G1HEEHTSRAAQ YAH LEIDEN. lATOEUMlM YAH M J 49. Zitting van Donderdag 9 December 19YA, geopend 'a namiddags ie 2 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Te behandelen onderwerpen: 1°. Benoeming van eene hulponderwijzeres aan de meisjesschool der 2de klasse. (296) 2°. Idem van een adjunct-marktmeester. (293) 3». Voordracht betrekkelijk de rioleering van het Ziekenhuis en de daarbij gelegen buurt. (292 en 301) 4°. Idem tot wnziging van de verordening regelende het onderwijs op het Gymnasium. (294) 5». Verzoek van het Bestuur van het studenten-muziekgezelschap Sempre Crescendo, om vrijstelling van de betaling van zaalhuur. (295 en 302) 6». Verzoek van J. J. Van Tertholen, om ontslag als onderwijzer 2de klasse aan de school n®. 1 voor minvermogenden. (297) 7'. Voordracht betrekkelijk eene overdracht van de aan de gemeente be- hoorende torens aan de betrokken Kerkbesturen. (Zie Memorie van ant woord op Volgn. 95 der begrooting voor 1876), Tegenwoordig de heeren EigemanVan der Zweep, Suringar, Juta, Goudsmit, Hartevelt, Librecht Lezwijn De Fremery, Van Wensen, Krantz Van Iterson, Van der LithVan Heukelom, Dercksen, Du Kieu, Schel- tema, Verster, Bijieveld, Cock, Le Poole en Van den Brandeler. De heeren Seelig en Van Hettinga Tromp gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 25 November 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede 1°. Missive van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dd. 22/25 November, n*. 12, ten geleide van het Koninklijk besluit van 10 Novem ber jl. n°. 13, houdende goedkeuring van de wijziging voor het reglement van de Bank van Leening. 2°. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dd. 1 December, n°. 32, houdende goedkeuring van de verhooging der jaarwedde van den hulponderwijzer in de gymnastiek, voor zooveel het middelbaar onderwijs betreft. 3°. Dispositien van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dd. 30 Nov./2 Dec., n°. 26 en n°. 41, houdende goedkeuring van de gemeente- begrooting voor 1876 en vaststelling van de gemeenterekening over 1874. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter. Ik kan de vergadering mededeelen dat de begrooting zonder aanmerking door de Ged. Staten is goedgekeurd. De Voorzitter legt vervolgens over. 1®. Adressen van J. J. De Groot, J. De Nie,' D. Hoogenstraaten en J. H. Corouel, om benoemd te worden tot adjunct-marktmeester. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze voor kennisgeving aan te nemen. 2°. Adres van J. Bolt, om continuatie van bet onderhoud der plantsoenen. 3°. Adres van E. C. Van der Spelt, om afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1875. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën. 4°. Voordracht betrekkelijk de gunning van den verkoop van den grond nabij de voormalige Hoogewoerdspoort. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van de Commissie van Financiën. 5°. Adres van een onbekende, betreffende de benoeming van een adjunct marktmeester. Dit adres is van den volgenden inhoud «Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: liefst onbekend, dat door de benoeming tot algemeen marktmeester van C. Plu diens be trekking is opengekomen en aldaar voor aanbevolen wordt C. Verra; dat zij beiden van moederszijde volle neefs zijn en alzoo het niet geraden voorkomt, dat beiden uit familiebetrekking tot een en hetzelfde vak in het belang der gemeente-financiën werkzaam zijn, niet geoorloofd is alleen om de controle. 't Welk doende, Onbekend." Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit als ongeteekend ter zijde te leggen. 6°. Adres van eenige bewoners van de Mare enz.houdende verzoek dat eene hulpbrug worde gelegd over den Ouden Singel. Dit adres is van den volgenden inhoud «Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekendenallen bewoners en neringdoenden op de Mare, Oude Vest, Ouden Singel en Korte Mare, te Leiden; dat de stremming der passage, veroorzaakt door de vernieuwing der brug, leidende van de Mare op den Ouden Singel, hunnen handel ten zeerste be lemmert, is buiten allen twijfel waar, hetgeen zich vooral met het vriezend weder gevoelen deed, toen de overtocht niet alleen moeielijk, maar ook niet zonder gevaar was; 1879. dat zij vermeenen dat hierop voor de slooping der oude brug had behooren gelet te wordenvooral het saizoen in aanmerking nemende waarin de ver nieuwing moest plaats grijpen, daar bij mogelijk invallende vorst de werkzaam heden niet zoo konden worden voortgezetals des zomers dit geschieden kan dat zij de eerbiedige vrijheid nemen den Raad dezer gemeente te wijzen op dergelijke werkzaamhedendie in andere voorname gemeenten moeten worden tot stand gebracht, alwaar voor het araoveeren van oude bruggen eerst hulpbruggen gelegd wordenvooreerst om de communicatie niet te belemmeren en ten andere om de neringdoenden te vrijwaren voor alle mogelijke schadedie een finale stremming zoude kunnen veroorzaken dat aan adressanten bekend is, dat de communicatie door de nieuwe brug, ook bij een gunstig saizoennog maanden duren zal. Reden waarom zij zich eerbiedig wenden tot den Raad dezer gemeente wien toch de voor- of achteruitgang zijner gemeente niet onverschillig kan en mag zijn, met het verzoek dat het hem goedgunstig mag behagen in de dringende behoefte eener nood- of hulpbrug aan de Mare te voorzien tot de communicatie door de nieuwe brug zal hersteld zijn, waardoor zij in hunne nering en bedrijven zullen worden gebaat, terwijl de schade bij een onverhoopte weigering van hun verzoek onberekenbaar zijn kan. Leiden, 9 December 1875. 