door ons college in zijn rapport van 23 April 1874 is te kennen gegevendat de kweekschool ten gevolge van de voorgestelde uit breiding eene inrichting zoude worden waar de adspirant-onderwijzers vol ledig voor hunne taak zouden kunnen worden opgeleiddaaruit kan in geenen deele worden afgeleid, dat wij destijds de gereorganiseerde kweekschool beschouwden als eene inrichtingdie de volmaaktheid reeds had bereikt en derhalve nimmer meer behoefte zoude hebben aan verbetering of aanvulling. Wij hebben daarmede alleen willen wijzen op het feit dat de jong lieden, die zich aan het onderwijsvak wenschten te wijdenbij ernstige studie en trouw gebruik^ van de lessen, op de kweekschool hunne opleiding zouden kunnen voltooien, omdat, behalve de overige aangebrachte verbeteringen, in de regeling thans het onderwijs in de nieuwe talen was opgenomenten aanzien waarvan tot dusverre eene leemte bestond, waarin bezwaarlijk voor de adspirant-onderwijzers en onderwijzeressen kon worden voorzien. Uit den brief van den schoolopziener zal uwe vergadering verder kunnen ontwaren dat voor den loopenden -cursus slechts een bedrag van ƒ375 wordt noodig geacht en wel voor eene tijdelijke uitbreiding van de lessen in de wiskunde en in de Fransche taal. Van onderwijs in de beginselen der staatshuishoudkunde en der staatsinrichting behoeft vooreerst nog geen sprake te zijn, zoodat eene aanvulling van art. 3 der verordening op dit oogen blik niet wordt vereischt, aangenomen dat bij het geven van onderwijs in voormelde vakken, zoodanige wijziging noodig mocht worden geacht. Na aftrek van de som van ƒ200 die is aangevraagd voor eene verhoo ging der jaarwedde van den directeurzoude alzoo van de op do begrooting uitgetrokken 725, een bedrag van ƒ150 overblijven, waarover naar alle waarschijnlijkheid, in den loop van het volgend jaar niet behoeft te worden beschikt. Al geldt het hier slechts een zeer gering bedrag, zien wij er daarom 64

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 1