'tWelk doende enz. H. J. Duits Wrsseling J. Van Schravendijk L. C. Afpourtit, J. T. De Keuning, J. J. Wijtenburg, G. D. J. Beulink, Wed. Fortuyn Harreman, G. Tibboel en zonen." Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit adres te stellen in han den van Burgemeester en Wethouders. Aan de orde is: I. Benoeming van eene hulponderwijzeres aan de meisjessohool der 2e klasse. (Zie Handd. 47 n°. 296.) De heeren Van der ZweepGoudsmit en Bijieveld worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken. Met 16 stemmen wordt benoemd Mej. A. Honig; zijnde 1 stem uitge bracht op Mej. Van Reijn, 1 van onwaarde en drie stemmen in blanco. II. Benoeming van een adjunct-marktmeester. (Zie Handd. 47n°. 293.) De heer Cock. Mijnheer de Voorzitter! Alvorens over te gaan tot de benoeming van een adjunct-marktmeester, wenschte ik eene vraag te doen. Ik wenschte namelijk tot eigen inlichting aan het Dagelijksch Bestuur te vragen of het gerucht waarheid bevatdat de door Burgemeester en Wet houders voor de vervulling van deze betrekking aanbevolen persoon niet bloot eene nering doet, maar ook eene tapperij houdt. De Voorzitter. Wij wisten wel dat de bedoelde persoon een winkel had van victualiëntouw- en scheepswaren maar eerst heden ochtend hebben wij vernomen dat zijne vrouw eene tapperij houdt. Wij hebben daarin echter geen aanleiding gevonden onze aanbeveling te veranderen. De heer Cock. Dus handhaven Burgemeester en Wethouders hunne aanbevelingIk mag niet ontveinzen dat de door mij vermelde omstandig heid het mij bezwaarlijk maakt met die aanbeveling mede te gaan. Mij komt zoo iets toch vreemd voor, en ik acht het niet wenschelijk dat een stadsambtenaar bij zijn ambt de betrekking van herbergier of tapper waar neemt. Dit kan, dunkt mij, tot moeielijkc verhoudingen aanleiding geven, b. v. dat dezelfde man die op het eene oogenblik een persoon een borrel tapt, een oogenblik later als adjunct-marktmeester verplicht is dien persoon te controleerenmarktgeld van hem te ontvangen enz. enz. De Voorzitter. Ik moet nog opmerken dat de tapperij gelegen is aan een geheel ander einde van de stad dan de marktwaar de werkkring van den man zal zijn. Ware dit niet zoodan zou er meer aanleiding tot vrees voor misbruiken bestaan. De heer De Fremery. Mij was het ook niet eerder dan dezen ochtend bekenddat door de vrouw van den bedoelden aanbevolene eene slijterij werd gehouden. Ik geloof niet dat er gelagen worden gezet, alleen wordt aan de toonbank gelegenheid gegeven om iets te gebruiken of voorraad op te doen. Sinds jaren schijnt dit het geval te zijn geweest, dus ook terwijl de man bij de gemeente als adsistent in dienst was, en nimmer is hierop aanmerking gemaakt en was de man op de markt waarlijk op zijn plaats. De vorige marktmeester heeft hem meermalen aanbevolen als een ijverigen en krachtdadigen helper. Ook ons heeft de aanbevolene, toen hij bij ons kwam, dien indruk gegeven: mij dunkt dit zal ook bij meerderen uwer wel het geval zijn geweest. Bovendien is de tapperij zóóver verwij derd van de plaats waar hij meestal werkzaam moet zijn, dat het inderdaad veel van het bezwaar zal wegnemen. Ik heb mij overtuigd bij verschil lende heeren der gebuurten dat niets op het gedrag van den aanbevolene is aan te merken. Ik ontving niets dan gunstige rapporten omtrent hem. Bij ons staat natuurlijk het belang van de markt in de eerste plaats bij deze aanbeveling op den voorgronden op dien grond hebben wij aanleiding gevonden bem aan te bevelen. De heer Cock. Ik dank het Dagelijksch Bestuur voor de gegeven in lichtingen, doch ik moet er bijvoegen: ik ben dankbaar, maar niet voldaan. Juist aan de zijde van de Zijlpoort komen de koeienschepen aan. Het argu ment van den heer De Fremery maakt dus niet veel indruk op mij. Ik laat echter aan de opinie mijner medeleden over te beslissen of zij deze vereeniging van bedoelde betrekkingen wenschelijk keuren. Do heer Bijleveld. Naar aanleiding van de mededeeling van umijnheer de Voorzitter, en van den heer De Fremery, dat eerst heden ter uwer kennis is gekomendat door bedoelde persoon een tapperij wordt gehouden zoude ik willen vragenof dat beroep niet reeds eenigen tijd door hem wordt uit- 60

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 1